Home

Rechtbank Den Haag, 13-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5416, 20_8075

Rechtbank Den Haag, 13-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5416, 20_8075

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 mei 2022
Datum publicatie
15 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:5416
Zaaknummer
20_8075

Inhoudsindicatie

WIA/functieduiding/expertiserapport/bezwaar werknemer mede gericht mtv art 6:19 tav beslissing op bezwaar werkgever.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/8075

(gemachtigde: mr. J.A.M. Koorn-Harkema),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 13 juli 2020 beëindigd.

Bij besluit van 13 november 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever van eiseres tegen een besluit van 10 februari 2020, waarbij de loongerelateerde WIA-uitkering van eiseres is omgezet naar een loonaanvullingsuitkering, gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 16 april 2020 vastgesteld op minder dan 35% en de WIA-uitkering van eiseres per 26 december 2020 beëindigd.

Bij besluit van 18 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 12 mei 2020 niet ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen bestreden besluit I en II beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar zoon [A] . Tevens is verschenen [B] , verpleegkundig specialist bij GGZ Rivierduinen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het beroep vooraf ging

1. Eiseres is op 18 april 2016 uitgevallen voor haar werkzaamheden als assistent hulp in de huishouding voor 21 uur per week bij [B.V.] B.V. (de werkgever). Op 19 januari 2018 heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Bij besluit van 26 april 2018 is aan eiseres per 16 april 2018 een loongerelateerde WGA (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) uitkering op grond van de WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De uitkering is toegekend tot en met 15 april 2020.

2.1

Op 19 april 2019 heeft de werkgever aan verweerder verzocht om een herbeoordeling. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts eiseres gezien en medisch onderzocht op het spreekuur van 29 augustus 2019 en 22 november 2019. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat een psychiatrische expertise noodzakelijk is om de belastbaarheid van eiseres te kunnen beoordelen.

2.2.

Eiseres is daarop onderzocht door psychiater D. Cohen (hierna: Cohen). Hij heeft op 7 februari 2020 rapport uitgebracht. Cohen heeft bij zijn onderzoek kennisgenomen van de psychiatrische voorgeschiedenis van eiseres, waarin een ongedifferentieerde somatoforme stoornis en depressieve klachten zijn vermeld, ontstaan na de diagnose draagster te zijn van het carcinogene BRCA2-gen. Uit de beschikbare GGZ-informatie (intakeverslag van 26 november 2016 en ontslagbrief van 6 mei 2019) komt volgens Cohen naar voren dat eiseres is behandeld onder de diagnose recidiverende depressieve stoornis (ernstig), die gekenmerkt wordt door aanhoudende sombere stemming, niet kunnen genieten en interesseverlies. Cohen heeft uiteengezet dat de (huidige) anamnese gedeeltelijk past bij dit beeld, maar dat de vraag is hoe betrouwbaar die anamnese is. Hij wijst er daarbij onder meer op dat uit de symptoomvalidatietest kan worden opgemaakt dat er sterke aanwijzingen zijn voor symptoomaggravatie. Deze indruk wordt versterkt door de ernstige cognitieve beperkingen die betrokkene claimt, waarbij zij ook op zeer eenvoudige vragen aangeeft niets te kunnen weten of niets te kunnen lezen. Een dergelijke etalerende klachtenpresentatie is volgens Cohen niet passend bij een depressie waarbij eerder verwacht zou worden dat iemand zou proberen zich zaken te herinneren. Uit het gesprek met de psycholoog komt naar voren dat betrokkene niet weet hoe het met haar kinderen gaat, of zij familie heeft en of zij wel of niet is geopereerd en zij aangeeft niet te weten wat het woord gehuwd zijn betekent maar dat zij vervolgens wel deze term gebruikt en dat in de loop van het gesprek details met betrekking tot haar levensloop naar voren komen. Dit komt atypisch over en duidt op discrepanties in het verhaal van betrokkene. Deze bevindingen zijn volgens Cohen congruent met eerdere bevindingen in de behandelsector. De in april 2018 behaalde score op een MMSE (Mini Mental State Examination) is maximaal laag en zou passen bij een extreem ernstig cognitief disfunctioneren en verval. In de behandeling door de GGZ is deze uitslag echter niet meegenomen, omdat het vertoonde beeld hiermee niet in overeenstemming was. Verder heeft hij uiteengezet waarom geen sprake is van hallucinatoir gedrag passend bij een psychose. Concluderend ziet Cohen op grond van zijn bevindingen geen aanleiding om bij eiseres een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen. De gepresenteerde klachten dienen volgens hem vooral geïnterpreteerd te worden als aanpassingsproblematiek aan het draagsterschap van het carcinogeen BRCA2-gen. In termen van de DSM-classificatie is daarmee sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.Met betrekking tot beperkingen in termen van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de Functionele Mogelijkheden Lijst, heeft Cohen in zijn rapport vermeld dat een aanpassingstoornis in algemene zin is op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. In dit geval lijkt de meest plausibele en consistente beperking gelegen in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig, waarbij de neiging is om de huidige stressvolle omstandigheden niet zozeer actief aan te pakken als wel te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon. Een dergelijke beperking zou gescoord kunnen worden binnen het item ‘overig’.

