Home

Rechtbank Gelderland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1114, 2743463

Rechtbank Gelderland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1114, 2743463

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 februari 2014
Datum publicatie
20 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:1114
Zaaknummer
2743463

Inhoudsindicatie

Vordering van klachtenfunctionaris tot wedertewerkstelling afgewezen. Daarom moet zij inloggegevens en sleutel dossierkast aan (al dan niet tijdelijk) opvolger afgeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Nijmegen

zaakgegevens 2743463 \ VV EXPL 14-9 \ 127 \ 23rd

uitspraak van 6 februari 2014

vonnis in kort geding van 6 februari 2014

in de zaak van

de stichting Stichting Nijmeegs Interconfessioneel ziekenhuis Canisius-Wilhelmina

gevestigd te Nijmegen

eisende partij in conventie

verwerende partij in reconventie

gemachtigde mr. F.V.I.M. Hoppers

tegen

[gedaagde]

wonende te [plaats]

gedaagde partij in conventie

eisende partij in reconventie

gemachtigde mrs. I.P.C. Sindram en R.J. Verweij

Partijen worden hierna CWZ en [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 2 februari 2014 met producties

- de bij brief van 3 februari 2014 namens [gedaagde] toegezonden producties

- de bij faxbericht van 5 februari 2014 namens [gedaagde] toegezonden conclusie van eis in reconventie

- de bij faxberichten van 5 februari 2014 namens CWZ toegezonden producties

- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 februari 2014 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van CWZ en de gemachtigde van [gedaagde].

1.2.

Ten slotte heeft de voorzieningenrechter vanwege de grote spoedeisendheid van de zaak bepaald dat op 6 februari 2014 een zogenaamd ‘kop-staart vonnis’ zal worden gewezen en dat de motivering van de beslissing binnen 14 dagen daarna op schrift zal worden gesteld. Die motivering volgt hierna en de datum daarvan is door de voorzieningenrechter bepaald op 20 februari 2014.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde], geboren op 7 april 1958, is sinds 1 augustus 2001 bij CWZ in dienst, laatstelijk in de functie van klachtbemiddelaar. De grondslag voor de klachtbehandeling is de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.

2.2.

[gedaagde] staat onder leiding van de manager unit MKI en vervult haar functie samen met een collega die klachtenopvanger/secretaresse is. Deze collega is momenteel langdurig uitgevallen. De klachtbemiddelaar als zodanig staat onder verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur (verder: RvB) en rapporteert individuele klachten ook rechtstreeks aan de RvB.

2.3.

Naar aanleiding van een gesprek op 11 november 2013 heeft [naam], lid van de RvB [gedaagde] bij brief van 14 november 2013 aangeschreven. In reactie op deze brief heeft [gedaagde] zich bij brief van 4 december 2013 tot de voorzitter van de RvB, [naam] gewend. Vervolgens heeft [naam] in een gesprek met [gedaagde] op 9 januari 2014 aangegeven dat CWZ wilde komen tot beëindiging van het dienstverband met [gedaagde]. In dat gesprek is [gedaagde] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. [gedaagde] heeft hierop laten meedelen zich niet te kunnen verenigen met de vrijstelling van werkzaamheden. Vervolgens is aan (de gemachtigde van) [gedaagde] bericht dat voor zover [gedaagde] zich niet kan verenigen met de vrijstelling van werkzaamheden, zij, bij wege van ordemaatregel, tot nader order op non-actief wordt gesteld.

3 De vordering en het verweer

In conventie

3.1.

CWZ verzoekt de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om onmiddellijk, althans binnen één dag na betekening van het te wijzen vonnis, onvoorwaardelijk en schriftelijk aan CWZ te verstrekken de inloggegevens, waaronder de inlognaam van [gedaagde] en het wachtwoord, en de sleutel van de dossierkast, op last van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.

CWZ baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen.

In verband met de op non-actiefstelling van [gedaagde] en de afwezigheid van haar (langdurig uitgevallen) collega, dient CWZ de klachtbehandeling adequaat op te pakken en de tot aan de op non-actiefstelling door [gedaagde] in dit kader verrichte werkzaamheden over te dragen. Zij voegt hier nog aan toe dat het haar vrijstaat om één of meer andere (tijdelijke) klachtenbehandelaars aan te wijzen.

Bij e-mailbericht van 21 januari 2014 heeft CWZ [gedaagde] verzocht de inlogcode en het bijbehorend wachtwoord van het registratiesysteem voor de klachtbehandeling (Regipro), toe te sturen. [gedaagde] heeft dit in eerste instantie geweigerd. Na een e-mailwisseling tussen de gemachtigden van partijen heeft [gedaagde] zich bereid verklaard om de inloggegevens van Regipro en de sleutel van de dossierkast te overhandigen, onder de voorwaarde dat zij zichzelf eerst toegang wil verschaffen tot de gegevens om die te anonimiseren. [gedaagde] beroept zich daarbij erop dat zij een autonome positie vervult en er een geheimhoudingsverplichting op haar rust. Zij plaatst daarbij echter de bepleite geheimhouding in een onjuiste context. Ondanks dat CWZ [gedaagde] nogmaals heeft gewezen op het belang van een zorgvuldige overdracht, heeft [gedaagde] hier niet aan meegewerkt.

Ten aanzien van de op non-actiefstelling van [gedaagde] heeft CWZ gesteld dat zij de afgelopen periode steeds meer signalen heeft ontvangen die zien op de samenwerking tussen [gedaagde] en haar collega’s. Er is sprake van onvoldoende samenwerkingsbereidheid bij [gedaagde] en daarnaast zij heeft te weinig inzicht gegeven in haar werkzaamheden. Voorts heeft de projectleider van het traject Klantenservice, welk traject beoogt de Klantenservice te integreren met het Klachtmanagement, geen medewerking van [gedaagde] ervaren en een negatieve en dwarse houding bij [gedaagde] waargenomen. Gelijksoortige signalen zijn ook vanuit Juridische Zaken en de adviseur van de RvB vernomen. In verband hiermee hebben de hiervoor onder 2.3. genoemde gesprekken plaatsgevonden, met als uiteindelijk resultaat de op non-actiefstelling.

3.3.

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

In reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert dat CWZ bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld:

a. a) primair:[gedaagde] onmiddellijk na betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen haar werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te hervatten, met alle faciliteiten en bevoegdheden die zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst mocht genieten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;

b) subsidiair:tot het verlenen van medewerking aan overdracht van de papieren en digitale dossiers en bevoegdheden van [gedaagde] aan een opvolgend klachtenfunctionaris met vergelijkbare bevoegdheden als [gedaagde], waaronder tenminste een gewaarborgde onafhankelijkheid in de zin van art. 15 lid 2 van het wetsvoorstel WKKGZ, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;

c) meer subsidiair:tot het verlenen van medewerking aan het door [gedaagde] anonimiseren van haar lopende papieren en digitale dossiers en geanonimiseerde overdracht van deze dossiers aan (een vertegenwoordiger van) de RvB van het CWZ door [gedaagde] in staat te stellen deze anonimisering uit te voeren door haar toegang te verlenen tot de papieren en digitale klachtendossiers op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per (gedeelte van een) dag dat CWZ in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;

d) in de proceskosten.

3.5.

[gedaagde] baseert haar vordering, eveneens tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven stellingen.

Zij heeft haar functie jarenlang tot volle tevredenheid van CWZ uitgeoefend. Dit volgt ook uit de verslagen van de overgelegde positieve jaargesprekken en het feit dat [gedaagde] nog zeer recent, namelijk in juli 2013, door CWZ in haar functie is herbenoemd.Op 11 november 2013 heeft een gesprek tussen haar en vertegenwoordigers van CWZ plaatsgevonden teneinde duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de functie van [gedaagde] als klachtenbemiddelaar en de inbedding van die positie in de organisatie. Bij brief van 14 november 2013 is het doel van dat gesprek door CWZ bevestigd. In die brief is voorts de, voor haar als donderslag bij heldere hemel komende, alinea opgenomen: “Tijdens dit gesprek is u gemeld dat er al langer en regelmatig situaties zijn waarin de samenwerking tussen u en andere moeizaam verloopt. Hoewel dit met u in het verleden diverse keren is besproken, is tot nu toe formele aanteken achterwege gebleven. Nu wordt dit wel als opmerking in dit verslag opgenomen.”

Naar aanleiding van een door haar ontvangen uitnodiging van CWZ voor een gesprek op 14 januari 2014 heeft [gedaagde] om een agenda met gespreksonderwerpen verzocht. Bij brief van 13 januari 2014 heeft CWZ onder meer aan [gedaagde] geschreven: “De gevoerde gesprekken en correspondentie in de recente periode zijn de directe aanleiding geweest om tot dit gesprek te komen, maar zijn daarnaast kenmerkend voor de gang van zaken en jouw opstelling daarin over een aanmerkelijk langere periode. Concreet wordt bedoeld de uiterst moeizame samenwerking en verhoudingen op vele fronten en jouw weinig coöperatieve opstelling daarbij.”

Na het gesprek op 14 januari 2014 heeft CWZ aan [gedaagde] haar ontslag in het vooruitzicht gesteld, is zij meteen van haar werkplek weggestuurd en heeft CWZ de zaak in handen van haar advocaat gesteld. [gedaagde] is van mening dat CWZ zich aldus niet als een goed en zorgvuldig werkgever heeft gedragen. Zij heeft dan ook primair een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde wedertewerkstelling, subsidiair bij een overdracht als door haar gevorderd.

3.6.

CWZ voert gemotiveerd verweer.

4 De beoordeling

5 De beslissing