Home

Rechtbank Gelderland, 03-05-2013, BZ9319, 05/700358-12

Rechtbank Gelderland, 03-05-2013, BZ9319, 05/700358-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
3 mei 2013
Datum publicatie
3 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9319
Formele relaties
Zaaknummer
05/700358-12

Inhoudsindicatie

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd inverzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht voor een man afkomstig uit (Polen/Hongarije/Duitsland) terzake medeplegen van gijzeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

Promis II

Parketnummer : 05/700358-12

Data zittingen : 5 juni 2012, 21 augustus 2012, 30 oktober 2012, 22 januari 2013,

5 maart 2013 en 19 april 2013

Datum uitspraak : 3 mei 2013

TEGENSPRAAK

Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland

tegen

naam : [verdachte]

geboren op : [geboortedatum]

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans gedetineerd in : HvB [adres]

Raadsman : mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2012 tot en met 28 februari 2012, althans in of omstreeks de maand februari 2012, te Ede en/of Kesteren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [[slachtoffer1]1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het

oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] (ouders van [slachtoffer1]) en/of -andere- familieleden van [slachtoffer1], althans een of meer anderen, te dwingen iets te doen of niet te doen, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer1] met geweld in een auto hebben/heeft getrokken en/of (vervolgens) hebben/heeft gekneveld en/of vastgehouden in een woning/pand te Kesteren en/of een geldbedrag van 2 miljoen of 1,5 miljoen, althans een groot geldbedrag, hebben/heeft geëist en/of (daarbij, om die eis kracht bij te zetten) hebben/heeft gezegd/gemeld dat die [slachtoffer1] vermoord zou worden indien dat geldbedrag niet zou worden overhandigd aan verdachte en/of zijn mededader(s);

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2012 tot en met 28 februari 2012, althans in of omstreeks de maand februari 2012, te Ede en/of Kesteren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer1] wederrechtelijk

met geweld in een auto hebben/heeft getrokken en/of (vervolgens) hebben/heeft gekneveld en/of vastgehouden in een woning/pand te Kesteren.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 19 april 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer1], bijgestaan door mr. A. Comans, advocaat te Amsterdam. [slachtoffer1] en zijn advocaat zijn ter terechtzitting verschenen.

De officier van justitie, mr. A. Zuil, heeft gerekwireerd.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

2.a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft primair verzocht het Openbaar Ministerie ingevolge art 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft hiertoe gesteld dat het Openbaar Ministerie danwel de politie op meerdere momenten ernstig inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van goede procesorde waardoor doelbewust of tenminste met grove veronachtzaming van de belangen van [verdachte] aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De ernstige inbreuken hebben – kort samengevat – bestaan uit het verhoren van [verdachte] zonder bijstand van zijn raadsman, het niet horen door de verdediging van aangever [slachtoffer1] als getuige en het niet vertalen van processtukken in een voor [verdachte] begrijpelijke taal.

Voor wat betreft de twee laatst genoemde punten (zijnde het niet horen van aangever [slachtoffer1] als getuige en het niet vertalen van processtukken in een voor [verdachte] begrijpelijke taal) stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 359a Sv, nu de verzoeken zijdens de verdediging in het kader van het onderzoek ter terechtzitting werden geformuleerd en derhalve geen sprake was van voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv . Immers, de raadsman heeft ter zitting van de rechtbank d.d. 30 oktober 2012 verzocht [slachtoffer1] te horen als getuige en om vertaling van (een deel van) de processtukken. Deze verzoeken werden door de rechtbank, onder toepassing van het noodzaakcriterium afgewezen. Bovendien kunnen beslissingen van de rechtbank het Openbaar Ministerie niet tegengeworpen worden in het kader van artikel 359a Sv. De rechtbank zal de verweren derhalve opvatten als bewijsverweren en bespreken onder punt 3, nu de raadsman subsidiair heeft gesteld dat bepaalde processtukken wegens strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten.