2.3.

De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 25 februari 2020 geconcludeerd dat gezien de bevindingen van psychiater Cohen, die overeenkomen met de bevindingen op het spreekuur van 22 november 2019, er geen sprake meer is van een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Hoewel uit het expertiseonderzoek en uit het spreekuuronderzoek naar voren komt dat er geen sprake is van een ernstig medische aandoening, ziet de verzekeringsarts aanleiding een aantal beperkingen aan te nemen ten aanzien van het verrichten van werk. Hij acht eiseres aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veel deadlines, zonder leidinggevende aspecten, waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten dan wel patiënten is vereist en zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden. Verder is beroepsmatig vervoer niet wenselijk. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

2.4.

De arbeidsdeskundige heeft op 18 maart 2020 rapport uitgebracht. Aan de hand van de FML heeft hij eiseres aanvankelijk geschikt geacht voor vijf functies. Dit heeft hij later (8 juni 2020) gecorrigeerd naar drie functies, te weten de functies assembleerder installatie, motoren, voertuigen (sbc-code: 265110), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (sbc-code: 267060) en schoonmaker/poetser personenauto’s (sbc-code 111111). Met deze functies kan eiseres volgens de arbeidsdeskundige een loon verdienen dat afgezet tegen haar maatmanloon een mate van arbeidsongeschiktheid oplevert van 1,2% en zij daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten.

3. In het primaire besluit van 12 mei 2020 heeft verweerder eiseres bericht dat haar uitkering op verzoek van de werkgever opnieuw is beoordeeld. De aan eiseres toegekende WIA-uitkering wordt per 13 juli 2020 beëindigd, omdat eiseres, gelet op de onder 2.3 en 2.4 vermelde rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, per 18 maart 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

4. Op 10 februari 2020, dus voordat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hun onder 2.3 en 2.4 bedoelde rapporten hadden uitgebracht en het besluit van 12 mei 2020 was genomen, heeft verweerder eiseres in verband met het bereiken van de maximumduur van haar loongerelateerde WGA-uitkering per 16 april 2020, in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De werkgever heeft hiertegen op 18 maart 2020 bezwaar gemaakt.

5.1.

Naar aanleiding van het door de werkgever gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) dossieronderzoek verricht en eiseres telefonisch gesproken op 25 juni 2020. In zijn rapport van 25 juni 2020 vermeldt de verzekeringsarts b&b dat mede gezien de bevindingen van psychiater Cohen, er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen dan zoals vastgesteld door de verzekeringsarts. Volgens het expertiserapport van Cohen is er sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en niet (meer) van een depressieve stoornis, zoals twee jaar eerder de behandeldiagnose was bij de GGZ. Een aanpassingsstoornis is volgens de expertise een lichte problematiek en niet een ernstig psychiatrisch probleem. Een sterke aanwijzing hiervoor is de etalerende klachtenpresentatie van eiseres, hetgeen bij een depressie niet voor zou komen. Onderhoudende factoren zijn onder andere het ontbreken van een dagstructuur en sociale activiteiten. Werk zou dan juist een positieve invloed kunnen hebben op de mentale status van eiseres. In het expertise rapport wordt aangeraden alleen lichte beperkingen met betrekking tot sociaal en persoonlijk functioneren op te nemen. Verder zijn volgens de verzekeringsarts b&b fysieke beperkingen niet aannemelijk, nu sprake is van somatoforme stoornis in verband met het onvermogen tot adequate coping en er bij uitgebreid lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts geen afwijkingen zijn gevonden.

