Home

Rechtbank Den Haag, 11-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4748, 9062010 / EJ VERZ 21-81684

Rechtbank Den Haag, 11-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4748, 9062010 / EJ VERZ 21-81684

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 januari 2022
Datum publicatie
20 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:4748
Zaaknummer
9062010 / EJ VERZ 21-81684

Inhoudsindicatie

Eindbeschikking. Werkgever is er niet in geslaagd te bewijzen dat er een verschuiving van het dagvenster conform de cao heeft plaatsgevonden. Bij berekening van het loon van werknemer dient te worden uitgegaan van een dagvenster van 7.00 tot 18.00 uur. De door werknemer ingediende loonvordering is toewijsbaar

Uitspraak

Zittingsplaats Gouda

PF

Zaaknr.: 9062010/ EJ VERZ 21-81684

Uitspraakdatum: 11 januari 2022

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

Vandersterre Holland B.V.,

gevestigd te Bodegraven-Reeuwijk,

verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. M.C.G. van Essen,

tegen

[verweerder tevens verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius.

Partijen worden aangeduid als “Vandersterre” en “ [verweerder tevens verzoeker] ”.

1 Verdere procesverloopBij beschikking van 29 september 2021 heeft de kantonrechter Vandersterre toegelaten tot bewijs van haar stelling dat met ingang van november 2015 het dagvenster voor de afdeling van [verweerder tevens verzoeker] met inachtneming van de cao is verschoven.Vandersterre heeft op 26 oktober 2021 een akte bewijslevering ingediend.[verweerder tevens verzoeker] heeft hierop bij akte van 29 november 2021 gereageerd.