Voor wat betreft het horen van [verdachte] buiten aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvrouw heeft de officier van justitie gesteld dat [verdachte] voorafgaand aan ieder verhoor de mogelijkheid heeft gehad zijn toenmalige raadsvrouw te consulteren, de raadsvrouw van de verhoren op de hoogte werd gesteld en de mogelijkheid werd geboden hierbij aanwezig te zijn, van welke mogelijkheid zij geen gebruik heeft gemaakt. De officier van justitie is dan ook van mening dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 359a Sv en dat artikel 6 EVRM niet geschonden is. Het Openbaar Ministerie is volgens de officier van justitie dus wel degelijk ontvankelijk in de vervolging.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat uit de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie (o.m. Salduz en Panovits) niet kan worden afgeleid dat een verdachte recht heeft op aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verdachte voorafgaand aan het eerste, tweede en derde verhoor bij de politie overleg heeft gehad met zijn raadsvrouw en dat de raadsvrouw bij ieder verhoor de mogelijkheid is geboden om bij het verhoor aanwezig te zijn, van welke mogelijkheid zij geen enkele keer gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De officier van justitie is dus ontvankelijk en van bewijsuitsluiting of strafkorting kan geen sprake zijn.

3. De beslis¬sing inzake het bewijs

Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer1]

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat het gebruik van de verklaring van aangever [slachtoffer1] als bewijsmiddel strijdig is met het beginsel van equality of arms ingevolge artikel 6 EVRM nu de verdediging – ondanks haar uitdrukkelijke verzoek – niet in de gelegenheid is gesteld om [slachtoffer1] als getuige te horen. De verschillende door [slachtoffer1] afgelegde verklaringen zijn inconsistent, onduidelijk en derhalve onbetrouwbaar. Bovendien wordt zijn verklaring niet ondersteund door overig in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van mening dat de verklaringen van [slachtoffer1] wel kunnen worden gebruikt als bewijs omdat deze wel betrouwbaar zijn. Ten overvloede heeft zij nog opgemerkt dat het, gezien hetgeen het slachtoffer heeft meegemaakt, niet onbegrijpelijk is dat hij niet geheel consistent heeft verklaard.

De beoordeling door de rechtbank

In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, voor de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6 eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om dergelijke verklaringen op hun betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaringen heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaringen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist .

Allereerst stelt de rechtbank vast dat [verdachte] geen specifieke onderdelen van de verklaring van [slachtoffer1] heeft betwist. [verdachte] heeft zich voornamelijk beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank stelt voorts vast dat de verklaringen van (slachtoffer1) op verschillende punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft [slachtoffer1] verklaard dat hij op 27 februari 2012 in een auto is gegooid. Getuige [getuige1] heeft deze verklaring bevestigd nu hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een man door twee andere personen zeker niet zachtzinnig via het linker achterportier de auto werd ingewerkt. Ook [getuige2] bevestigt deze verklaringen. Hij heeft verklaard dat hij met een ander (slachtoffer1) heeft ontvoerd.

Voorts heeft [slachtoffer1] verschillende verklaringen afgelegd over de keren en momenten dat telefonisch contact werd opgenomen door de ontvoerders met zijn ouders. [slachtoffer1] heeft verklaard een aantal keren kort zijn vader te hebben gesproken. Deze verklaring wordt ondersteund door de tapgesprekken. Tevens wordt de verklaring van [slachtoffer1] ten aanzien van het knevelen, vastbinden en blinddoeken bevestigd door het proces-verbaal van aantreffen van het slachtoffer. De staat waarin zij hem aantreffen op 28 februari 2012 komt exact overeen met zijn verklaring. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebruik van de verklaringen van [slachtoffer1] voor het bewijs geen schending oplevert van artikel 6 EVRM. Gezien het feit dat de verklaringen van [slachtoffer1] in belangrijke mate en op essentiële onderdelen worden ondersteund door overige bewijsmiddelen uit het dossier, heeft de rechtbank geen enkele reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte hiervan en acht zij die verklaringen betrouwbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en zal de verklaringen van [slachtoffer1] als bewijsmiddel gebruiken.

