Home

Rechtbank Den Haag, 18-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5314, C/09/588958 / HA ZA 20-209

Rechtbank Den Haag, 18-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5314, C/09/588958 / HA ZA 20-209

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18 mei 2022
Datum publicatie
13 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:5314
Zaaknummer
C/09/588958 / HA ZA 20-209

Inhoudsindicatie

Bevoegdheidsincident. Internationale overeenkomst met Venezolaans staatsbedrijf. Beroep op arbitrageovereenkomst faalt. Ministeriele toestemming voor sluiten arbitrageovereenkomst niet onderbouwd of aangetoond.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/588958 / HA ZA 20-209

Vonnis in incident van 18 mei 2022

in de zaak van

BRUMBY SHIPHOLDINGS S.A. te Panama-Stad, Panama,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,

tegen

1 BARIVEN S.A.te Caracas, Venezuela,

2. PETROLEOS DE VENEZUELA S.A. te Caracas, Venezuela,

3. PDVSA OPERACIONES ACUÁTICAS S.A. te Caracas, Venezuela,

gedaagden in de hoofdzaak,

eiseressen in het incident,

advocaat mr. M. Deckers te Amsterdam.

Partijen zullen hierna enerzijds ‘Brumby’ en anderzijds ‘Bariven’, ‘PDVSA’ en ‘PDVSA O.A.’ genoemd worden. Bariven, PDVSA en PDVSA O.A. worden samen ook aangeduid als PDVSA c.s.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis in incident tot onbevoegdheid van 23 februari 2022 (hierna: het vonnis van 23 februari 2022) en de daarin genoemde stukken;

-

de akte nadere uitlating van PDVSA c.s. op de rol van 23 maart 2022, met producties;

-

de antwoordakte nadere uitlating van Brumby op de rol van 6 april 2022.

1.2.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2 De verdere beoordeling in het incident

2.1.

Het geschil in het bevoegdheidsincident spitst zich toe op de vraag of de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren vanwege de arbitrageovereenkomst waarop Bariven zich tegenover Brumby beroept. Zoals in het vonnis van 23 februari 2022 is overwogen, is naar toepasselijk Venezolaans recht vereist dat Bariven voor het sluiten van deze arbitrageovereenkomst ministeriële toestemming heeft gekregen. Bariven heeft gesteld dat zij deze toestemming heeft, maar Brumby heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft Bariven de gelegenheid geboden om bij akte te onderbouwen dat de ministeriële toestemming voor het sluiten van de arbitrageovereenkomst daadwerkelijk aan haar is verleend.

2.2.

Bariven heeft bij akte nadere uitlating verklaard dat het haar helaas niet is gelukt om alle gevraagde documenten en informatie van de in Venezuela gevestigde partijen op tijd aangeleverd te krijgen, ondanks het aan haar verleende uitstel voor het nemen van de akte. De rechtbank overweegt dat Bariven zich beroept op het rechtsgevolg van het hebben verkregen van de vereiste ministeriële toestemming voor het sluiten van de arbitrageovereenkomst. Bariven betoogt immers dat een rechtsgeldige arbitrageovereenkomst in de weg staat aan internationale bevoegdheid van de rechtbank in de zaak tegen haar.

2.3.

Bariven heeft zich in 2020 gesteld in deze procedure, zodat zij vanaf 2020 wist dat Brumby een oordeel van de rechtbank Den Haag wenste over het geschil tussen partijen over de sleepboten en zich niet tot arbiters had gewend. Bariven wist ook dat zij ministeriële toestemming nodig had om rechtsgeldig een arbitrageovereenkomst te sluiten. Desondanks heeft zij in december 2021 een beroep gedaan op de arbitrageovereenkomst zonder over de benodigde ministeriële toestemming te beschikken. Bariven heeft vervolgens nog de gelegenheid gehad om het bestaan van de gestelde ministeriële toestemming met stukken te onderbouwen ofwel aan te tonen. Immers, Brumby heeft het vereiste van ministeriële toestemming aan de orde gesteld in de op 19 januari 2022 genomen conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid tevens tot voorwaardelijke aanhouding, en Bariven heeft na het tussenvonnis van 23 februari 2022 vier weken de tijd gehad om deze op te zoeken. In haar laatste processtuk heeft Bariven zelfs geen termijn genoemd binnen welke zij denkt de gestelde ministeriele toestemming alsnog over te kunnen leggen.

2.4.

Het is de taak van de rechtbank om te waken voor onredelijke vertraging van deze – al sinds het jaar 2020 aanhangige – procedure. De rechtbank zal Bariven daarom niet nogmaals de gelegenheid bieden om haar stelling over de ministeriële toestemming te onderbouwen of aan te tonen. De rechtbank oordeelt daarom dat niet is komen vast te staan dat de vereiste ministeriële toestemming is verkregen.

2.5.

PDVSA c.s. heeft betoogd dat alleen Venezolaanse staatsbedrijven zich op het ontbreken van de vereiste ministeriële toestemming mogen beroepen, omdat het wetsartikel dat deze toestemming vereist, als doel heeft de Venezolaanse staatsbedrijven te beschermen. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals in het vonnis van 23 februari 2022 is overwogen, moet de vraag naar de bevoegd- en bekwaamheid van Bariven om de arbitrageovereenkomst te sluiten, worden beantwoord aan de hand van het Venezolaans recht. Uit het Venezolaanse arrest INVERSIONES SALAZAR Y MARIN, SALYMAR, C.A. V. INVERSIONES VINCENZO, C.A. van 13 maart 2013 kan het volgende worden afgeleid. Het is in beginsel verboden dat een Venezolaans staatsbedrijf een arbitrageovereenkomst sluit. De ministeriële toestemming neemt het normaal geldende verbod weg. Het ontbreken van de vereiste ministeriële toestemming leidt daarom tot absolute nietigheid van de arbitrageovereenkomst (‘an original state of death’). Absolute nietigheid van een arbitrageovereenkomst gesloten door een Venezolaans staatsbedrijf is van openbare orde, en kan als zodanig door elke partij worden ingeroepen. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat Brumby zich in deze procedure heeft mogen beroepen op het ontbreken van de vereiste ministeriële toestemming.

2.6.

Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de geschillen uit de overeenkomst tussen Brumby en Bariven niet rechtsgeldig zijn onderworpen aan arbitrage. De incidentele vordering tot onbevoegdverklaring wordt reeds daarom afgewezen.. In het midden kan blijven of de overeenkomst tussen Brumby en Bariven naar toepasselijk Venezolaans recht van openbare orde is, zodat geschillen daaruit ook daarom niet aan arbitrage kunnen worden onderworpen.

2.7.

Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen van Brumby jegens Bariven kennis te nemen, kan zij op grond van artikel 7 Rv ook kennis nemen van de vorderingen jegens PDVSA en PDVSA O.A. en is er geen reden de procedure tegen PDVSA en PDVSA O.A. aan te houden. Op grond van de stellingen van Brumby is de rechtbank namelijk van oordeel dat voldoende samenhang bestaat tussen de vorderingen jegens Bariven en de vorderingen jegens PDVSA en PDVSA O.A. Bariven heeft deze samenhang ook niet bestreden. Zij heeft op dit punt enkel betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is op grond van artikel 7 Rv omdat zij geen enkele bevoegdheid heeft.

De vraag of PDVSA en PDVSA O.A. jegens Brumby aansprakelijk zijn naar Venezolaans recht is een vraag die in de hoofdzaak aan de orde komt.

2.8.

De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak

3 De beslissing