2. Verdere beoordeling van het tegenverzoek tot betaling van een onregelmatigheids- en vakantietoeslag . 2.1 In de beschikking van 29 september 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Vandersterre gehouden is om [verweerder tevens verzoeker] een toeslag te betalen voor de buiten het dagvenster ingeroosterde uren. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet ter discussie staat dat de cao uitgaat van een dagvenster van 7.00 uur tot 18.00 uur. Wel staat ter discussie of het dagvenster (conform de cao) is verschoven. 2.2 Artikel 9 lid 6 van deze cao bepaalt: ‘Met inachtneming van de wettelijke regels en het vermelde in artikel 16 kan worden besloten het dagvenster voor het gehele bedrijf dan wel een of meer afdelingen binnen het bedrijf maximaal één uur naar voor of naar achter te verplaatsen. Dit onder de voorwaarde dat de roosters van de betreffende werknemers evenredig worden aangepast. Indien tot deze aanpassing van het dagvenster besloten wordt dient hiervan melding te worden gemaakt bij het secretariaat van Gemzu.’Artikel 16 van de cao bepaalt:‘Wijziging Werktijdregeling. In gevallen van een voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een werktijdregeling waar een werkgever instemming van de Ondernemingsraad of Personeelsvertegenwoordiging behoeft conform de Wet op de Ondernemingsraden, zal, bij ondernemingen met meer dan dertig werknemers, bij het ontbreken van een Ondernemingsraad of Personeelsvertegenwoordiging, tenminste één van de vakorganisaties in de gelegenheid worden gesteld om namens het personeel het instemmingsverzoek in behandeling te nemen.’2.3 Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze cao-bepalingen dat enkel conform de cao besloten kan worden om het dagvenster te verplaatsen, indien daarbij is voldaan aan het bepaalde in artikel 16 van de cao.Uit artikel 16 van de cao volgt dat bij het ontbreken van een Ondernemingsraad of Personeelsvertegenwoordiging tenminste één van de vakorganisaties in de gelegenheid wordt gesteld om namens het personeel het instemmingsverzoek in behandeling te nemen.2.4 Vandersterre heeft niet weersproken dat er in het onderhavige geval sprake is van een ‘instemmingsverzoek’ als bedoeld in artikel 16 van de cao. Voorts is niet in geschil dat Vandersterre geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft. Vandersterre heeft wel gesteld dat de wijziging van het dagvenster is afgestemd met de personeelsvergadering. Vandersterre heeft daarbij verwezen naar een e-mail van 26 oktober 2015 waarin staat: ‘Met de betreffende medewerkers zijn de nieuwe werktijden in overleg afgestemd.’2.5 [verweerder tevens verzoeker] heeft in reactie hierop gesteld dat Vandersterre weliswaar een e-mail heeft gestuurd aan de werkgeversorganisatie Gemzu, maar dat zij niet een vakorganisatie ten behoeve van werknemers heeft geïnformeerd. Een personeelsvergadering is geen bestaand instituut binnen Vandersterre. Vandersterre heeft mogelijk met sommige medewerkers een en ander afgestemd, maar in elk geval niet met [verweerder tevens verzoeker] . [verweerder tevens verzoeker] is niet uitgenodigd voor een vergadering en ook andere chauffeurs hebben niet ingestemd met een verschuiving van het dagvenster. Deze is ook niet op hen van toepassing.2.6 Naar het oordeel van de kantonrechter had Vandersterre volgens de cao één van de vakorganisaties (van werknemers) in de gelegenheid moeten stellen om namens het personeel het instemmingsverzoek in behandeling te nemen. Vandersterre heeft niet gesteld dat dit is gebeurd. Daardoor is geen sprake van een verschuiving van het dagvenster conform de cao. Bovendien is gesteld en evenmin gebleken dat [verweerder tevens verzoeker] zelf heeft ingestemd met een wijziging van het dagvenster.2.7 De conclusie van het voorgaande is dat Vandersterre geen bewijs heeft geleverd van haar stelling. Dit betekent dat bij de berekening van het loon van [verweerder tevens verzoeker] dient te worden uitgegaan van een dagvenster van 7.00 tot 18.00 uur.2.8 Bij akte van 15 juni 2021 heeft [verweerder tevens verzoeker] een berekening overgelegd van zijn loonvordering met inachtneming van laatstgenoemd dagvenster. Naast de discussie over de vraag welk dagvenster tussen partijen gold, heeft Vandersterre naar voren gebracht dat [verweerder tevens verzoeker] met een ‘ingewikkelde berekening’ is gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een onvoldoende onderbouwde betwisting van de door [verweerder tevens verzoeker] ingediende loonvordering. Deze is daarom toewijsbaar. Dit geldt ook voor de vermeerdering van zijn eis in de akte van 15 juni 2021. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de akte voldoende duidelijk dat [verweerder tevens verzoeker] zijn loonvordering wenst te vermeerderen met een bedrag van € 1.681,37. Vandersterre heeft dit bedrag op zichzelf ook niet weersproken, zodat in beginsel toewijsbaar is een totaal bedrag van € 27.133,20.2.9 Vandersterre heeft terecht naar voren gebracht dat op dit bedrag de salarisverhoging van € 100,00 bruto per maand in mindering dient te worden gebracht. Dit heeft de kantonrechter met zoveel woorden al geoordeeld in de beschikking van 18 mei 2021. De vordering dient derhalve te worden verminderd met € 1.800,00, zodat resteert een bedrag van € 25.333,20 bruto.2.10 Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging matigen tot 10%. [verweerder tevens verzoeker] heeft (zonder verdere toelichting, zoals Vandersterre terecht heeft gesteld) wettelijke rente gevorderd vanaf 1 januari 2020. Dit is toewijsbaar ten aanzien van de betaling van het loon waarmee Vandersterre op die datum in verzuim was. Dat is het tot 1 januari 2020 verschuldigde bedrag. Voor wat betreft het bedrag aan loon over 2020 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 26 februari 2021, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat [verweerder tevens verzoeker] geen andere datum gelegen na 1 januari 2020 heeft genoemd waarop een en ander verschuldigd zou zijn.2.12 Gelet op de aard van het geschil en de uitkomst van de procedure, acht de kantonrechter het redelijk om de proceskosten in die zin te compenseren dat ieder van partijen de eigen kosten draagt in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek.

3 BeslissingDe kantonrechter:

- veroordeelt Vandersterre om aan [verweerder tevens verzoeker] te betalen een bedrag van € 25.333,20 bruto te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 10% en met de wettelijke rente over € 22.348,29 vanaf 1 januari 2020 en over € 2.984,91 vanaf 26 februari 2021, beide tot aan de dag van algehele voldoening;

- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het anders of meer verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2022.