Home

Rechtbank Den Haag, 13-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8620, NL21.1775, NL21.1776 en NL21.1777

Rechtbank Den Haag, 13-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8620, NL21.1775, NL21.1776 en NL21.1777

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 juli 2021
Datum publicatie
5 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:8620
Formele relaties
Zaaknummer
NL21.1775, NL21.1776 en NL21.1777

Inhoudsindicatie

minderjarige, terugkeerbesluit, onderzoek naar opvang voor uitvaardigen terugkeerbesluit, arrest TQ, gevolgen voor zaak broer en zus die ttv besluit meerderjarig waren

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummers: NL21.1775, NL21.1776 en NL21.1777

V-nummer: [nummer] ,

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer] , en

[eiser 2] ,

V-nummer: [nummer] , eiser 2,

allen van Russische nationaliteit,

(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),

en

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Procesverloop Bij besluiten van 28 januari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Veerman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen afkomstig te zijn uit Tsjetsjenië en de Russische nationaliteit te bezitten. Eiser 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum] , eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en eiser 2 heeft verklaard dat hij op [geboortedatum] is geboren.

2. Eisers hebben eerder aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend, dan wel namens hen zijn die aanvragen ingediend. In de eerste procedure, waarin de aanvragen namens eiseres en eiser 2 door de ouders van eisers waren ingediend, zijn de aanvragen bij besluiten van 26 september 2017 buiten behandeling gesteld omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Het beroep tegen deze besluiten is bij uitspraak van 24 oktober 2017 ongegrond verklaard.1 Eisers zijn daarop naar Polen teruggekeerd maar hebben in 2018 opnieuw asiel aangevraagd in Nederland. De aanvraag van eiser 2 is toen door zijn moeder ingediend. Bij besluiten van 9 april 2018 zijn de aanvragen opnieuw buiten behandeling gesteld omdat Polen nog steeds verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De beroepen tegen deze besluiten zijn bij uitspraken van 8 mei 2018 ongegrond verklaard.2 Na deze procedure is de moeder van eisers verdwenen. Op 20 maart 2019 hebben eisers de aanvragen ingediend waarover het in deze procedures gaat.

3. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;

2. Problemen van de vader;

3. Bedreigingen aan het adres van de moeder.

Verweerder heeft elementen 1 en 2 geloofwaardig geacht maar element 3 niet omdat niet is gebleken van een concrete bedreiging van de moeder. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens verweerder onvoldoende om aan eisers een asielvergunning te kunnen verlenen omdat niet is gebleken dat de vader van eisers vanwege zijn strijd tegen de Russische autoriteiten wordt gezocht en evenmin is gebleken dat eisers om die reden worden gezocht. De aanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Er bestaat verder geen aanleiding om eisers in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, aldus verweerder.

4. Eiseres hebben de standpunten van verweerder gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna op de aangevoerde gronden ingaan.

5. Eisers hebben op de dag van de zitting bij de rechtbank een document aan het digitale dossier toegevoegd, zonder vertaling of toelichting. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat dit document ziet op de ziekenhuisopname van de moeder van eisers. Omdat dit stuk niet uiterlijk een dag voor de zitting is overgelegd, gesteld noch gebleken is dat het niet mogelijk was het eerder in te brengen en verweerder zich ertegen heeft verzet dat dit document bij de beoordeling van de beroepen zal worden betrokken, zal de rechtbank dit document buiten de beoordeling laten.

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat element 3 niet geloofwaardig is.

Verweerder acht niet ongeloofwaardig dat de politie in Tsjetsjenië bij de moeder van eisers op bezoek is geweest en heeft gevraagd naar [B] , de broer van de moeder die geruime tijd gevangen heeft gezeten, maar heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over dit bezoek vaag en summier zijn en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van concrete bedreigingen aan het adres van hun moeder. Dat, volgens eisers, die bedreiging evident is omdat [B] ten onrechte gedetineerd is geweest, is vrijgelaten, is vertrokken naar het buitenland, de moeder van eisers vervolgens naar hem is gevraagd en daardoor verwacht kan worden dat eisers ook problemen zullen ondervinden, is meer dan wat uit de verklaringen van eisers, zelfs tegen de achtergrond van de algemene informatie over Tsjetsjenië die eisers hebben overgelegd, kan worden afgeleid, en wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.

