Home

Rechtbank Gelderland, 28-07-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4808, AWB - 14 _ 6624

Rechtbank Gelderland, 28-07-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4808, AWB - 14 _ 6624

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
28 juli 2015
Datum publicatie
31 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:4808
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6624

Inhoudsindicatie

Oplegging maatregel voor het zonder tegenbericht niet verschijnen op gesprekken. Grondslag oplegging maatregel. Onderzoeksverplichting verweerder.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 14/6624

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. J.M.A.P. van Pul),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen te Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd inhoudende een verlaging van de bijstand voor de duur van twee maanden (1 juli 2014 tot en met 31 augustus 2014) met 100 procent.

Bij besluit van 5 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E.H. Leenders.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft eiser over de maand april 2014 een maatregel van 50 procent opgelegd in verband met het zonder tegenbericht niet verschijnen op afspraken bij verweerder op 4 april 2014 en 8 april 2014. Op 16 mei 2014 is eiser niet verschenen op de schriftelijke uitnodiging voor een gesprek in het kader van het traject naar werk (Workfast) waaraan eiser deelnam. Verweerder heeft eiser daarop uitgenodigd voor een gesprek op 20 mei 2014. Op 20 mei 2014 heeft eisers moeder telefonisch contact opgenomen met verweerder en eiser afgemeld. Eisers moeder heeft daarbij aangeven dat eiser “weer terug bij af is, zijn bed niet uitkomt en tot niets in staat is”. Op 21 mei 2014 heeft verweerder eiser via een telefoongesprek met eisers moeder uitgenodigd voor een gesprek op 22 mei 2014 om 10:00 uur, om een onderzoek bij eMMe voor te stellen. Op 22 mei 2014 heeft eiser om 09:45 uur de afspraak afgebeld, waarbij hij heeft aangegeven dat hij “het niet trekt”. Bij brief van 22 mei 2014 heeft verweerder eiser opnieuw uitgenodigd voor een loopbaanadviesgesprek op 27 mei 2014 om 09:30 uur. Verweerder heeft deze uitnodiging persoonlijk op eisers adres laten bezorgen. Ook op deze afspraak is eiser niet verschenen.

2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met het niet verschijnen op de oproepen voor de gesprekken op 22 en 27 mei 2014 niet of niet genoeg meewerkt aan de ondersteuning of voorziening die verweerder hem heeft gegeven. Deze gedragingen leiden op grond van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand tot een maatregel van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. Het maatregelwaardig gedrag valt naar de mening van verweerder eiser volledig te verwijten. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de maatregel terecht is verdubbeld, nu eiser in de twaalf maanden voorafgaand aan het primaire besluit een maatregel van eenzelfde of lagere categorie opgelegd heeft gekregen bij besluit van 1 april 2014.

3. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden en daartoe aangevoerd dat de gedraging hem niet kan worden verweten. Volgens eiser zijn er individuele omstandigheden die reden geven om af te zien van verlaging van de uitkering. Voor zover er reden is de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) wel te verlagen, is de mate van verlaging onvoldoende afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin hem zelf schuld treft en zijn persoonlijke situatie. Gezondheidsklachten belemmerden eiser om op de oproepen voor de gesprekken op 22 mei 2014 en 27 mei 2014 te verschijnen. Deze vormden ook de reden voor het niet verschijnen op de afspraken op 16 mei 2014 en 20 mei 2014. Verweerder was door het telefoongesprek met eisers moeder op 20 mei 2014 op de hoogte van de klachten, maar heeft eiser desondanks binnen een zeer korte tijdspanne wederom opgeroepen. Het niet kunnen nakomen van afspraken is inherent aan het ziektebeeld en kan eiser niet verweten worden. Verweerder had aan het voornemen een onderzoek te laten uitvoeren bij Bureau eMMe naar de (on)mogelijkheden tot re-integratie alsnog uitvoering kunnen geven.

4. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat het niet verschijnen op het gesprek dat was gepland op 22 mei 2014 en het niet verschijnen op het gesprek dat was gepland op 27 mei 2014 tezamen de gedraging vormen die aan de opgelegde maatregel ten grondslag is gelegd. Hiervan uitgaande oordeelt de rechtbank als volgt.

5. Vaststaat dat eiser zich op 22 mei 2014 om 09:45 uur telefonisch heeft afgemeld voor het gesprek op diezelfde datum om 10:00 uur. Van een verzuim, in de zin van het zonder bericht van afmelding niet verschijnen, is ten aanzien van de afspraak op 22 mei 2014 derhalve geen sprake. Nu dit gedeelte van de aan de maatregel ten grondslag gelegde gedraging geen maatregelwaardig gedrag betreft, wordt de grondslag van de opgelegde maatregel aangetast en houdt de opgelegde maatregel daardoor geen stand.

6. Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van het niet verschijnen op het tweede gesprek, het gesprek op 27 mei 2014, het volgende. Ter zitting heeft eiser onbetwist gesteld dat hij zijn depressiviteit en het gebruik van antidepressiva eind 2012 dan wel begin 2013 heeft gemeld bij het Jongerenloket. Verweerder moet derhalve genoegzaam bekend zijn geweest met eisers geestelijke gezondheidstoestand. Gelet hierop en nu eiser in een zeer korte tijdspanne achtereenvolgens vier keer, op 16 mei 2014, 20 mei 2014, 22 mei 2014 en 27 mei 2014 niet is verschenen op afspraken, terwijl zijn moeder bovendien op 20 mei 2014 verweerder telefonisch op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat eiser ”weer terug bij af is, zijn bed niet uitkomt en tot niets in staat is”, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen een nader onderzoek te starten naar de verwijtbaarheid aan de zijde van eiser ter zake het niet verschijnen op de afspraken. Dit klem temeer nu verweerder tijdens het gesprek op 22 mei 2014 een onderzoek uitgevoerd door eMMe naar eisers belastbaarheid in het kader van zijn re-integratie aan eiser wilde voorstellen, hetgeen impliceert dat er ook naar de mening van verweerder mogelijk iets aan de hand is met eiser. De omstandigheid dat het onderzoek door eMMe niet kon worden opgestart als gevolg van het niet-verschijnen van eiser op de gesprekken bij verweerder, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren is gebracht, laat de eigen onderzoeksverplichting van verweerder naar de verwijtbaarheid van gedragingen van eiser onverlet. Gelet op de bekendheid van verweerder met eisers depressiviteit en de toestand van eiser, zoals gemeld door eisers moeder op 20 mei 2014, kon verweerder niet volstaan met de het innemen van het standpunt zoals aangegeven ter zitting, dat niet is komen vast te staan dat eiser op grond van depressiviteit niet in staat was zich af te melden voor het gesprek van 27 mei 2014. Verweerder had daarnaar juist onderzoek moeten verrichten. De vraag of het niet nakomen van afspraken inherent is aan het ziektebeeld van eiser, had verweerder in dat kader dienen te betrekken.

7. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat de opgelegde maatregel geen stand houdt. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen.

8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zijnde de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 980

(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

9. Verweerder dient voorts het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

herroept het primaire besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 980;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 45 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.