5.2.

De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens in zijn rapport van 15 juli 2020 eiseres onverminderd geschikt geacht voor de drie door de arbeidskundige geduide functies.

5.3.

Bij brief van 17 juli 2020 heeft verweerder aan de werkgever bericht dat, gezien de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 25 juni 2020 en de arbeidsdeskundige b&b van 15 juli 2020, hij voornemens is het besluit van 10 februari 2020 te wijzigen en wel in die zin dat de WGA-loonaanvullingsuitkering per toekomstige tijd zal worden beëindigd, rekening houdend met het bepaalde in artikel 117 van de WIA (uitlooptermijn).

Bij brief van 17 juli 2020 heeft verweerder aan eiseres een afschrift van deze brief toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Eiseres heeft op 3 augustus 2020 hierop gereageerd door een aanvullend bezwaarschrift in te dienen.

5.4.

De verzekeringsarts b&b heeft op 19 oktober 2020 gerapporteerd naar aanleiding van de aanvullende bezwaren van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft in dit rapport vermeld dat de bij eiseres bekende aanwezigheid van de BRCA2-genmutatie op zich geen directe lichamelijke klachten oplevert, maar dat het een extra risicofactor voor het verkrijgen van gynaecologische tumoren is. Mogelijk is het een indirecte factor voor de psychische klachten van eiseres. Anders dan eiseres stelt is het volgens de verzekeringsarts b&b niet juist dat er een 60-80% sterftekans is en daardoor sprake is van een lichamelijke tijdbom. Dit ondanks dat de moeder van eiseres helaas is overleden aan borstkanker. De angst die eiseres hiervoor heeft is niet reëel, mits er regelmatige controles plaatsvinden. Professionele begeleiding zou kunnen helpen om eiseres meer coping hiervoor te geven. Dit is ook wat psychiater Cohen zegt door te stellen dat eiseres een aanpassingsstoornis heeft en de irreële angst daardoor bevestigd wordt. Eiseres heeft echter nog geen behandeling gezocht. De verzekeringsarts b&b concludeert dat hij geen aanleiding ziet om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

5.5.

De verzekeringsarts b&b heeft op 27 oktober 2020 nader rapport uitgebracht naar aanleiding van de door eiseres overgelegde verklaring van de verpleegkundig specialist van de GGD van 12 oktober 2020 waarin staat dat eiseres onder behandeling is met antidepressiva en dat sprake is van een recidiverende depressie, ernstig. In zijn reactie wijst de verzekeringsarts b&b erop dat in het rapport van Cohen al gesproken wordt over een door de GGZ vermelde diagnose van een recidiverende depressie, ernstig, maar dat de psychiater daaraan twijfelde ten tijde van de datum in geding. Eiseres was toen niet meer onder behandeling bij de GGZ. Dat zij nu met dezelfde klachten wel weer behandeling heeft gezocht, doet daaraan volgens de verzekeringsarts b&b niet af. Bovendien valt deze behandeling ruim buiten de datum in geding. De verzekeringsarts b&b ziet in de verklaring van 12 oktober 2020 geen reden om af te wijken van zijn rapport van 25 juni 2020.

5.6.

De arbeidsdeskundige b&b heeft bij nader rapport van 4 november 2020 uiteengezet dat de bezwaargronden van eiseres van 3 augustus 2020 hem geen reden geven tot een ander oordeel te komen. Hij acht eiseres onverkort geschikt voor de eerder geduide functies.

6. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van de werkgever van eiseres tegen het besluit van 10 februari 2020, waarbij de loongerelateerde uitkering van eiseres is omgezet naar een loonaanvullingsuitkering, gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 16 april 2020 vastgesteld op minder dan 35% en de WIA-uitkering van eiseres per 26 december 2020 beëindigd.

7. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 mei 2020 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat als gevolg van het bezwaar van de werkgever tegen omzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering naar een loonaanvullingsuitkering, de WIA-uitkering van eiseres per 26 december 2020 wordt beëindigd. Daarmee is het primaire besluit van 12 mei 2020 achterhaald door bestreden besluit I, aldus verweerder.

8. Eiseres heeft tegen bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Samengevat komen haar gronden er op neer dat verweerder de chronologie, althans de verhouding tussen de diverse besluiten uit het oog is verloren, dat ten onrechte niet inhoudelijk op haar bezwaar is beslist en zij niet is gehoord, dat zij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is en dat verweerder daarnaar onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Op haar standpunten en die van verweerder wordt hierna voor zover van belang, nader ingegaan.

Bestreden besluit II - besluitvormingsproces

9.1.

Eiseres heeft terecht aangevoerd dat verweerder bij bestreden besluit II van 18 november 2020 ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist op haar bezwaar. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

9.2.

Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, had voor de hand gelegen dat in het besluit van 13 november 2020, waarin op het bezwaar van de werkgever is beslist, tegelijkertijd een beslissing op het bezwaar van eiseres was genomen. Dat is echter niet gebeurd. Hierdoor is de situatie ontstaan dat verweerder met de beslissing op het bezwaar van de werkgever al een (gewijzigde) beslissing over de arbeidsongeschiktheid van eiseres had genomen, terwijl het bezwaar van eiseres nog liep. Verweerder heeft vervolgens in de beslissing op het bezwaar van eiseres van 18 november 2020 tot uitdrukking gebracht dat het besluit van 13 november 2020 in de plaats is gekomen van het besluit van 12 mei 2020, waartegen eiseres bezwaar had gemaakt. Gelet hierop had verweerder het bezwaar van eiseres, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht moeten achten tegen het besluit van 13 november 2020.

9.3.

Nu het besluit van 13 november 2020 voor eiseres gunstiger is, omdat de looptijd van haar uitkering daarmee is verlengd, kan verweerder gevolgd worden in zijn standpunt dat eiseres geen belang meer had bij beoordeling van haar bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 12 mei 2020. In zoverre is haar bezwaar in het bestreden besluit II van 18 november 2020 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit II echter verzuimd inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het (vervangende) besluit van 13 november 2020. Het bestreden besluit II is daarom gebrekkig.

9.4.

Verweerder heeft ter zitting voorts erkend dat eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit II van 18 november 2020, in strijd met artikel 7:2 van de Awb, niet is gehoord. Ook om die reden is bestreden besluit II gebrekkig.

10. Het voorgaande betekent niet dat verweerder de bezwaren van eiseres helemaal niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres als zienswijze immers meegenomen in de bezwaarprocedure van de werkgever en deze voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, die daarop in hun rapporten van 19 oktober 2020, 27 oktober 2020 en 4 november 2020 hebben gereageerd. Deze rapporten liggen ten grondslag aan het in het besluit van 13 november 2020 neergelegde standpunt dat eiseres per 16 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Gelet hierop en de aanvullende reactie in zijn verweerschrift, stelt verweerder dat het bezwaar van eiseres dat standpunt niet anders maakt en haar bezwaar dus ongegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank gaat daarop hieronder in, aan de hand van de door eiseres aangevoerde inhoudelijke gronden.

Onzorgvuldig onderzoek?

11.1

Eiseres stelt dat aan de wijziging van haar arbeidsongeschiktheidspercentage geen actueel sociaal medisch oordeel ten grondslag ligt en dat zij niet door een arts is gezien. De herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid is uitsluitend gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 25 juni 2020 en arbeidskundige b&b van 15 juli 2020.

11.2

De rechtbank volgt eiseres hier niet in. Vast staat immers dat eiseres op 29 augustus 2019 en 22 november 2019 is gezien door een verzekeringsarts, dat vervolgens een psychiatrische expertise heeft plaatsgevonden, in welk kader eiseres ook persoonlijk is gezien en dat de verzekeringsarts op 25 februari 2020 aanvullend heeft gerapporteerd. Dit alles heeft ten grondslag gelegen aan de wijziging van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b, mede naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte stukken, op 25 juni 2020, 15 juli 2020 en 19 oktober 2020 (aanvullend) gerapporteerd. Daarmee bestaat geen grond voor het oordeel dat geen zorgvuldig onderzoek is verricht. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat op de datum die verweerder (uiteindelijk) voor de wijzing van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft gehanteerd - 16 april 2020- het onderzoek, meer in het bijzonder de verrichte psychiatrische expertise, onvoldoende actueel was.

