Home

Rechtbank Dordrecht, 08-06-2006, AX8630, 142861 CV-EXPL 04-4114

Rechtbank Dordrecht, 08-06-2006, AX8630, 142861 CV-EXPL 04-4114

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
8 juni 2006
Datum publicatie
15 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2006:AX8630
Zaaknummer
142861 CV-EXPL 04-4114

Inhoudsindicatie

Effectenlease-Capital Effect Maandbetaling: ontbreken van een vergunning ex artikel 9 WCK, vordering Dexia tot terugbetaling restantschuld afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DORDRECHT

Sector kanton, locatie Dordrecht

zaaknummer: 142861 CV-EXPL 04-4114

Vonnis van 8 juni 2006

in de zaak van

de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

gemachtigde Maas-Delta Gerechtsdeurwaarders,

tegen

1. [gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],

beiden wonende te [woonplaats],

gedaagden,

procederende in persoon

Partijen zullen hierna Dexia en [gedaagden] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord

- de conclusie van repliek

- de aantekening ter zitting van 28 oktober 2004 dat [gedaagden] geen conclusie van

dupliek hebben genomen, noch om uitstel hebben verzocht

- de rolbeschikking d.d. 24 maart 2005

- de akte uitlaten partijen aan de zijde van Dexia.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchère NV. [gedaagden] waren echtelieden.

2.2. Door bemiddeling van de cliëntenremisier Amsterdams Financieel Advies Bureau (hierna: AFAB) hebben [gedaagden] op 16 januari 2001 en 2 juli 2001 twee overeenkomsten van effectenlease met Bank Labouchère NV gesloten, respectievelijk betreffende de producten ‘Capital Effect Maandbetaling’ (overeenkomstnummer 21697644) en ‘Capital Effect Maandbetaling 20 jaar’ (overeenkomstnummer 24500194). Beide overeenkomsten hadden een looptijd van 240 maanden (20 jaar). Volgens de overeenkomsten diende de lessee ([gedaagden]) via automatische incasso de totale leasesom van respectievelijk EUR 21.979,20 (aankoopsom EUR 8.588,16 en rente EUR 13.391.04) en EUR 10.884,00 (aankoopsom EUR 4.252,55 en rente EUR 6.631,45) terug te betalen in 240 maandelijkse termijnen van elk respectievelijk EUR 91.58 en EUR 45,35. Tussentijdse beëindiging is bij de overeenkomst met contractnummer 21697644 mogelijk na 60 maanden en bij de overeenkomst met contractnummer 24500194 na 90 maanden.

2.3. De min of meer gelijkluidende bepaling 6 van de op de overeenkomsten toepasselijke ‘Bijzondere voorwaarden (Labouchère) Effecten Lease’ houdt in dat indien lessee na schriftelijke ingebrekestelling nalatig blijft met het betalen van één of meer (maand)termijnen de Bank gerechtigd is de overeenkomst terstond te beëindigen en het onbetaalde restant van de totaal overeengekomen leasesom(men) uit hoofde van alle lopende lease-overeenkomsten soortgelijk als de onderhavige overeenkomst in zijn geheel op te eisen en de waarden te verkopen, waarna de Bank de opbrengst van die verkoop in mindering zal brengen op datgene wat lessee haar verschuldigd is.

2.4. [gedaagden] zijn vanaf 28 mei 2001 regelmatig in gebreke gebleven met de betaling van voormelde maandelijkse bedragen aan Dexia/ Bank Labouchère NV. Intrum Justitia heeft namens Dexia [gedaagden] schriftelijk in gebreke gesteld. Dexia heeft vervolgens [gedaagden] bij aangetekend schrijven aangezegd tot verkoop van de aandelenportefeuille over te zullen gaan.

2.5. Bij brieven van 2 en 3 juli 2003 heeft Dexia aan [gedaagden] een laatste aanmaning gezonden tot betaling van de achterstallige termijnen, met de mededeling dat bij verder verzuim van betaling de aandelenportefeuille zou worden geliquideerd. Toen betaling uitbleef is Dexia daadwerkelijk tot verkoop van de geleasde aandelen overgegaan, waarna zij [gedaagden] twee eindafrekeningen heeft toegestuurd van in totaal EUR 8.661,70. Na verrekening van dividend dienen [gedaagden] een bedrag van EUR 8.632,28 aan Dexia te voldoen. [gedaagden] hebben dit bedrag niet betaald.

3. Het geschil

3.1. Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van EUR 9.682,83, zijnde EUR 8.632,28 wegens hoofdsom, EUR 261,58 wegens wettelijke rente vanaf 4 augustus 2003 tot en met 9 april 2004, EUR 663,00 betreffende buitengerechtelijke incassokosten en EUR 125,97 aan BTW over de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 april 2004 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.