Vertaling processtukken

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat de beginselen van equality of arms en het recht op een eerlijk proces neergelegd in artikel 6 EVRM zijn geschonden nu de rechtbank bij een eerder onderzoek ter terechtzitting heeft besloten het verzoek tot vertaling van een aantal essentiële dossierstukken niet te honoreren. De raadsman heeft betoogd dat zijn cliënt zonder de hinder van een taalbarrière kennis had moeten kunnen nemen van deze essentiële processtukken.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) niet verplichten tot vertaling van alle processtukken. Verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie en de rechter-commissaris bijstand gehad van een tolk. Daarnaast is hij gedurende de gehele procedure bijgestaan door een raadsvrouw of raadsman. Niet is gebleken dat [verdachte] niet heeft begrepen waar de beschuldigingen uit bestaan en hem is meermalen de mogelijkheid geboden te reageren op de beschuldigingen. De officier van justitie is daarom van mening dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM.

De beoordeling door de rechtbank

Uit bestendige jurisprudentie volgt dat verdachte geen onbeperkt recht heeft tot vertaling van processtukken. Het toetsingscriterium is dat een verdachte begrijpt wat er in zijn procedure gebeurt en dat hij voldoende in staat is een effectieve verdediging te voeren. Hij dient in het bijzonder in staat te zijn om zijn versie van de gebeurtenissen te kunnen geven, zodat aldus sprake is van een eerlijk proces. Verdachte heeft vanaf het begin bijstand heeft gehad van zowel een tolk als een raadsvrouw (in een later stadium een raadsman) en uit de door hem afgelegde verklaringen blijkt dat hij begrijpt wat hem wordt verweten. Bovendien heeft verdachte nimmer tijdens de meerdere onderzoeken ter terechtzitting aangegeven bepaalde stukken en/of bepaalde onderzoeksresultaten niet te begrijpen, terwijl hij werd bijgestaan door een raadsman en een tolk. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat artikel 6 EVRM niet is geschonden door haar eerder genomen beslissing tot het niet vertalen van de verzochte dossierstukken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Bewijsmotivering

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 27 februari 2012 wordt [slachtoffer1] aan de Heuvelseweg te Ede vastgegrepen en hardhandig een auto in getrokken. Hij wordt naar een vakantiewoning te Kesteren vervoerd. Eenmaal in deze woning wordt hij vastgehouden, meerdere malen geslagen, door middel van grijze duct tape aan zijn enkels en polsen gekneveld en met een duct tape geblinddoekt.

Er wordt contact gezocht met de ouders van [slachtoffer1], [slachtoffer2] (vader) en [slachtoffer3] (moeder). Hun wordt telefonisch medegedeeld dat zij 1,5 miljoen euro, dan wel 2 miljoen euro, moeten overhandigen aan de ontvoerders en als zij dit niet doen, hun zoon, [slachtoffer1], zal worden vermoord.

Op 28 februari 2012 valt het arrestatieteam de vakantiewoning aan de (adres) te Kesteren binnen waar [slachtoffer1] wordt aangetroffen, in aanwezigheid van [medeverdachte1) en [verdachte]

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Zij heeft gemotiveerd aangevoerd dat [verdachte], [medeverdachte1)] en [medeverdachte2] deze gijzeling gezamenlijk hebben voorbereid en uitgevoerd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] de gijzeling al dan niet tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. De verklaringen van aangever [slachtoffer1] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Deze verklaringen zijn inconsistent, onduidelijk en derhalve onbetrouwbaar. Voor het overige bevat het dossier slechts indirect bewijs. Dit indirecte bewijs is onvoldoende om een bewezenverklaring te kunnen dragen zodat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit.

De beoordeling door de rechtbank

Uit de vaststaande feiten volgt dat de [slachtoffer1] gedurende twee dagen is gegijzeld. De vraag die de rechtbank in deze moet beantwoorden is of [slachtoffer1] is gegijzeld door [verdachte] en door een of meer mededaders.

Plegen

Allereerst zal de rechtbank ingaan op de betrokkenheid van [verdachte].

Op 24 februari 2012 is [verdachte] om 12.15 uur met het vliegtuig met vluchtnummer (X) gearriveerd in Eindhoven. Zijn retourvlucht naar Budapest stond gepland op 2 maart 2012 met vertrektijd 18.10 uur. Op 24 februari 2012 heeft [verdachte] bij autoverhuurbedrijf (X) een Seat met kenteken [x] gehuurd. Op 27 februari heeft hij deze auto omgeruild voor een Opel Astra met kenteken (X). Ook de reservering van de vakantiewoning te Kesteren voor de periode van 24 februari tot en met 2 maart 2012 (waar het slachtoffer, [verdachte] en [medeverdachte2] op 28 februari 2012 zijn aangetroffen) stond op naam van [verdachte]. De huurovereenkomst van deze woning voor de periode van 24 februari tot en met 2 maart 2012 voor 3 personen is betaald met een VISA-kaart die eveneens op naam van [verdachte] stond.

Daarbij is [verdachte] op 25 februari 2012 samen met [medeverdachte1] en [medeverdachte2] gesignaleerd, in de hierboven genoemde Seat, in de buurt van het [adres] alwaar [slachtoffer1] woonachtig was. Op 26 februari 2012 is [verdachte] samen met [medeverdachte2] gesignaleerd op ‘[locatie]’ te Ede in dezelfde Seat. Deze locatie ligt eveneens vlak bij het woonwagenkamp Valkenberg.

Op 28 februari 2012 zijn, naast het slachtoffer, [verdachte] en [medeverdachte2] in de bovengenoemde vakantiewoning aangetroffen. Tevens zijn in deze woning DNA sporen op een glas en een fles Spa-water aangetroffen en veiliggesteld. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de DNA-profielen van het spoor aangetroffen op het glas matchen met het in de landelijke databank opgenomen DNA-profiel van [verdachte]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. Het spoor aangetroffen op de fles matcht met het DNA-profiel van [verdachte] en [getuige2]. Dat betekent dat het spoor in ieder geval afkomstig moet zijn van één van beiden.

Daarbij heeft [medeverdachte2] bij de politie verklaard dat de politie de daders had opgepakt van de ontvoering, hem en de heer [voorletter], de persoon die samen met hem is aangehouden. Vast staat dat van de betrokken verdachten, alleen verdachte een [voorletter] als beginletter in zijn voor- dan wel achternaam heeft, te weten [naam].

[verdachte] heeft zelf aangegeven op het moment dat hij werd vervoerd in een arrestanten busje naar Ede dat hij werd teruggebracht naar de plek van zijn eerste misdrijf. Tevens heeft hij gezegd op het moment dat hij keek naar het Heuvelsepad te Ede – de plaats waar [slachtoffer1] de auto in is gesleurd op 27 februari 2012 – dat dat de plaats was waar ze de jongen van de straat hadden gehaald. Ook heeft [verdachte] verklaard dat het niet ging om losgeld maar dat de vader schuld had bij veel mensen en dat de ontvoering een middel was om dat geld terug te krijgen.

Op grond van bovenstaande processen-verbaal en verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte een dusdanige belangrijke rol heeft gehad bij de voorbereiding en de uitvoering van het primair tenlastegelegde dat zijn betrokkenheid als pleger wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Medeplegen

Nu verdachte kan worden aangemerkt als pleger van het primair tenlastelegde, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het tenlastegelegde feit door [verdachte] is gepleegd tezamen in vereniging met anderen.

Om van medeplegen te kunnen spreken moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. De intensieve samenwerking kan blijken uit uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich er niet van distantiëren. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten. Wel is in een dergelijke situatie vereist dat de actieve rol in de voorfase de bewuste en nauwe samenwerking constitueert. Met betrekking tot het medeplegen in casu overweegt de rechtbank het volgende.

Zoals hierboven reeds is vermeld, zijn op 24 februari 2012 [verdachte] en twee anderen gearriveerd bij de vakantiewoning te Kesteren. [verdachte] heeft diezelfde dag een auto van het merk Seat gehuurd bij autoverhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf]. Medeverdachte [medeverdachte2] heeft verklaard dat hij die dag met twee andere mannen vanuit Keulen naar Nederland is gereden. Het was zijn taak om te kijken of [slachtoffer2], de vader van het slachtoffer, thuis was. Door de Poolse man zou hem € 5.000,- a € 10.000, - zijn aangeboden voor die taak. Met het telefoontoestel van het merk LG behorende aan [medeverdachte2] is op 23 februari 2012 in de Poolse taal een sms-bericht verstuurd inhoudende ‘de Duitser met wie ik het werk doe, zal met mij zijn’. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte2] weliswaar van Russische afkomst is, maar dat hij woonachtig is in Duitsland. [verdachte], [medeverdachte2] en [medeverdachte2] zijn iets later op die dag samen gesignaleerd bij de Albert Heijn te Rhenen. De raadsman van [medeverdachte2] heeft hem herkend op de printafdruk van de camerabeelden. Bij deze Albert Heijn zijn door de mannen drie sim-kaarten gekocht. Voor de aanschaf van de simkaarten zijn geen aannemelijke verklaringen afgelegd door de verdachten. Twee van deze sim-kaarten zijn aangetroffen in de vakantiewoning en de andere sim-kaart is bij de aanhouding en fouillering op 25 februari 2012 inbeslaggenomen bij [medeverdachte2]. [medeverdachte2] heeft – terwijl hij in vreemdelingendetentie verbleef – geprobeerd een van de nummers behorende bij de andere twee sim-kaarten te bellen.

