Home

Rechtbank Den Haag, 06-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9019, NL21.322 en NL21.323

Rechtbank Den Haag, 06-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9019, NL21.322 en NL21.323

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 april 2021
Datum publicatie
18 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:9019
Zaaknummer
NL21.322 en NL21.323

Inhoudsindicatie

De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat eiser bij terugkeer in Irak vanwege zijn atheïsme te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: NL21.322 en NL21.323

uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[V-Nummer] ,

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),

en

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Met de uitspraak van 11 november 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, eisers hiertegen ingestelde beroep (NL20.16906) gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Bij besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom afgewezen als kennelijk ongegrond, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eerdere asielaanvragen

1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Hij komt uit [stad] , een stad in de Koerdische regio in Irak. Hij heeft eerder in 2015, 2017 en 2018 aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De besluiten waarbij deze aanvragen zijn afgewezen staan in rechte vast.

Huidige asielaanvraag

2. Op 6 december 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij zichzelf niet meer ziet als moslim en zich niet langer wenst te houden aan de voorschriften binnen de islam. Eiser vreest hierdoor voor grote problemen bij terugkeer naar Irak. Eiser heeft geen contact meer met zijn familie en heeft geen vangnet, waardoor hij snel zal worden gezien als afvallige.

Eerdere uitspraak van de rechtbank

3.1.

De asielaanvraag van 6 december 2019 heeft verweerder afgewezen. In het beroep tegen dit besluit heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat verweerder de verklaringen uit eisers eerste asielprocedure aan hem mocht tegenwerpen. Ten grondslag aan dit oordeel ligt – in essentie – dat eiser in zijn eerste asielaanvraag heeft verklaard dat hij in Irak als niet-praktiserende moslim leefde en daar nooit problemen door heeft ondervonden. Ook niet met zijn familie. In dit asielrelaas heeft hij verklaard streng islamitisch te zijn opgevoed en dat hij werd mishandeld door zijn familie als hij zich niet aan de voorschriften hield.

3.2

Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft verder als volgt overwogen. Blijkens verweerders besluitvorming had verweerder eiser beoordeeld als een niet-praktiserende moslim, maar ook als een afvallige en atheïst. Naar het oordeel van deze rechtbank was verweerders besluitvorming door deze verschillende standpunten over de geloofsovertuiging van eiser inhoudelijk niet consistent. Omdat verweerder in Werkinstructie (WI) 2019/18 een onderscheid maakt tussen een niet-praktiserende moslim, een afvallige en een atheïst, was het uitgangspunt van verweerder bij de beoordeling niet duidelijk. De beoordeling die verweerder heeft gedaan over de geloofsovertuiging van eiser was dan ook voor de rechtbank niet te toetsen. Verweerder diende daarom een nieuw, voldoende zorgvuldig en voldoende gemotiveerd, besluit te nemen. Dat besluit, het bestreden besluit, zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen.

Bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

- identiteit, nationaliteit en herkomst;

- eiser moest zich in Irak aan strenge islamitische regels houden en werd geslagen als hij dat niet deed;

- eiser ziet zichzelf niet meer als moslim, maar als atheïst en hij wil zich niet meer houden aan de voorschriften binnen de islam.

5. De eerste en het derde element heeft verweerder in het bestreden besluit geloofwaardig geacht. Het tweede element vindt verweerder ongeloofwaardig. Verweerder werpt eiser tegen dat hij in de eerste asielprocedure anders heeft verklaard dan in de huidige asielprocedure over zijn geloofsbelijdenis in Irak. Verder heeft verweerder gesteld dat in het kader van risico-inschatting en zwaarwegendheid bij terugkeer in Irak eisers bekering tot het atheïsme niet zal leiden tot vervolging of een schending van artikel 3 van het EVRM1.

Beroepsgronden van eiser

6. Eiser is het hier niet mee eens. Hij betoogt over het ongeloofwaardig geachte element dat hij wel veel problemen met zijn familie had. Daarnaast betoogt hij dat zijn atheïsme hem wel ernstige problemen zal opleveren. Hij wil zich namelijk actief en publiekelijk kunnen uiten, zoals hij zich dat eigen heeft gemaakt in zijn periode in Nederland. Hij wil daar met mensen over kunnen praten. Verder voert hij aan dat verweerder vooralsnog onvoldoende gedetailleerde informatie aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De twee door verweerder genoemde bronnen bevatten precies dezelfde inhoud als het Ambtsbericht. De door eiser aangehaalde bronnen daarentegen verhalen wel over incidenten in Koerdistan en is dus specifieker. Ook maakt eiser aannemelijk dat er bij terugkeer naar Irak wel een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bestaat. Dat het in Koerdistan 'lichtelijk' beter is, heeft verweerder onvoldoende toegelicht. Het bestreden besluit is verder onvoldoende gemotiveerd, omdat het spreekt over: ‘atheïsme niet geloofwaardig geacht’. Eisers situatie is niet te vergelijken met de jeugd van Irak die ervoor kiest niet langer zich aan de islamvoorschriften te houden, omdat hij zich heeft bekeerd tot het atheïsme. Dit is een proces dat hij heeft doorgemaakt. Vrijheid van geloofsovertuiging en/of levensbeschouwing geven het recht om zich daarover te uiten en terughoudendheid kan niet gevergd worden.

Met betrekking tot het inreisverbod voert eiser aan dat hij een Chavez-aanvraag heeft gedaan waarop nog niet definitief is beslist, waardoor hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het inreisverbod moet daarom komen te vervallen. Bovendien is die opgelegd toen hij nog minderjarig is, dus moet verweerder algemeen en grondig onderzoek doen of de adequate opvang in Irak onrechtmatig was, anders mocht het terugkeerbesluit niet opgelegd worden. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 14 januari 2021.2

Beoordeling

7. De rechtbank overweegt dat deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 11 november 2020 over het ongeloofwaardig geachte element heeft geoordeeld dat eisers beroepsgronden hiertegen niet slaagden. Tegen deze uitspraak heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze in rechte vaststaat. Verweerder mocht daarom ook in het bestreden besluit dit element ongeloofwaardig achten.

8.1.

De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat eiser bij terugkeer in Irak vanwege zijn atheïsme te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank acht de door verweerder genoemde openbare bronnen over Irak, en meer in het bijzonder Koerdistan genoegzaam gedetailleerd. Hieruit blijkt niet dat bekeerlingen (waaronder atheïsten) op grote schaal worden vervolgd en dat zij door hun enkele aanwezigheid een reëel risico lopen op ernstige schade en/of vervolging.3 In de Koerdische regio is in 2015 een wet aangenomen voor de erkenning en bescherming van religieuze minderheden, waarin de vrijheid van godsdienst is opgenomen. Iraakse jongeren zijn steeds minder gelovig en vooral het Koerdische gebied is meer seculier. Met name in [stad] is de situatie lichtelijk beter geworden. Van de periode 2017-2018 zijn geen gevallen bekend dat iemand vanwege zijn geloofsafval om het leven is gebracht. Slechts bij van eerwraak kan niet altijd even effectief bescherming worden ingeroepen bij de Koerdische autoriteiten. Daarvan is in eisers geval niet gebleken.

8.2.

Voorheen leefde eiser in Irak al als een niet-praktiserende moslim en hij verklaarde eerder daar nooit problemen door te hebben ondervonden. Enkel bij het actief en openbaar uitdragen van een nieuwe geloofsovertuiging, en hiermee het uitdragen van afvalligheid, zijn in het verleden in Irak incidenteel geweldsaanvallen geweest. Verweerder heeft uit eisers eigen verklaringen mogen opmaken dat niet is gebleken dat eiser zijn atheïsme thans actief zou willen uitdragen. Het betoog van eiser dat hij hierop niet is doorgevraagd en dat verweerder daar om die reden geen waarde aan mag hechten, volgt de rechtbank niet. Blijkens het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag is eiser daar immers op verschillende momenten naar bevraagd. Ook anderszins heeft eiser onvoldoende gemotiveerd dat op de manier hoe hij zijn atheïsme thans anders uitdraagt, hij een risico loopt op ernstige schade of vervolging. Eisers verwijzing naar de bronnen uit 20164 treffen evenmin doel, omdat hierin slechts incidentele gevallen worden beschreven waarin bekeerlingen hun afvalligheid actief hebben uitgedragen. Niet is gebleken dat op grote schaal afvalligen worden vervolgd en dat iedereen die afvallig is direct een risico loopt. Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat persoonlijk geen reëel risico op ernstige schade en/of vervolging is. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Irak.

9. De rechtbank acht de zinsnede in het bestreden besluit “Dit betekent dat de bekering tot het atheïsme niet geloofwaardig wordt geacht” onzorgvuldig geformuleerd, maar dit geeft onvoldoende grond voor een motiveringsgebrek. Eerder staat namelijk helder dat eisers bekering tot het atheïsme wel geloofwaardig wordt geacht en daar wordt verder in het bestreden besluit ook vanuit gegaan.

10. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit heeft opgenomen dat in de beschikking op eisers verzoek om rechtmatig verblijf op grond van ChavezVilchez een besluit zal worden genomen op de eventuele handhaving van een vertrektermijn en het inreisverbod. Niet valt in te zien dat eiser op grond van deze aanvraag al rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Dat het terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan het inreisverbod is opgelegd toen eiser nog minderjarig was, geeft geen aanleiding dat nu te herzien gelet op het arrest van het Hof van Justitie, aangezien eiser inmiddels meerderjarig is. Opvang in Irak en onderzoek daarnaar is daarom niet aangewezen.

Conclusie

11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.

De uitspraak is bekendgemaakt door verzending aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover gericht tegen het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.