4. Het verweer

4.1. [gedaagden] hebben allereerst betoogd dat er na overname van Bank Labouchère NV door Dexia een probleem is ontstaan met zowel de betalingen als de ‘beloofde uitbetalingen’. Tot het moment van de overname zouden de betalingen correct zijn verlopen. [gedaagden] stellen diverse malen zonder resultaat telefonisch bij Dexia te hebben geklaagd, waarna de betaling door hen is stopgezet.

4.2. Voorts voeren [gedaagden] aan zich te hebben aangesloten bij de Stichting Leaseverlies teneinde een ‘sterke vuist te vormen tegen de loze beloftes van de Dexia Bank’. Ten slotte verzoekt [gedaagde 1] om ‘vrijwaring’ van zijn ex-echtgenote [gedaagde 2] tegen een eventuele veroordeling.

5. De beoordeling

5.1. De kantonrechter is van oordeel dat de onderhavige effectenlease-overeenkomsten zodanige kenmerken van kredietverlening omvatten dat bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK) van toepassing zijn, welke wet door de kantonrechter ambtshalve is toe te passen.

5.2. In de WCK wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).

5.3. De onderhavige overeenkomsten kenmerken zich onder meer hierdoor dat Dexia aan [gedaagden] bedragen ter beschikking heeft gesteld, waarover [gedaagden] rente dienden te betalen en welke bedragen aan het einde van de looptijd terugbetaald dienden te zijn. Aldus voldoen deze overeenkomsten aan bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK (de kredietsommen bedragen minder dan € 40.000) is voldaan, geldt deze wet.

5.4. Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomsten niet voldoen aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van [gedaagden], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen ten tijde van de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst nog niet aan [gedaagden] toebehoorden.

5.5. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat (de rechtsvoorganger van) Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar zijn, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: ”Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument.

Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn “geleasd” (art. 3:41 BW).

5.6. Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomsten is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomsten is betaald, dient in beginsel als onverschuldigd te worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Die overeenkomst(en) bestaat (bestaan) uit het door Dexia ter beschikking stellen van een geldsom tegen rente aan [gedaagden] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die geldsom ten behoeve van [gedaagden], waarbij partijen hebben afgesproken dat koersfluctuaties voor rekening van [gedaagden] komen. Dit uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagden], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door [gedaagden] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te betalen.

5.7. In dit geval is het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de overeenkomsten met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet worden gedaan. Het is immers aannemelijk dat de nietigheid van de overeenkomsten in rechte niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen ten tijde van het expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde geldsom. Gelet hierop, in het licht van artikel 6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van het saldo dat bestaat uit het aankoopbedrag van de aandelen minus de opbrengst uit de verkoop ervan dienen te dragen. Voor [gedaagden] worden deze bedragen verminderd met de door hen betaalde rentetermijnen. Uit de eindafrekeningen van contracten 21697644 en 24500194 begrijpt de kantonrechter dat ten tijde van de beëindiging van de overeenkomsten respectievelijk 29 en 65 maandtermijnen resteerden, waaruit volgt dat [gedaagden] respectievelijk 31 en 25 maandtermijnen hadden betaald.

5.8. Het voorgaande leidt tot de volgende berekening:

Met betrekking tot contractnummer 21697644:

aankoopbedrag aandelen:...................................... € 8.588,16

opbrengst verkoop:............................................... € 4.728,60 --

restschuld:............................................................ € 3.859,56 : 2 = € 1.929,78

........................................................................................---------------

minus 31 maandtermijnen (€ 91.58).........................€ 2.838,98

Met betrekking tot contractnummer 24500194:

aankoopbedrag aandelen:......................................€ 4.252,55

opbrengst verkoop:...............................................€ 2.232,95 --

restschuld:........................................................€ 2.019,60 : 2 = € 1.009,80

.........................................................................--------------

minus 25 maandtermijnen(€ 45,35).....................€ 1.133,75

5.9. Door verrekening van genoemde bedragen (€ 1.929,78 en € 2.838,98 voor contractnummer 21697644 en € 1.009,80 en € 1.133,75 voor contractnummer 24500194) ontstaat een saldo van € 909,20 en € 123,95 ten gunste van [gedaagden]

5.10. Uit het bovenstaande volgt dat de vordering van Dexia zal worden afgewezen. [gedaagden] hebben geen vordering in reconventie ingesteld en de toewijzing van enig bedrag aan hen is dan ook niet aan de orde.

5.11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6. De beslissing

De kantonrechter

6.1. wijst de vordering af,

6.2. veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2006 door mr. E.D. Rentema.?