Home

Rechtbank Den Haag, 14-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1998, 20/6385

Rechtbank Den Haag, 14-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1998, 20/6385

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 maart 2022
Datum publicatie
28 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:1998
Zaaknummer
20/6385

Inhoudsindicatie

Herziening en terugvordering bijstand. Beroep gegrond. Boekhoudkosten verkeerd berekend. Inkomstenvrijlating ten onrechte niet toegepast.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/6385

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),

en

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 herzien en de over die periode ten onrechte verstrekte bijstand ten bedrage van € 3.386,26 van eiseres teruggevorderd.

Bij besluit van 1 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen zich te beraden over het ter zitting gedane schikkingsvoorstel van verweerder.

Op 17 februari 2022 heeft de rechtbank bericht ontvangen van eiseres dat het niet gelukt is om tot een schikking te komen. Eiseres heeft bij dit bericht nog enkele stukken in het geding gebracht.

Partijen hebben ter zitting aangegeven geen behoefte te hebben aan een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de datum voor uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

  1. Eiseres ontving vanaf 28 februari 2014 een bijstandsuitkering. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 als zelfstandig ondernemer € 3.386,26 aan inkomsten heeft ontvangen. Dit bedrag is berekend aan de hand van de bijgeschreven factuurbedragen en afgeschreven kosten op de zakelijke rekening van eiseres, waarvan zij afschriften heeft overgelegd.

  2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 herzien en de over die periode ten onrechte verstrekte bijstand ten bedrage van € 3.386,26 van eiseres teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de herziening en de terugvordering van de bijstand gehandhaafd.

  3. Eiseres voert aan dat onduidelijk is waarom verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt stelt dat eigenlijk meer zou moeten worden teruggevorderd dan waartoe is besloten in het primaire besluit. Eiseres heeft in bezwaar reiskosten van haar OV-chipkaart en boekhoudkosten opgevoerd, die verweerder volgens haar ten onrechte niet heeft meegenomen in de berekening van haar inkomen. Eiseres stelt verder dat zij recht heeft op inkomensvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder n en onder r, Pw. Zij is van mening dat het terug te vorderen bedrag moet worden verlaagd dan wel op nihil moet worden gesteld.

  4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode (van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019) als zelfstandig ondernemer inkomen heeft ontvangen. Ter discussie staat de berekening van het terug te vorderen bedrag.

4.2.

Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat zowel de inkomsten als de kosten in de te beoordelen periode lager zijn berekend dan in het primaire besluit was vastgesteld. Als gevolg daarvan zou eigenlijk een groter bedrag (€ 4.458,37) teruggevorderd moeten worden, maar daarvan is afgezien, omdat het bezwaar van eiseres anders zou leiden tot een verslechtering van haar rechtspositie. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat het verschil in berekening is toe te schrijven aan een andere wijze van omgaan met de vaste lasten. In de primaire fase zijn de vaste lasten opgevoerd per maand. Later bleek dat die vaste lasten niet iedere maand daadwerkelijk zijn afgeschreven. In de beslissing op bezwaar is uitgegaan van de daadwerkelijke afschrijvingen op de bankafschriften. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze uitleg een afdoende verklaring gegeven voor de verschillen in de berekeningen van het inkomen van eiseres. Bovendien wordt eiseres door de nieuwe berekeningswijze niet in haar belangen geraakt, nu verweerder heeft besloten het eerder berekende (lagere) bedrag terug te vorderen.

4.3.

Verweerder is van mening dat eiseres haar stelling dat alle kosten op de OV-chipkaart en de boekhoudkosten zakelijke kosten zijn, niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Bij brief van 31 januari 2022 heeft eiseres een aantal nota’s overgelegd, gericht aan haar bedrijf, waaruit volgens haar blijkt dat de boekhoudkosten (in totaal € 393,45) zakelijke kosten zijn. Uit de eerste nota (een overzicht van openstaande vorderingen) blijkt dat de boekhouder in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019 drie maal een bedrag van € 78,65 in rekening heeft gebracht, op 1 januari, 15 februari en 14 april 2019. Het overzicht bevat voor de factuurdatum 15 februari 2019 echter ook een creditnota voor hetzelfde bedrag. Mede gelet op de opmerking van eiseres dat de boekhouder per kwartaal factureerde, leidt de rechtbank daaruit af dat de boekhouder in de te beoordelen periode tweemaal een bedrag van € 78,65 in rekening heeft gebracht. De tweede nota betreft een factuur van de boekhouder van 30 december 2019 voor de inkomstenbelastingaangifte over 2018, voor een bedrag van € 157,30. Ook deze factuur is gericht aan het bedrijf van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee aannemelijk gemaakt dat de boekhoudkosten (voor een bedrag van in totaal € 314,60) zakelijke kosten betreffen. Het betoog van eiseres slaagt.

4.4.

Bij de brief van 31 januari 2022 zijn ook overzichten van transacties van de OV-chipkaart gevoegd. Bij brief van 17 februari 2022 heeft eiseres haar agenda overgelegd. Volgens haar is aan de hand van haar agenda vast te stellen dat de transacties van haar OV-chipkaart zakelijke kosten betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet vast te stellen welke bedragen daadwerkelijk zijn afgeschreven van de OV-chipkaart. Op de overzichten van de transacties van de OV-chipkaart wordt slechts aangegeven dat het saldo van de OV-chipkaart op bepaalde tijden is opgeladen met een bedrag van € 10,-. Verweerder heeft de door eiseres naar voren gebrachte reiskosten dus op goede gronden buiten de berekening van het inkomen van eiseres gehouden.

4.5.

Verweerder heeft bij besluit van 16 april 2021 de reguliere inkomstenvrijlating en de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders toegepast op de bijstandsuitkering van eiseres. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze ten onrechte niet toegepast. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n en r, van de Pw genomen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek aan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien niet aannemelijk is geworden dat eiseres daardoor is benadeeld. De inkomstenvrijlatingen zijn immers bij besluit van 16 april 2021 alsnog toegepast.

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat dat zij het primaire besluit herroept voor zover daarin de terugvordering is vastgesteld op € 3.386,26, en bepaalt dat de terugvordering wordt vastgesteld op € 3.071,66.

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van de terugvordering en stelt de terugvordering vast op € 3.071,66;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel