Home

Rechtbank Dordrecht, 11-12-2003, AN9915, 11/005486-03

Rechtbank Dordrecht, 11-12-2003, AN9915, 11/005486-03

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
11 december 2003
Datum publicatie
12 december 2003
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2003:AN9915
Zaaknummer
11/005486-03

Inhoudsindicatie

Verdachte is o.m. veroordeeld wegens het in ernstige mate tekortschieten in zijn zorgplicht jegens zijn vriendin, waarbij hij inwoonde. Zij werd in verwaarloosde toestand thuis aangetroffen en had medische zorg nodig. De rechtbak heeft overwogen dat verdachte een zodanig dringende morele verplichting had zijn vriendin te verzorgen dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummer: 11/005486-03

Zittingsdatum : 27 november 2003

Uitspraak : 11 december 2003

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[naam verdachte]

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte]

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland

thans verblijvende in PI [naam PI].

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet die [naam slachtoffer] heeft verhinderd de woning [adres slachtoffer] te verlaten en/of die [naam slachtoffer] heeft verhinderd met (een) ander(e) perso(o)n(en) te spreken;

2.

hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht (meermalen), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar

lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de

uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

en/of

hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht (meermalen), opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]) (telkens) in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt

en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of bij haar haren heeft beetgepakt en/of (vervolgens) heeft meegetrokken en/of meegesleurd (de trap op), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.

hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] tot wier onderhoud, verpleging en/of verzorging hij, verdachte, krachtens wet of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze

toestand heeft gebracht en/of gelaten, door die [naam slachtoffer] adekwate lichamelijke verzorging, adekwate voeding en/of inschakeling van medische hulp/verzorging te onthouden;

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft naast een bewijsverweer ook een strafmaatverweer gevoerd.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De vrijspraak

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [naam slachtoffer] door toedoen van verdachte niet in staat was haar woning te verlaten, maar eerder dat haar broze gezondheid daartoe een belemmering vormde. Voor zover al vast zou komen te staan dat verdachte [naam slachtoffer] heeft verhinderd met andere personen te praten, kan dat - mede bezien in het licht van het bovenstaande - evenmin een wederrechtelijke vrijheidsberoving opleveren. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

4.2 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

2.

in de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

en

in de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht meermalen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam verdachte]) telkens met dat opzet in het gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geslagen en geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

3.

in de periode van 01 juli 2003 tot en met 28 september 2003 te Dordrecht opzettelijk [naam slachtoffer] tot wier onderhoud, verpleging en verzorging hij, verdachte, krachtens overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, door die [naam slachtoffer] adequate lichamelijke verzorging en adequate voeding en inschakeling van medische hulp/verzorging te onthouden.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.3 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

4.4 Nadere bewijsoverweging

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte een bierflesje op het hoofd van [naam slachtoffer] kapot heeft geslagen. Door zodanig hard met een bierflesje op haar hoofd te slaan heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [naam slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachtes opzet was aldus voorwaardelijk op dat gevolg gericht. Deze geweldshandeling levert het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte gepoogd heeft [naam slachtoffer] zwaar te mishandelen.

Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam slachtoffer] ook meermalen door verdachte is mishandeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte zelf heeft aangegeven [naam slachtoffer] in het gezicht te hebben geslagen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat er tal van (restanten van) verwondingen bij [naam slachtoffer] zijn waar te nemen die niet alleen het gevolg zijn van het regelmatig vallen door het slachtoffer, dat immers slecht ter been was, maar ook het gevolg zijn van de mishandeling door verdachte.

De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste heeft begaan.

Zij overweegt daartoe allereerst dat toen de politie [naam slachtoffer] op 28 september 2003 aantrof, zij met een zeer zwaar verminkt gezicht op bed lag. Zij kon nauwelijks praten en zich bewegen. Zij werd direct opgenomen in het ziekenhuis. Daar werd vastgesteld dat zij zwaar verwaarloosd en onverzorgd was. De resultaten van een neurologisch onderzoek dat bij haar is ingesteld wijzen in de richting van het syndroom van Korsakoff; alcoholdementie wordt niet uitgesloten. Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus gebleken dat het [naam slachtoffer] heeft ontbroken aan een adequate verzorging en dat zij voeding en medische zorg heeft ontbeerd.

Voorts is gebleken dat verdachte en [naam slachtoffer] in de in geding zijnde periode van 1 juli 2003 tot en met 28 september 2003 hebben samengewoond in haar woning en dat de uitkering van [naam slachtoffer] - verdachte had geen inkomsten - ook door verdachte werd gebruikt om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Door haar slechte gezondheid was het haar de laatste maanden niet meer mogelijk zelfstandig haar woning te verlaten. Toen verdachte ertoe overging anderen niet of nauwelijks meer tot de woning toe te laten, was [naam slachtoffer] volstrekt afhankelijk van verdachte. Daar komt bij dat verdachte wist dat [naam slachtoffer] een afspraak had met de neuroloog voor vervolgonderzoek, maar dat hij heeft nagelaten ervoor zorg te dragen dat [naam slachtoffer] daar naar toe kon.

De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden met zich brengen dat op verdachte een dringende morele verplichting rustte tot het verzorgen van [naam slachtoffer]. Deze morele zorgverplichting was naar het oordeel van de rechtbank van een van zodanige aard dat zij als een natuurlijke verbintenis (in de zin van artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek) tussen verdachte en [naam slachtoffer] moet worden aangemerkt.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens [naam slachtoffer].

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezen verklaarde levert op:

2.

POGING TOT ZWARE MISHANDELING,

en

MISHANDELING, meermalen gepleegd,

3.

OPZETTELIJK IEMAND TOT WIENS ONDERHOUD, VERPLEGING EN VERZORGING HIJ KRACHTENS OVEREENKOMST VERPLICHT IS, IN EEN HULPELOZE TOESTAND BRENGEN EN LATEN.

6. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. De motivering van de sanctie en overige beslissingen

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoon-lijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan mishandeling van zijn vriendin. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict. De ernst van het bewezen verklaarde wordt onderstreept door de omstandigheid dat de (poging tot zware) mishandeling plaats vond in de relationele sfeer. Als gevolg van het veelvuldig alcoholgebruik van het slachtoffer was zij slecht ter been en in slechte conditie. Het slachtoffer bevond zich hierdoor in een weerloze situatie. Ondanks de hulpbehoevende staat van het slachtoffer heeft verdachte een bierflesje op haar hoofd kapot geslagen en haar meermalen gestompt en geslagen waardoor zij vele keren letsel heeft opgelopen.

Dergelijke mishandelingen veroorzaken niet alleen lichamelijk en psychisch leed bij het slachtoffer maar veroorzaken ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.

Daar komt bij dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in hulpeloze toestand brengen en laten van zijn vriendin. Hij heeft haar in ernstige mate verwaarloosd door haar niet te verzorgen en geen (medische) hulp in te roepen, terwijl hij daartoe wel gehouden was.

De rechtbank neemt de bewezen verklaarde feiten dermate ernstig op dat zij van oordeel is dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere duur op zijn plaats is.

Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank gelet op diens overige omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken en het feit dat verdachte al eerder met justitie in aanraking is geweest voor het plegen van geweldsdelicten.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikel 45, 57, 255, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:

- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

- verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;

- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

- verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;

- verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

- veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN.

met bevel, dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door:

Mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,

mrs. F.W. van Lottum en S.R.B. Walther, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.K. Tiggelaar, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2003.

Mr. F.W. van Lottum en mr. S.R.B. Walther zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.