Home

Rechtbank Dordrecht, 30-12-2008, BG8587, 11/711429-07

Rechtbank Dordrecht, 30-12-2008, BG8587, 11/711429-07

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
30 december 2008
Datum publicatie
30 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2008:BG8587
Zaaknummer
11/711429-07

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft een 47-jarige verdachte veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf voor het meermalen mishandelen van zijn minderjarige dochter. Het verweer dat er telkens sprake is geweest van een 'corrigerende tik' is door de rechtbank verworpen, gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte zijn dochter heeft geslagen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

Sector strafrecht

parketnummers: 11/711429-07 en 11/710089-08 (ttz gev)

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 december 2008

in de strafzaken tegen

[verdachte],

geboren te Goes,

wonende te [adres en woonplaats].

De rechtbank heeft –na verwijzing door de politierechter- de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.

1 De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen met parketnummers 11/711429-07 en 11/710089-08 is omschreven en zoals de dagvaarding met parketnummer 11/711429-07 ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.

De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopen-de nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

2 De voorvragen

De dagvaardingen voldoen aan alle wettelijke eisen en zijn dus geldig.

De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De officier van justitie is ontvankelijk.

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3 Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren. De officier van justitie acht feit 2 eveneens bewezen, maar ten aanzien van dit feit zou verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij uit noodweer heeft gehandeld.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 en 3. De verdediging heeft gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechts-vervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.

3.3 De vordering van de benadeelde partij

Ter terechtzitting is besproken dat [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in het geding heeft gevoegd.

Tijdens de beraadslaging is gebleken dat de voeging niet heeft plaatsgevonden op de bij de Wet voorgeschreven wijze.

Als gevolg van het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering dient de voeging te geschieden door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust door middel van een door de Minister van Justitie vastgesteld formulier, óf door een opgave ter terechtzitting.

In het dossier bevindt zich slechts een brief van de raadsvrouw van genoemde [benadeelde partij], waarin gevorderd wordt verdachte te veroordelen tot het betalen van een bedrag aan schadevergoeding. Ter terechtzitting is door of namens [benadeelde partij] geen opgave van de inhoud van de vordering gedaan.

De rechtbank gaat er daarom van uit dat er geen voeging als benadeelde partij heeft plaatsgevonden en dat er geen vordering behoeft te worden beoordeeld.

4 De bewijsbeslissing

4.1De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

1.

Op 30 april 2007 te Alblasserdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2] bij zijn kaak heeft beetgepakt en vervolgens aan zijn kaak heeft opgetild, waardoor deze pijn heeft ondervonden;

2.

Op 30 april 2007 te Alblasserdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtof-fer 3] in het gezicht heeft gestompt en die [slachtoffer 3] in de houdgreep heeft genomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

3.

In de periode van 03 mei 2005 tot en met 08 december 2007 te Alblasserdam, meermalen telkens opzettelijk mishandelend een persoon te weten: [benadeelde partij] zijnde zijn, verdachtes, dochter,

- Tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze telkens pijn heeft ondervonden.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

In het bijzonder ontbreekt het wettige bewijs dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode ten aanzien van zijn dochter [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt aan de in de tenlastelegging omschreven handelingen. Bovendien ontbreekt het wettige bewijs dat verdachte zich, naast het meermalen slaan tegen het hoofd, in de ten laste gelegde periode ten aanzien van zijn dochter [benadeelde partij] heeft schuldig gemaakt aan de overige omschreven handelingen.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.2 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

4.3 Nadere bewijsoverweging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 vrijspraak bepleit, omdat het wettige bewijs zou ontbreken dat verdachte zijn dochter[benadeelde partij] heeft mishandeld. Voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte zijn dochter wel eens heeft geslagen, dan is dat niet meer dan een corrigerende tik geweest.

[benadeelde partij] heeft op 14 december 2007 tegenover de politie verklaard (pagina 24-29 in het proces-verbaal met dossiernummer LJN PL1820/07-508042) dat zij langere tijd door haar vader is mishandeld.