Voor wat betreft de bedreigingen in Polen in verband met [B] stelt verweerder in de bestreden besluiten weliswaar dat niet valt in te zien waarom die bij de beoordeling moeten worden betrokken, maar in de bestreden besluiten van eisers worden deze dreigingen feitelijk wel beoordeeld.3 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eisers daarover niet blijkt dat de moeder in Polen concreet is bedreigd. Dat verweerder in strijd met de samenwerkingsverplichting van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn4 [O] , de oom van eisers die aanwezig was bij de bedreigingen in Polen en ook in Nederland verblijft, niet (als getuige) heeft gehoord, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank wijst erop dat uit artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn (ook) volgt dat verweerder van eisers mag verlangen dat zij elementen ter staving van hun asielverzoek zo spoedig mogelijk indienen. Niet valt in te zien waarom [O] zijn ervaringen niet op papier zou kunnen (laten) zetten zodat eisers dit in hun procedures zouden kunnen inbrengen. Dat dat niet onmogelijk is blijkt wel uit de brief van [O] die eisers in de zienswijze hebben overgelegd. Volgens verweerder was deze brief echter niet leesbaar en het exemplaar in het rechtbankdossier is evenmin leesbaar. Dat verweerder eisers niet om een leesbaar exemplaar zou hebben verzocht en dus ten onrechte geen kennis van de inhoud van de brief zou hebben genomen volgt de rechtbank in dit geval niet. Eisers hebben in de zienswijze immers de strekking van de brief weergegeven en verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat daaruit niet blijkt van een concrete bedreiging in de richting van de moeder van eisers. Verweerder heeft verder in de bestreden besluiten niet ten onrechte betrokken dat de verklaringen van [O] niet afkomstig zijn (of zouden komen) uit een objectieve bron.

7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom element 2 er niet toe leidt dat aannemelijk is dat eisers voor vervolging hebben te vrezen of voor ernstige schade. Niet is in geschil dat de vader van eisers aan Tsjetsjeense kant tegen Rusland heeft gevochten en om die reden in 2015 enkele maanden in detentie heeft gezeten. Verweerder heeft zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eisers niet volgt dat de vader van eisers na zijn detentieperiode nog problemen heeft ondervonden omdat hij tegen Rusland heeft gestreden. Verweerder heeft zich op basis daarvan eveneens terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eisers vanwege de rol van vader tijdens de strijd tegen Rusland problemen zullen ondervinden en daarbij tevens mogen betrekken dat uit het algemeen ambtsbericht van 2018 ook niet volgt dat kinderen van oud-strijders problemen ondervinden. Eisers hebben geen informatie aangedragen waaruit het tegendeel blijkt.

8. De rechtbank is van oordeel dat de asielaanvragen terecht zijn afgewezen als ongegrond.

9. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat in het voornemen ten onrechte een toets aan het begrip schrijnendheid is verricht omdat het bij eisers gaat om een eerste zelfstandige aanvraag. Daarnaast heeft verweerder volgens eisers het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat sprake is van een zaak waarin aan die schrijnendheid kan en moet worden getoetst.

Dat betoog faalt. Uit een uitspraak van de Afdeling5 van 1 februari 20216 volgt dat in een geval als bij eisers aan de orde, waarin een eerdere aanvraag of eerdere aanvragen voor de kinderen door de ouders zijn ingediend en de kinderen in een latere procedure zelf een aanvraag indienen, die eigen aanvraag van de kinderen niet kan worden aangemerkt als een eerste aanvraag. Verweerder was in het geval van eisers dus ook niet gehouden om op grond van artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel faalt evenzeer. Dat in het voornemen onverplicht is beoordeeld of eisers voor een dergelijke vergunning in aanmerking komen, maakt niet dat verweerder dit in het bestreden besluit niet meer mocht herstellen. Van een concrete, ondubbelzinnige toezegging van verweerder dat ook bij deze opvolgende aanvraag aan schrijnendheid zou worden getoetst is niet gebleken.