Een dag later zijn [verdachte] en [getuige2] gesignaleerd bij [locatie] te Ede, ongeveer 500 meter verwijderd van het woonwagenkamp waar [slachtoffer1] en zijn familie wonen. [verdachte] en [medeverdachte2] hebben die dag eveneens een tankstation in Rhenen bezocht. Uit de verklaring van getuige [getuige2] volgt dat zij daar om een rol tape hebben gevraagd. In de Seat Leon is een rol tape aangetroffen.

Met de LG telefoon van [medeverdachte2] – aangetroffen in de vakantiewoning – is op 25 februari 2012 een sms-bericht verzonden in de Poolse taal waarin de auto met kenteken op naam van [slachtoffer1] werd genoemd. Op 26 februari 2012 werd met hetzelfde toestel in de Poolse taal een sms-bericht verstuurd waarin de auto van [slachtoffer2] stond genoemd.

Zoalsonder de vaststaande feiten is verwoord, werd op 27 en 28 februari 2012 door de ontvoerders telefonisch contact gezocht met de ouders van [slachtoffer1]. Op 28 februari 2012 is er door de ontvoerder met telefoonnummer [x] contact gezocht met het telefoonnummer van de moeder van [slachtoffer1]. Tijdens deze gesprekken zijn met name [slachtoffer1] en zijn vader te horen. [slachtoffer1] heeft verklaard dat hij tijdens deze gesprekken heeft moeten vragen om losgeld, omdat hij anders zou worden vermoord. De sim-kaart behorende bij dit telefoonnummer is op 28 februari 2012 aangetroffen op de salontafel in de vakantiewoning.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande bewezen kan worden dat [verdachte], [medeverdachte2] en [medeverdachte2] tezamen en in vereniging [slachtoffer1] van zijn vrijheid hebben beroofd en van 27 tot en met 28 februari 2012 van zijn vrijheid beroofd hebben gehouden, teneinde geld te krijgen van de vader van het slachtoffer. Verdachten hebben zowel in de voorbereiding als in de uitvoering onderling de taken verdeeld en al dan niet stilzwijgende afspraken gemaakt. [medeverdachte2] was weliswaar niet aanwezig bij de daadwerkelijke uitvoering van de gijzeling , maar desalniettemin heeft hij een belangrijke functie gehad in het aanwijzen en lokaliseren van het slachtoffer en heeft hij tot zijn aanhouding vol meegedaan met de voorbereidingen. Uiteindelijk is hij tegen zijn wil weggetrokken uit de voorbereiding maar heeft hij zich niet gedistantieerd van het tenlastegelegde, zelfs niet toen hij reeds in vreemdelingenbewaring zat. Immers, toen heeft hij nog contact met zijn kompanen proberen te zoeken.

De rechtbank zal het primair tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij in de periode van 24 februari 2012 tot en met 28 februari 2012, te Ede en/of Kesteren , tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het

oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] (ouders van [slachtoffer1]) te dwingen iets te doen , hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [slachtoffer1] met geweld in een auto hebben/heeft getrokken en/of (vervolgens) hebben/heeft gekneveld en/of vastgehouden in een woning/pand te Kesteren en/of een geldbedrag van 2 miljoen of 1,5 miljoen, hebben/heeft geëist en/of (daarbij, om die eis kracht bij te zetten) hebben/heeft gezegd/gemeld dat die [slachtoffer1] vermoord zou worden indien dat geldbedrag niet zou worden overhandigd aan verdachte en/of zijn mededader(s).

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van primair tenlastegelegde:

Medeplegen van gijzeling

Het feit is strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6. De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Bij de bepaling van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen die het tenlastegelegde voor het slachtoffer [slachtoffer1] en zijn familieleden heeft veroorzaakt en het gegeven dat het enige doel van verdachte geldelijk gewin was.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht – meer subsidiair – bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met het feit dat zijn cliënt last heeft van slapeloosheid en andere lichamelijk klachten nu zijn medicijnen niet worden verschaft in de penitentiaire inrichting, de moeder van zijn cliënt lijdt nu zij haar zoon niet kan zien en zijn cliënt (behoudens een enkel feit gepleegd in Engeland) een blanco strafblad heeft.

De beoordeling door de rechtbank

Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 maart 2013;

- de resultaten van de rechtshulpverzoeken uit Duitsland en Hongarije, betreffende de antecedenten van verdachte.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de vrijheidsberoving van [slachtoffer1]. Hij is op klaarlichte dag, vanaf een parkeerplaats te Ede, een auto in geduwd en vervolgens naar een vakantiewoning te Kesteren vervoerd. Daar is hij ruim 24 uur gekneveld en geblinddoekt geweest, meermalen bedreigd met de dood en geslagen. Ook fysiek en bruut geweld is daarbij niet geschuwd: er is in zijn geslachtsdeel geknepen met een notenkraker en zijn er elektrische schokken gegeven door zijn testikels aan te sluiten op stroomdraden. Dit is buitengewoon vernederend, pijnlijk en traumatisch geweest voor het slachtoffer. De ouders van het slachtoffer zijn gedurende deze 24 uur door de daders gebeld met de mededeling dat hun zoon zou worden vermoord als zij geen losgeld zouden betalen. Zij hebben die uren in de angst moeten leven dat hun zoon de gijzeling niet zou overleven. Door een inval van het arrestatieteam is het slachtoffer uiteindelijk bevrijd en zijn twee van drie daders, waaronder verdachte, aangehouden. Verdachte heeft deze vrijheidsberoving samen met zijn medeverdachten op gedegen en welhaast professionele wijze voorbereid en zij lijken speciaal voor dit feit naar Nederland te zijn afgereisd.

Verdachte heeft door zijn handelen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer1]. Het misdrijf heeft een grote impact op het slachtoffer en zijn familieleden. Zij zullen hier waarschijnlijk nog lange tijd nadelige psychische gevolgen van ondervinden.

Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van die gevolgen voor het slachtoffer of zijn familie, maar heeft zich enkel laten leiden door de zucht naar geld. Ook achteraf heeft verdachte geen berouw getoond of anderszins blijk gegeven van spijtgevoelens. Dit soort misdrijven maken een grote inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het strafbare feit verdachte dan ook zwaar aan.

Voor dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal, zoals geëist door de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren opleggen. In de door de raadsman aangevoerde bijzondere omstandigheden ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, geen enkele aanleiding een lagere straf op te leggen dan is geëist

6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000, - (vijfduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Voorts heeft [slachtoffer1] de rechtbank verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] in het geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal bij beide vorderingen te vervangen door 60 dagen hechtenis, met daarnaast de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit.

Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voor zover het gevorderde door (een van) zijn mededaders is voldaan.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De vordering van de benadeelde partij zou dan ook moeten worden afgewezen.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer1] geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2012.

Aan de benadeelde partij is door verdachte en medeverdachten rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Naar de aard van het gepleegde feit gaat het hier om een aantasting in de persoon van de benadeelde, zoals bedoeld in art. 6:106 Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft ten gevolge van het feit onder meer traumatische, psychische en angstklachten. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering aldus voldoende helder en duidelijk is onderbouwd en door de verdediging niet is betwist. Het gevorderde bedrag past bij de aard en ernst van het gepleegde strafbare feit, de gevolgen voor de benadeelde partij en bij de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken gewoonlijk opleggen.

De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door (een van) zijn mededaders is of wordt voldaan. Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente daarover.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur 6 (zes) jaren.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte2] en [medeverdachte1] betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding

- Legt op aan veroordeelde – met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte2] en [medeverdachte1] betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

Aldus gewezen door:

mr. R.M. Maanicus (voorzitter) en mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. G.J.M. van Wijk, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 mei 2013.