Home

Rechtbank Den Haag, 01-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6752, C/09/613764 / KG RK 21-732

Rechtbank Den Haag, 01-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6752, C/09/613764 / KG RK 21-732

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 juli 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:6752
Zaaknummer
C/09/613764 / KG RK 21-732

Inhoudsindicatie

Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op de zitting van 8 juni 2021 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag liggen. Op de zitting hebben verzoeker en zijn gemachtigde geen aanleiding gezien een mondeling wrakingsverzoek te doen. Geen van hen heeft kort na de zitting een schriftelijk verzoek ingediend. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben negen dagen gewacht met het indienen van een wrakingsverzoek. Uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek kan niet afgeleid worden dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden waardoor verzoeker of de gemachtigde niet eerder het verzoek konden indienen.

De wrakingskamer is van oordeel dat dit onder voornoemde omstandigheden niet anders kan worden gezien dan als een tardief verzoek. Het verzoek is te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

Uitspraak

Wrakingskamer

wrakingnummer 2021/46

zaak- /rekestnummer: C/09/613764 / KG RK 21/732

Beslissing van 1 juli 2021

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ( [land] ),

hierna te noemen: verzoeker,

gemachtigde: mr. F.B.M. Groos,

strekkende tot de wraking van

mr. C.W.D. Bom,

kantonrechter in deze rechtbank,

hierna te noemen: de kantonrechter.

Belanghebbende in deze procedure is:

- [belanghebbende] , gemachtigde mr. L. van Waegeningh.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het schriftelijke wrakingsverzoek van 17 juni 2021;

- het proces-verbaal van de zitting van 8 juni 2021;

- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 24 juni 2021;

- de schriftelijke reactie van de gemachtigde van de belanghebbende van 25 juni 2021.

1.2.

Bij de mondelinge behandeling op 28 juni 2021 zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.B.M. Groos, de kantonrechter en de belanghebbende [belanghebbende] , bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. van Waegeningh.

2 Het wrakingsverzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met het nummer 9206288 RL EXPL 21-7700 tussen verzoeker en de belanghebbende [belanghebbende] .

2.2.

Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling door de gemachtigde, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.

Mr. Groos heeft tijdens de zitting van 8 juni 2021 van de kantonrechter niet de gelegenheid gekregen haar pleitnota voor te dragen, dan wel over te leggen, terwijl de gemachtigde van de belanghebbende wel de gelegenheid heeft gekregen zijn (zeer) uitgebreide pleitaantekeningen voor te dragen en over te leggen. Voorts heeft de griffier niet of nauwelijks de door de gemachtigde van verzoeker naar voren gebrachte standpunten vastgelegd. Tevens heeft de kantonrechter de gemachtigde van verzoeker – in vergelijking met de spreektijd van de gemachtigde van de belanghebbende – zeer beperkte spreektijd gegund.

Gelet op het vorenstaande is verzoeker van mening dat er sprake is van vooringenomenheid en partijdigheid bij de kantonrechter. De vrees voor partijdigheid is ook toegenomen op het moment dat de kantonrechter aangaf dat het de keuze van verzoeker was om in het ‘dure’ [woonplaats] te wonen. Tot slot heeft de opmerking van de kantonrechter bij de opening van de mondelinge behandeling dat hij moeite had met de vorderingen van verzoeker gelet op de omstandigheid dat de Coronapandemie op zijn eind lijkt te zijn, eens te meer bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid bij de kantonrechter, althans de schijn daarvan, opgewekt.

2.3.

De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3 De beoordeling

3.1.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.

3.2.

Het verzoek moet bovendien worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 8 juni 2021 en het verzoek is pas gedaan op 17 juni 2021. Voor het tijdsverloop van negen dagen is door verzoeker en de gemachtigde de volgende verklaring gegeven. Verzoeker is na de zitting van 8 juni 2021 teruggereisd naar [land] en tijdens de reis van twee dagen was geen contact met zijn gemachtigde mogelijk. Toen hij terug was in [land] heeft hij na het weekend direct contact opgenomen met zijn gemachtigde en een wrakingsverzoek besproken. De gemachtigde heeft vervolgens, na het inwinnen van informatie met betrekking tot de wijze van indiening van een wrakingsverzoek, op 17 juni 2021 het wrakingsverzoek ingediend.

3.3.

De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op de zitting van 8 juni 2021 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag liggen. Op de zitting hebben verzoeker en zijn gemachtigde geen aanleiding gezien een mondeling wrakingsverzoek te doen. Geen van hen heeft kort na de zitting een schriftelijk verzoek ingediend. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben negen dagen gewacht met het indienen van een wrakingsverzoek. Uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek kan niet afgeleid worden dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden waardoor verzoeker of de gemachtigde niet eerder het verzoek konden indienen.

De wrakingskamer is van oordeel dat dit onder voornoemde omstandigheden niet anders kan worden gezien dan als een tardief verzoek. Het verzoek is te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4 De beslissing