10. Eiser 2 voert aan dat verweerder miskent dat het afwijzen van de asielaanvraag met de mededeling dat het geen terugkeerbesluit is, niet wordt voldaan aan de normen die het Hof7 in het arrest TQ8 heeft gesteld. Immers, het hogere belang van het kind wordt in het arrest vooropgesteld en het onderzoek naar adequate opvang speelt een essentiële rol. Het parkeren van dat onderzoek, zoals verweerder nu heeft gedaan komt daarmee in strijd. Een besluit in deze asielprocedure kan pas genomen worden als het onderzoek naar adequate opvang is voltooid. Eiser 2 heeft de rechtbank verzocht te bepalen, in navolging van zittingsplaats Den Bosch9, dat hij in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

10.1

De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit van eiser 2 onder Rechtsmiddelen het volgende heeft opgenomen:

Dit besluit heeft van rechtswege tot gevolg dat betrokkene met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit geldt nog niet als terugkeerbesluit omdat eerst zal worden onderzocht of er voor betrokkene adequate opvang aanwezig is buiten Nederland. Betrokkene moet aan dat onderzoek meewerken. Dit betekent dat betrokkene op dit moment geen terugkeerverplichting heeft en

voorlopig niet uitgezet zal worden. Gelet op het gestelde in artikel 3, derde lid, onder b, van de Rva behoudt betrokkene zijn voorzieningen zolang er sprake is van minderjarigheid.

10.2

De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met artikel 45 van de Vw en met het arrest TQ, en wel hierom.

10.3.1

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is verweerder verplicht een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de derdelander die illegaal in Nederland verblijft. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat aan eiser 2 geen verblijfsrecht wordt toegekend, omdat zijn asielaanvraag is afgewezen en eiser 2 ook niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Dat betekent dat eiser 2, na het verstrijken van de beroepstermijn, illegaal in Nederland verblijft. Dat eiser 2 niet hoeft te vertrekken, niet zal worden uitgezet en zijn voorzieningen op grond van de Rva behoudt, maakt dat niet anders. Verweerder diende ten aanzien van eiser 2 dus een terugkeerbesluit uit te vaardigen.

10.3.2

Op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw, waarin artikel 6, eerste lid van de Terugkeerrichtlijn ook is geïmplementeerd10, geldt de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgewezen als terugkeerbesluit. Van een in dat artikel vermelde situatie waarin dat niet het geval is, is bij eiser 2 geen sprake. De afwijzing van de aanvraag van eiser 2 is dus een terugkeerbesluit. Dat verweerder in dit besluit stelt dat de beschikking nog niet geldt als terugkeerbesluit maakt dat niet anders. Artikel 45 van de Vw brengt immers mee dat in een geval als hier aan de orde de afwijzing van de aanvraag en het terugkeerbesluit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en het niet mogelijk is de afwijzende asielbeschikking los te knippen van het terugkeerbesluit. Omdat verweerder niet heeft bepaald binnen welke termijn eiser 2 het land dient te verlaten, is het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd.

10.4.1

In het arrest TQ heeft het Hof, samengevat weergegeven, voor recht verklaard dat:

- een terugkeerbesluit pas kan worden uitgevaardigd als de lidstaat zich ervan heeft overtuigd dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer;

- bij dit onderzoek naar adequate opvang geen louter op leeftijd gebaseerd onderscheid mag worden gemaakt tussen niet- begeleide minderjarigen;

- na uitvaardiging van een terugkeerbesluit niet kan worden gewacht met verwijdering tot de betrokken minderjarige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.

Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat in alle fasen van de procedure van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit rekening moet worden gehouden met het belang van het kind.

10.4.2

Niet is in geschil dat verweerder voorafgaand aan het bekendmaken van het terugkeerbesluit geen onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor eiser 2 in het land van terugkeer, zodat het terugkeerbesluit reeds daarom in strijd is met het arrest TQ. Dat eiser 2 wel opvang en voorzieningen behoudt en niet hoeft te vertrekken, maakt dit niet anders. Dit levert immers geen rechtmatig verblijf voor eiser 2 op en verlengt zijn periode van onzekerheid, te meer nu niet duidelijk is hoe lang het onderzoek zal duren en of en zo ja welke mogelijkheden eiser 2 heeft om op te komen tegen het niet tijdig uitvoeren van dit onderzoek. De rechtbank vindt verder nog van belang dat verweerder weliswaar ter zitting heeft verklaard dat dit onderzoek is opgestart, maar geen termijn heeft kunnen noemen wanneer het is afgerond, terwijl het bestreden besluit en het arrest TQ dateren van januari van dit jaar.

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het besluit van eiser 2 genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb en het arrest TQ. Het beroep is daarom gegrond. Nu de afwijzing van de asielaanvraag ingevolge artikel 45 van de Vw als terugkeerbesluit geldt, dient het gehele bestreden besluit van eiser 2 te worden vernietigd. Verweerder dient een voldoende deugdelijk gemotiveerd nieuw (terugkeer)besluit te nemen en moet daaraan voorafgaand onderzoek doen naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor eiser 2 in het land van terugkeer. Anders dan eisers hebben bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat eiser 2 in het bezit dient te worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Eisers hebben met de enkele verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch onvoldoende geconcretiseerd, en ook overigens acht de rechtbank niet gebleken, dat thans in dit geval geen andere conclusie mogelijk is dan dat eiser 2 in het bezit van een dergelijke vergunning dient te worden gesteld.

12.1

Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten aanzien van hun beroep op het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) in de bestreden besluiten heeft volstaan met de constatering dat eiser 1 en eiseres ten tijde van het besluit meerderjarig waren. Verweerder miskent daarbij volgens eisers echter dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat zij moeten worden behandeld als waren zij ten tijde van hun minderjarigheid in het bezit van een verblijfsvergunning als amv-er, waarbij eisers opnieuw hebben verwezen naar de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch, en naar het arrest A. en S.11 waaruit volgt dat de peildatum is de datum van de asielaanvraag. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat aan eiser 2 een amv-vergunning met een permanent karakter wordt verleend, waarna beoordeeld moet worden of een dergelijk besluit tot gevolg zal hebben dat eiser 1 en eiseres in aanmerking komen voor een vergunning op grond van artikel 8 EVRM, al of niet in samenhang met de omstandigheid dat zij tijdens hun minderjarigheid een amv-vergunning hadden moeten hebben.

12.2

De rechtbank overweegt dat alle eisers ten tijde van de asielaanvragen op 20 maart 2019 waarover het in deze procedure gaat, minderjarig waren, maar dat eiser 1 en eiseres ten tijde van de op hen betrekking hebbende bestreden besluiten meerderjarig waren. Het Hof heeft zich in het arrest TQ, waarin TQ zowel ten tijde van de aanvraag als ten tijde van het (terugkeer)besluit minderjarig was, niet uitgelaten over de vraag of er een termijn is waarbinnen een onderzoek naar de beschikbaarheid van adequate opvang in het land van terugkeer moet plaatsvinden en wat de gevolgen zijn als die termijn niet wordt gehaald. De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de onderhavige asielaanvragen van eisers, en daarmee het uitvaardigen van een terugkeerbesluit, bijna twee jaar heeft geduurd. Verder betrekt de rechtbank dat het Hof in het arrest benadrukt dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat niet-begeleide minderjarigen in onzekerheid verkeren over hun wettelijke status en hun toekomst. Eisers hebben voorts in de zienswijze gewezen op de minderjarigheid van eiser 1 en eiseres en op het arrest TQ, en daaraan ter zitting de verwijzing naar het arrest A. en S. toegevoegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de enkele stelling in de bestreden besluiten dat eiseres en eiser 1 ten tijde van de bestreden besluiten meerderjarig waren, onvoldoende heeft gereageerd op wat in de zienswijze is gesteld over TQ en ook die besluiten in zoverre niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepen van eiser 1 en eiseres zijn daarom eveneens gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd.

13. Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten en evenmin aanleiding ziet voor het toepassen van de bestuurlijke lus, zal verweerder worden opgedragen binnen acht weken nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers te nemen.

14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Voor het vaststellen van deze kosten maakt de rechtbank gebruik van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden daarom vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:- verklaart de beroepen gegrond;- vernietigt de bestreden besluiten;

- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.P. de Zwart, griffier.

Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.