Home

Rechtbank Den Haag, 23-11-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18344, NL23.30202

Rechtbank Den Haag, 23-11-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18344, NL23.30202

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 november 2023
Datum publicatie
29 november 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:18344
Zaaknummer
NL23.30202

Inhoudsindicatie

Dublin Frankrijk. Interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ongegrond

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.30202

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),

en

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 20 oktober 2022 tot 19 november 2022. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening2 is Frankrijk verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Op 7 juli 2023 heeft Frankrijk het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.

3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en om die reden eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken.3 Eiser stelt dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege zijn hemofilie en angstpsychoses. Hij heeft specifieke specialistische behandeling nodig voor zijn hemofilie en die behandeling is in Frankrijk niet voorhanden, aldus eiser. Ook staat hij in Nederland onder behandeling voor zijn angstpsychoses. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een tweetal brieven van het UMCG4 en een afschrift van zijn patiëntendossier overgelegd. Om die reden stelt eiser dat verweerder gehouden is om een BMA5-advies op te vragen. Tot slot stelt eiser dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had kunnen trekken, zodat eiser de nodige hulp van zijn in Nederland verblijvende neef kan blijven behouden.

De rechtbank oordeelt als volgt.

4. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.

5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de update van 2022 van het AIDA-rapport is daarvoor onvoldoende. De Afdeling6 heeft dit rapport reeds betrokken bij de uitspraak van 2 augustus 20237 en geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel.8 Hoewel eiser heeft aangetoond dat hij medische behoeften heeft, betekent dit niet automatisch dat hij is aan te merken als bijzonder kwetsbaar, zodat verweerder hiervoor geen individuele garanties voor hoeft te vragen. Ook is niet gebleken dat de nodige specialistische behandeling in Frankrijk niet voorhanden is. Daarnaast is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder garanties in Frankrijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen. Hij heeft immers geen asielprocedure doorlopen in Frankrijk om van eigen ervaringen te kunnen spreken. De stelling van eiser op zitting dat onduidelijk is of hij de nodige medische zorg zal krijgen na overdracht leidt niet tot een andere conclusie. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser na overdracht onverhoopt geen medische zorg zal krijgen of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Frankrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.

6. Uit het arrest C.K.9 en de uitspraak van de Afdeling van 3 november 201710 waarin het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie is uitgewerkt, volgt dat verweerder een BMA-advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit de brieven van het UMCG en het patiëntendossier van eiser blijkt dat eiser medische zorg nodig heeft. Echter blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de feitelijke overdracht aan Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich brengt. Verweerder heeft dan ook geen BMA-advies hoeven op te vragen, voordat eiser wordt overgedragen aan Frankrijk.

7. Tot slot heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Dat sprake is van familiebanden met het in Nederland verblijvende neefje en diens vrouw en deze eiser (medische) ondersteuning bieden, heeft verweerder niet bijzonder genoeg kunnen vinden dat eiser daarom in Nederland moet verblijven. .

8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.