Home

Rechtbank Den Haag, 23-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2344, C/09/624237 / KG RK 22-93

Rechtbank Den Haag, 23-02-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2344, C/09/624237 / KG RK 22-93

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 februari 2022
Datum publicatie
18 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:2344
Zaaknummer
C/09/624237 / KG RK 22-93

Inhoudsindicatie

Afwijzing van het wrakingsverzoek voor zover het is gegrond op de ambtshalve (procedurele) beslissing om belanghebbenden in de gelegenheid stellen als derde-partij aan het geding deel te nemen. Verzoeker vindt de rechters ook vooringenomen omdat de voorzitter ter zitting bij verzoeker heeft geïnformeerd naar het procesbelang. Nu de rechter ambtshalve gehouden is om het procesbelang te toetsen levert het enkel stellen van deze vraag niet de (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid op. Het wrakingsverzoek wordt dus ook in zoverre afgewezen.

Uitspraak

Wrakingskamer

wrakingnummer 2022/93

zaak- /rekestnummer: C/09/624237 / KG RK 22-93

Beslissing van 23 februari 2022

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] (België),

hierna te noemen: verzoeker,

gemachtigde: [gemachtigde] te [woonplaats] ,

strekkende tot de wraking van

mrs. M.D. Gunster, M.M. Meijers en F. Arichi,

rechters in deze rechtbank,

hierna te noemen: de rechters.

Belanghebbende in deze procedure is:

de Autoriteit Persoonsgegevens (AP),

gemachtigden: mrs. [gemachtigde 1 AP] en [gemachtigde 2 AP] .

Als derde-partijen hebben aan het geding in de hoofdzaak deelgenomen:

de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW),

het Regionaal Informatie- en expertisecentrum (het RIEC) Zeeland West-Brabant,

het college van burgemeester en wethouders (B&W) van Zundert en

de Politie,

gemachtigden: mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. S.M. Schipper.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van 20 januari 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;

- de schriftelijke reactie van de rechters van 1 februari 2022.

1.2.

Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:

- [gemachtigde 2 AP] namens de AP;

- mr. S.M. Schipper namens de Inspectie SZW, het RIEC, het college van B&W van Zundert en de Politie.

Verzoeker en zijn gemachtigde zijn – zonder bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer SGR AWB 20/2394 tussen verzoeker als eiser en de AP als verweerder. In die zaak heeft de AP bij besluit van 5 februari 2019 naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht over de (niet-)naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming door het RIEC, medegedeeld dat de klacht niet in behandeling wordt genomen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Die bezwaren zijn bij besluit van de AP van 7 februari 2020 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens bij brief van 14 maart 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dat besluit van de AP. Dit beroepschrift is op de zitting van 20 januari 2022 door de rechters behandeld.

2.2.

Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek ter zitting van 20 januari 2022, zijn wrakingsverzoek gebaseerd op een tweetal gronden. Ten eerste is volgens verzoeker de rechtbank – evenals verweerder – bezig met het versmallen van de klacht van verzoeker en probeert de rechtbank ‘er onderuit te komen’ door verzoeker ter zitting te vragen naar zijn procesbelang. Ten tweede duidt het feit dat de rechtbank de gemeente Zundert als derde belanghebbende heeft aangemerkt volgens verzoeker op het versmallen van de klacht. Hieruit blijkt de schijn dat de rechtbank vindt dat de klacht van verzoeker alleen betrekking heeft op het RIEC. Op grond van het voorgaande is volgens verzoeker bij de rechters sprake van een schijn van vooringenomenheid.

2.3.

De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie – kort gezegd inhoudende dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen – wordt hierna voor zover nodig verder besproken.

2.4.

[gemachtigde 2 AP] heeft zich ter zitting van de wrakingskamer namens de AP aangesloten bij het standpunt van de gewraakte rechters.

2.4.

Mr. Schipper heeft zich namens de Inspectie SZW, het RIEC, het college van B&W van Zundert en de Politie ter zitting van de wrakingskamer eveneens aangesloten bij het standpunt van de gewraakte rechters. Mr. Schipper heeft opgemerkt dat de gemeente Zundert en de overige derde-partijen al geruime tijd betrokken zijn bij de door verzoeker gevoerde procedures. Gelet op die omstandigheid is de kennelijke verbazing van verzoeker over de aanwezigheid van de gemeente Zundert op de zitting van 20 januari 2022 opmerkelijk. Mr. Schipper heeft verder opgemerkt dat zij een patroon ziet in de handelswijze van verzoeker, in die zin dat hij diverse procedurele wegen bewandelt, maar op de behandeling ter zitting uiteindelijk herhaaldelijk niet verschijnt. Dit is in lijn met de afwezigheid van verzoeker en zijn gemachtigde op de onderhavige zitting van de wrakingskamer. Mr. Schipper betreurt het dat door deze gang van zaken onnodig veel tijd en (gemeenschaps)geld verloren gaat.

3 De beoordeling

3.1.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.

De procedurele beslissing met betrekking tot de derde-partijen

3.2.

Verzoeker vindt de rechters vooringenomen omdat zij volgens hem een onjuiste beslissing hebben genomen door de Inspectie SZW, het RIEC, het college van B&W van Zundert en de Politie aan te merken als derde-belanghebbenden in de beroepsprocedure. Deze in de ogen van verzoeker onjuiste beslissing van de rechters is een procedurele (tussen)beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer die (tussen)beslissing inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo’n beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan, in dit geval, de rechters die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel, belast zijn met de behandeling van de zaak.

3.3.

Een procedurele (tussen)beslissing kan slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als hieruit blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Dit is alleen het geval indien de rechter een procedurele beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.

3.4.

Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechters hebben in de procedure in de hoofdzaak de Inspectie SZW, het RIEC, het college van B&W van Zundert en de Politie als derde-partijen aangemerkt op grond van een wettelijke bepaling, te weten artikel 8:26, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van die bepaling kan de rechter, zo nodig ambtshalve, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Gebleken is dat de rechters dit in de hoofdzaak hebben gedaan op grond van de stukken uit het dossier. Daarbij geldt dat uit het besluit van de AP van 7 februari 2020 reeds de betrokkenheid van het RIEC blijkt. Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat de rechters zijn vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van het beroep, noch hebben de rechters op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek in zoverre niet toewijsbaar is.

Het informeren naar het procesbelang

3.5.

Verzoeker vindt de rechters ook vooringenomen omdat de voorzitter ter zitting bij verzoeker heeft geïnformeerd naar het procesbelang. De wrakingskamer overweegt dat de rechter ambtshalve gehouden is om het procesbelang te toetsen. Het enkel stellen van de vraag naar het procesbelang van verzoeker levert dan ook niet de (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid op.

3.6.

Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechters afwijzen.

4 De beslissing