Arbeidsongeschiktheidspercentage per 16 april 2020 minder dan 35%?

12.1.

Eiseres stelt dat de door de verzekeringsarts in de FML vastgestelde beperkingen niet deugdelijk zijn vastgesteld, althans zijn onderschat. In bezwaar heeft zij een verklaring van haar behandelaar van GGZ Rivierduinen van 12 oktober 2020 overgelegd waaruit volgens eiseres blijkt dat zij volledig arbeidsongeschikt is en niet in staat is tot enige loonvormende arbeid. Deze verklaring heeft verweerder ten onrechte ter zijde geschoven. Eiseres heeft in beroep een nieuwe medische verklaring van de GGZ van 19 februari 2021 overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiseres andermaal dat zij niet belastbaar is. Voorts heeft eiseres in beroep een patiëntenkaart van de huisarts en een medicatieoverzicht overgelegd.

12.2.

De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres per 16 april 2020 met name heeft gebaseerd op de - met de onderzoeksbevindingen van het spreekuur overeenstemmende - bevindingen van psychiater Cohen, zoals vermeld in diens rapport van 7 februari 2020. In dat rapport heeft Cohen uitgebreid gemotiveerd waarom de klachten van eiseres niet passen bij een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. De door eiseres overgelegde verklaringen van de verpleegkundig specialist van de GGZ Rivierduinen van 12 oktober 2020 en 19 februari 2021 geven onvoldoende reden voor twijfel aan deze conclusie van Cohen. Uit de verklaring van 12 oktober 2020 blijkt dat dat eiseres, nadat de behandeling op 16 mei 2019 was gestopt, sinds augustus 2020 weer in behandeling is en dat die behandeling zich nog in de fase van kennismaking, contact maken en opstarten bevindt.

In de verklaring is als diagnose bij eiseres een ernstig recidiverende depressie benoemd. Echter, los van het feit dat de genoemde behandeling dateert van na de datum in geding, blijkt uit de verklaring niet op basis waarvan de daarin genoemde diagnose is gesteld. Niet duidelijk is of dit op basis van zelfstandig psychiatrisch onderzoek is geconcludeerd of (uitsluitend) op basis van de anamnese van eiseres. Zo wordt niet vermeld welke onderzoeksactiviteiten er zijn verricht en welke overwegingen er zijn geweest om tot deze diagnose te komen. Ter zitting is naar voren gekomen dat is uitgegaan van de anamnese. In het rapport van Cohen is echter toegelicht waarom ten tijde van zijn onderzoek, reden bestond aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. In het licht van het gemotiveerde rapport van Cohen biedt de overgelegde verklaring dan ook onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zijn beoordeling dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening, ten tijde in geding onjuist was, en dat - in het verlengde daarvan - van meer of zwaardere beperkingen had moeten worden uitgegaan. De overgelegde verklaring van 19 februari 2021 geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen, nu deze verklaring vrijwel gelijkluidend is aan de verklaring van 12 oktober 2020.

12.3.

Het voorgaande betekent dat de verzekeringsarts b&b psychiater Cohen heeft mogen volgen in diens conclusies en in de verklaringen van de GGZ geen reden heeft hoeven zien daarvan af te wijken. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de door eiseres in beroep overgelegde patiëntenkaart en het medicatieoverzicht afdoende gemotiveerd dat alle consulten op de patiëntenkaart betrekking hebben op reeds bekende aandoeningen en hierin geen nieuwe medische gegevens zijn te vinden en dat de voorgeschreven medicatie al in bezwaar bekend waren. In zijn rapporten van 25 februari 2020 en 19 oktober 2020 heeft de verzekeringsarts b&b verder voldoende duidelijk gemaakt waarom niet aannemelijk is dat er sprake is van meer beperkingen dan door de primaire verzekeringsarts zijn opgenomen in de FML. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de verzekeringsarts meer (concrete) beperkingen in de FML heeft opgenomen dan genoemd in het rapport van Cohen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet te kort is gedaan met de beperkingen zoals opgenomen in de FML.

13.1.

Eiseres stelt dat zij de op basis van de FML geduide functies niet kan verrichten. Bij de functie assembleerder installatie, motoren, voertuigen (sbc-code: 265110) dient zij samen te werken met collega’s gedurende de gehele dag. Daartoe is zij niet in staat, aangezien zij moet werken in een prikkelarme omgeving waarin zij zelfstandig haar gang kan gaan. In de functie controleur, tester elektrotechnische apparatuur (sbc-code: 267060) moeten alle werkzaamheden worden uitgevoerd via de muis van een computer. Zij is echter digibeet en zij kan niet werken op een dergelijk abstractieniveau. In de functie schoonmaker/poetser personenauto’s (sbc-code 111111) moet zij niet alleen samenwerken met naaste collega’s, maar moet zij ook werkoverleg voeren met deze collega’s over het verdelen van de taken. Verder heeft zij geen rijbewijs, zodat haar collega’s de auto’s voor haar moeten verplaatsen. Ook komen er allerlei schadelijke stoffen vrij bij het reinigen van het auto-interieur. Omdat zij drager is van het BRCA-2gen maar zij niet in aanraking komen met dergelijke stoffen.

13.2.

De arbeidsdeskundige b&b heeft in reactie hierop gesteld dat er geen reden is om de functie van assembleerder installatie, motoren, voertuigen ongeschikt te achten, aangezien eiseres voor de aspecten samenwerken en werken in een prikkelarme omgeving niet beperkt is geacht. Wat betreft de functie controleur, tester elektrotechnische apparatuur voldoet eiseres volgens de arbeidsdeskundige b&b gezien haar diploma aan de gestelde opleidingseisen. Verder is sprake van een minimale persoonlijke invulling en eventuele problemen worden via werkroutine opgelost en zijn praktisch van aard. Van werken op een voor eiseres te hoog abstractieniveau is in het geheel geen sprake. Ten aanzien van de functie van schoonmaker/poetser personenauto’s heeft de arbeidsdeskundige b&b gesteld dat daarbij sprake is van een eigen afgebakende taak. Verder heeft hij opgemerkt dat eiseres niet beperkt geacht op de aspecten samenwerken en conflicthantering, terwijl de functie op laatstgenoemd punt ook geen eisen stelt. Het door collega’s laten verrijden van auto’s is dan ook volgens de arbeidsdeskundige b&b niet als belastend te zien. Voorts eiseres niet beperkt geacht voor blootstelling aan gassen en dampen. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige b&b volgen in zijn betoog, dat door eiseres ook niet nader is bestreden, en is van oordeel dat eiseres geschikt is te achten voor de geduide functies.

14. De conclusie is daarom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 16 april 2020 minder dan 35% bedraagt en de WIA-uitkering van eiseres per 26 december 2020 terecht heeft beëindigd.

15. Nu verweerder evenwel heeft verzuimd dit als inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit II van 18 november 2020 neer te leggen (zie 9.2), is het beroep tegen dit besluit gegrond en zal dit besluit voor zover het voornoemd verzuim betreft, worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb.

16. Het in 9.3 vastgestelde gebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. In aanmerking genomen dat eiseres door verweerder in de gelegenheid is gesteld vooraf schriftelijk haar zienswijze te geven op de hier aan de orde zijnde wijziging van haar arbeidsongeschiktheid en eiseres in beroep gelegenheid heeft gehad haar standpunt alsnog mondeling te verwoorden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet is benadeeld.

17. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen deel van het bestreden besluit II van 18 november 2020.

Bestreden besluit I

18. Uit wat hiervoor onder 11 t/m 14 is overwogen, volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit I van 13 november 2020 ongegrond is.

Kosten

19. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Verweerder wordt verder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518 ((1 punt voor het het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1.,-). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;

- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit II met betrekking tot het in 9.2 en 15 bedoelde verzuim en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit II;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?