[benadeelde partij] heeft verklaard dat zij op 14-jarige leeftijd (rechtbank: “tussen 3 mei 2005 en 3 mei 2006”) in de badkamer door haar vader met veel kracht en meerdere keren achter elkaar op haar hoofd is geslagen. Zij voelde een vlammende pijn toen haar vader haar op haar hoofd sloeg.

[benadeelde partij] heeft verklaard dat zij ongeveer vijf weken later, op een zondag voor dat ze naar de kerk gingen, weer is geslagen door haar vader en zij zag aan zijn gezicht dat hij weer buiten zinnen was. Haar vader kwam op haar afgestormd en begon haar direct te slaan. Zij werd meerdere keren op haar hoofd geslagen en zij voelde een erge pijn. Zij had een open plek onder haar oog.

Tot slot heeft[benadeelde partij] tegenover de politie verklaard dat op 8 december (rechtbank: “2007”) haar vader haar weer tegen haar hoofd begon te slaan en dat zij hoofdpijn had. Dit zou in de keuken hebben plaatsgevonden.

[slachtoffer 1], de zus van[benadeelde partij], heeft op 23 december 2007 tegenover de politie verklaard (pagina 61-65 in het proces-verbaal met dossiernummer LJN PL1820/07-508042) over het incident dat [benadeelde partij] de badkamer in gevlucht was. Zij zag toen zij boven kwam dat haar vader door het dolle heen was en samen met haar moeder heeft zij toen haar vader van [benadeelde partij] afgetrokken.

In dezelfde verklaring heeft [slachtoffer 1] verklaard over het incident dat [benadeelde partij] geslagen zou zijn voordat ze naar de kerk gingen. Zij moest die dag werken en toen zij thuis kwam zag ze dat [benadeelde partij] wat aan haar oog had, dat lag een beetje open. [slachtoffer 1] vroeg haar hoe ze hier aan kwam en [benadeelde partij] vertelde dat ze geslagen was.

Verdachte heeft tegenover de politie verklaard (pagina 36-45 in het proces-verbaal met dossiernummer LJN PL1820/07-508042) dat hij op 8 december 2007 ontzettend boos was en dat hij [benadeelde partij] een klap in haar gezicht heeft gegeven. Volgens verdachte zou het enkele keren zijn voorgekomen dat hij [benadeelde partij] heeft geslagen omdat ze gewoon het bloed onder je nagels vandaan haalt. Verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij] zo ver kan gaan dat even bij hem het lampje uitgaat en hij zichzelf misschien wel een beetje verliest en een klap uitdeelt. [benadeelde partij] zou hem gewoon over de klink heen jagen. Zij krijgt dan soms een knal, zo heeft verdachte verklaard.

Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter [benadeelde partij] in de periode van 3 mei 2005 tot en met 8 december 2007 meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen.

De verdediging heeft ten aanzien van dit feit betoogd dat er telkens sprake is geweest van een “corrigerende tik” waarbij de intentie om te mishandelen heeft ontbroken.

De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging niet.

Van een corrigerende tik kan slechts sprake zijn indien het handelen van verdachte gerecht-vaardigd was in het kader van de uitoefening van het ouderlijk gezag.

Gelet op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte zijn dochter [benadeelde partij] heeft geslagen kan niet worden gesproken van een handelen van verdachte dat vanuit opvoedkundig oogpunt zou kunnen worden verantwoord.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden de voor mishandeling vereiste materiële wederrechtelijkheid is komen vast te staan.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het onder 2 bewezen geachte feit is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanran-ding tegen verdachte of een ander, ofwel dat sprake is geweest van een “noodweersituatie”. Het handelen van verdachte ten opzichte van het slachtoffer [slachtoffer 3] was noodzakelijke ter verdediging van zijn eigen of een anders lijf.

De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.

De onder 1 en 3 bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

1.

MISHANDELING

3.

MISHANDELING, BEGAAN TEGEN ZIJN KIND, MEERMALEN GEPLEEGD.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zijn dochter vanaf haar 14-jarige leeftijd gedurende een periode van ruim twee jaren meerdere keren mishandeld door haar tegen haar hoofd te slaan. Dit ging steeds met veel kracht gepaard en ging ver boven de norm van een zogenaamde “corrigerende tik” uit.

Dit levert kindermishandeling op, een zeer ernstige vorm van mishandeling. Verdachte heeft door zijn handelen de psychische en lichamelijke integriteit van zijn dochter in ernstige mate geschonden. Kinderen van een leeftijd als waar het in deze zaak om gaat behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Zij zijn volledig afhankelijk van hun ouders en hebben niet de feitelijke mogelijkheid zich aan mishandelingen te onttrekken.

Verdachte heeft met zijn handelen zijn dochter in haar mogelijkheden een evenwichtige en onbezorgde jeugd door te maken ernstig beperkt. Bovendien is niet uit te sluiten dat zijn dochter zowel op korte als op lange termijn nadelige gevolgen van het handelen van verdachte in haar persoonlijke leven ondervindt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

Daarnaast heeft verdachte een 12-jarige buurjongen mishandeld toen hij deze wilde terechtwijzen, omdat hij zich zou hebben misdragen. Verdachtes reactie was buiten alle proporties en absoluut af te keuren.

Misdrijven als deze waarvan kinderen het slachtoffer zijn zorgen voor gevoelens van verontwaardiging en onrust in de samenleving.

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de rapportage van de reclassering van 18 september 2008 en op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte nooit eerder voor misdrijven met justitie in aanraking is gekomen. In deze laatste omstandigheid vindt de rechtbank aanleiding om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, maar te volstaan met het opleggen van een werkstraf.

De rechtbank zal een gedeelte van de werkstraf voorwaardelijk opleggen als een stok achter de deur en om aan verdachte duidelijk te maken dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten.

8 De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

- verklaart het onder 2 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ten aanzien van dit feit van alle rechtsvervolging;

- verklaart dat het onder 1 en 3 bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;

- verklaart de verdachte ten aanzien van die feiten strafbaar;

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van ZESTIG uren, subsidiair DERTIG dagen vervangende hechtenis, waarvan DERTIG uren, subsidiair VIJFTIEN dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.R.J. Schönfeld en mr. R.E. Drenth, rechters, in tegenwoor-digheid van D.J. Boogert griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 december 2008.

Mrs. Schönfeld en Drenth voornoemd zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

1.

hij op of omstreeks 30 april 2007 te Alblasserdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2] (krachtig) bij zijn hals en/of (onder)kaak heeft beetgepakt en/of (vervolgens) aan zijn hals en/of (onder)kaak heeft opgetild, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.

hij op of omstreeks 30 april 2007 te Alblasserdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 3] in het gezicht, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer 3] in de houdgreep heeft genomen, althans bij die [slachtoffer 3] een arm om zijn nek heeft geslagen en/of gehouden en/of vervolgens) met die arm druk heeft uitgeoefend en/of is blijven uitoefenen op de nek van die [slachtoffer 3] waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.

hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2005 tot en met 08 december 2007 te Alblasser-dam, in elk geval in Nederland,

meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) te weten: [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 1], zijnde zijn, verdachtes, dochter(s),

- in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of

- (terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag) met zijn voet op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde partij] heeft gestampt en/of geschopt en/of getrapt en/of

- in het gezicht, althans tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [benadeelde partij] met haar hoofd tegen een bed, althans een hard voorwerp kwam) en/of

- in het gezicht, althans tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [benadeelde partij] met haar hoofd tegen een keukenkastje, althans een hard voorwerp kwam) en/of

- een hard voorwerp in het gezicht, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of

- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze (tel-kens) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;

art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht