Home

Rechtbank Den Haag, 25-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5462, NL21.6730

Rechtbank Den Haag, 25-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5462, NL21.6730

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
31 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:5462
Zaaknummer
NL21.6730

Inhoudsindicatie

bewaring opvolgend beroep, omvang toetsing, hoe stukken naar advocaat die niet bij eerdere procedures was betrokken, toetsen detentieomstandigheden.

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: NL21.6730

V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),

en

(gemachtigde: R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 december 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door een (telefonische) tolk die anoniem wenst te blijven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere vraag van de rechtbank te beantwoorden. Verweerder heeft dit op 17 mei 2021 gedaan, waarna eiser heeft gereageerd. Op 19 mei 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Nadat was gebleken dat de maatregel op 18 mei 2021 is opgeheven, heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw heropend, en verweerder gevraagd het formulier M113 in het systeem te plaatsen en te reageren op een nadere stelling van eiser. Verweerder heeft dat gedaan op 20 mei 2021, waarna eiser heeft gereageerd.

Partijen hebben telefonisch aan de griffier verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op dinsdag 25 mei 2021 om 09.00 uur.

Overwegingen

De omvang van het geding

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag

of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag

worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig

moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van

artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de

behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een

schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 mei 2021 (in de zaak NL21.6279) volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 30 april 2021 om 24.00 uur tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring op 18 mei 2021 rechtmatig is.

2.1

Dat betekent niet dat de rechter die het vervolgberoep behandelt geen oordeel kan geven over beroepsgronden die - bijvoorbeeld - betrekking hebben op de grondslag van de maatregel, de daaraan ten grondslag gelegde feitelijke gronden, de vraag of alsnog met toepassing van een minder ver strekkende maategel moet worden volstaan, de vraag of de maatregel onevenredig bezwarend is geworden, de vraag of verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) verwijdering en de vraag of zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. Die rechter kan ook, als daar aanleiding toe bestaat, bevelen de maatregel op te heffen. Maar die rechter kan niet oordelen dat de maatregel op enig moment voorafgaand aan het sluiten van het onderzoek in de voorafgaande procedure onrechtmatig is geworden. Daartegen verzet zich dat de uitspraak die daarna is gedaan kracht van gewijsde heeft gekregen. Dat de wetgever dat anders had kunnen regelen, zoals eiser betoogt onder verwijzing naar een ‘dissertatie van Ortlep’1, mag zo zijn, maar de wetgever heeft daar niet voor gekozen en het Unierecht, en in het bijzonder de door eiser in dit verband aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) Ali Mahdi2, Torubarov tegen Hongarije3 en FMA en anderen tegen Hongarije4, dwingt daar niet toe. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding op dit punt prejudiciële vragen te stellen.

3. In vrijwel alle gevallen waarin een vervolgberoep wordt ingediend, gebeurt dat door de advocaat die eerder bij de zaak betrokken is geweest, en daarom toegang heeft tot het digitale systeem en (nogmaals) kennis kan nemen van stukken uit (de) voorgaande procedure(s) die daarin zijn opgeslagen. Dat is hier niet het geval. De advocaat die dit vervolgberoep heeft ingediend was niet betrokken bij (in elk geval) het eerste beroep tegen het opleggen van de maatregel.

In zo’n geval kan de advocaat die het vervolgberoep behandelt verweerder vragen de stukken die eerder in geding zijn gebracht voor ham toegankelijk te maken; ter zitting heeft verweerder verklaard dat dan ook te zullen doen. In dit geval heeft de advocaat zo’n verzoek niet gedaan, en verweerder heeft die eerder in geding gebrachte stukken daarom niet aan deze advocaat ter kennis hoeven brengen.

3.1

Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de rechtbank de advocaat desondanks vier mogelijkheden geboden om die eerder in geding gebrachte stukken tot zijn beschikking te krijgen:

  1. Hij kan contact opnemen met de advocaat die eerder bij deze zaak betrokken is geweest en haar vragen de toegang tot het digitale dossier aan hem over te dragen;

  2. Hij kan naar de rechtbank komen en afschriften krijgen van de stukken;

  3. De rechtbank kan de advocaat de stukken door middel van beveiligde mail (Zivver) toesturen;

  4. De rechtbank kan de advocaat de stukken per aangetekende post toesturen.

Ten aanzien van de mogelijkheden onder 1. en 2. stelt eiser dat het niet aan hem is om de beschikking over deze stukken te krijgen, en dat de onderlinge verstandhouding tussen advocaten het overdragen van (digitale) dossiers niet altijd eenvoudig maakt. De rechtbank zal daar geen oordeel over geven.

Ten aanzien van de mogelijkheden onder 3. en 4. stelt eiser dat het niet aan de rechtbank is om hem te voorzien van deze stukken, en dat hij - als de rechtbank hem die stukken toestuurt - die stukken dan terzijde zal leggen. Dat laat de rechtbank voor risico van eiser.

De duur van de terugkeerprocedure en de (verzwaarde) belangenafweging

4. Eiser stelt dat de terugkeerprocedure inmiddels ten onrechte meer dan zes maanden duurt, en dat verweerder ten onrechte niet toetst aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

4.1

Die stellingen heeft eiser niet onderbouwd en zal de rechtbank daarom onbesproken laten.

5. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen (verzwaarde) belangenafweging heeft gemaakt.

5.1

De rechtbank volgt eiser daarin niet. Op 19 november 2020 is eiser met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 26 november 2020 is die maatregel opgeheven en is eiser strafrechtelijke gedetineerd. Op 14 december 2020 is eiser aansluitend met toepassing van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerst op 18 mei 2021 heeft verweerder dus een verzwaarde belangenafweging hoeven maken. Dat heeft verweerder ook gedaan, en naar aanleiding daarvan is de maatregel van bewaring opgeheven.

De motivering van de opheffing van de maatregel

6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling - onder verwijzing onder andere naar het hiervoor aangehaald arrest Ali Mahdi - dat de opheffing van de maatregel in het besluit tot opheffing daarvan gemotiveerd moet worden.

Het arrest Ali Mahdi gaat over de verlenging van een maatregel, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat de eisen die in het arrest Ali Mahdi worden gesteld aan de motivering van een besluit tot verlenging van een maatregel ook gelden bij het opleggen van een maatregel. Uit het arrest, de jurisprudentie van de Afdeling noch uit de Terugkeerrichtlijn5 volgt dat dat ook heeft te gelden voor een besluit tot opheffing van een maatregel van bewaring.

Voor zover een dergelijk besluit al gemotiveerd zou moeten worden, heeft verweerder kunnen volstaan met het geven van die motivering in het formulier M120. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op dit punt prejudiciële vragen te stellen.

6.1

Eisers beroep op artikel 6, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn faalt. Het gaat in die bepaling om gevallen waarin een lidstaat kan besluiten geen terugkeerbesluit uit te vaardigen of een al uitgevaardigd terugkeerbesluit te schorsen of in te trekken. Daar gaat deze procedure niet over. Eisers verwijzing in dit verband naar preambule 12 bij de Terugkeerrichtlijn kan hem evenmin baten, Het gaat in die preambule om onderdanen van derde landen die (nog) niet kunnen worden uitgezet. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op dit punt prejudiciële vragen te stellen.

De voortvarendheid

7. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) verwijdering uit Nederland, omdat alleen vertrekgesprekken met hem worden gevoerd. In dat verband stelt hij dat vertrekgesprekken alleen gaan over de vraag of hij zelf iets heeft gedaan om zijn vertrek mogelijk te maken en dat ‘meewerken aan vertrek’ in de weg staat aan het opleggen van een maatregel van bewaring. Hij wijst in dat verband op het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 2 december 20106, waaruit volgens hem volgt dat het EHRM de redenering verwerpt dat weigering om mee te werken detentie reeds rechtvaardigt.

7.1

De rechtbank volgt eiser daarin niet. Zij stelt voorop dat vertrekgesprekken niet alleen gaan over de vraag of eiser zelf iets heeft ondernomen om zijn vertrek mogelijk te maken (al zal die vraag wel gesteld worden), maar ook over de voortgang die verweerder heeft geboekt. Verder baseert het EHRM het oordeel in de zaak Jusic op het gegeven dat de betreffende vreemdeling een identiteitsbewijs over had gelegd, dat hij steeds was verschenen als hij werd opgeroepen, dat hij de zorg had over vier kinderen en dat zijn echtgenote leed aan een psychische stoornis. In het geval van eiser doet zich dat allemaal niet voor.

De tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring

8. Eiser stelt - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 20207 en de daarin genoemde jurisprudentie - dat vermenging van vreemdelingrechtelijk gedetineerden met strafrechtelijk gedetineerden uitgesloten moet zijn, en dat in de uitspraak van de Afdeling ten onrechte genoegen wordt genomen met het gegeven dat vermenging nagenoeg onmogelijk is.

8.1

De rechtbank volgt eiser daarin niet. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat contact tussen een vreemdeling en een strafrechtelijk gedetineerde alleen kan plaatsvinden bij wijze van incident, bijvoorbeeld in geval van een calamiteit, en dan slechts kortstondig zal zijn. Daarmee is voldoende verzekerd dat eiser gescheiden wordt gehouden van de gewone gevangenen.

9. Eiser stelt verder dat de tenuitvoerlegging - gelet op de beperkte ruimte die hem in zijn cel ter beschikking staat - een sterk vermoeden oplevert van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Hij wijst in dat verband op het arrest van het EHRM van 18 maart 20218 en de daarin genoemde jurisprudentie.

9.1

De rechtbank volgt eiser daarin niet. Zij stelt voorop dat zij gehouden is deze stelling te beoordelen, omdat - als door de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel inderdaad sprake zou zijn van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest - een rechter de opheffing van de maatregel moet kunnen bevelen. De beklagcommissie of de beroepscommissie, beide genoemd in de Penitentiaire beginselenwet, hebben die bevoegdheid niet.

9.2

Verweerder weerspreekt niet dat eiser, samen met één andere gedetineerde, verblijft in een cel met een oppervlakte van ongeveer 4,32 m². Iedere gedetineerde heeft dus een persoonlijke leefruimte van ongeveer 2,16 m². Dat daarvan moet worden afgetrokken de ruimte die het stapelbed inneemt, volgt de rechtbank niet. Zij verwijst in dat verband naar rechtsoverweging 114 van het arrest van het EHRM van 20 oktober 20169 (naar welk arrest in het arrest Turdikhojaev wordt verwezen).

9.3

In rechtsoverwegingen 137 en 128 van het arrest Music heeft het hof geoordeeld:

137. When the personal space available to a detainee falls below 3 sq. m of floor surface in multi-occupancy accommodation in prisons, the lack of personal space is considered so severe that a strong presumption of a violation of Article 3 arises. The burden of proof is on the respondent Government which could, however, rebut that presumption by demonstrating that there were factors capable of adequately compensating for the scarce allocation of personal space (see paragraphs 126-128 above).

138. The strong presumption of a violation of Article 3 will normally be capable of being rebutted only if the following factors are cumulatively met:

(1) the reductions in the required minimum personal space of 3 sq. m are short, occasional and minor (see paragraph 130 above):

(2) such reductions are accompanied by sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities (see paragraph 133 above);

(3) the applicant is confined in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility, and there are no other aggravating aspects of the conditions of his or her detention (see paragraph 134 above).

9.4

Ten aanzien van het onder 1) genoemde punt heeft eiser verklaard dat hij dagelijks tussen 07.00 uur en 17.00 uur buiten de cel kan verblijven. Uitgaande van de juistheid daarvan betekent dat dat hij van 17.00 uur tot 07.00 uur samen met een celgenoot op cel verblijft. Dat is ‘short’ noch ‘occasional’. Daar staat tegenover dat het in de zaak Mursic ging om cellen waarin gemiddeld zes personen verbleven, en in de zaak Turdikhojaev om cellen waarin gemiddeld 28 personen verbleven. Verder betrekt de rechtbank hierbij dat de uren tussen 17.00 uur en 07.00 uur ook worden gebruikt voor nachtrust.

Ten aanzien van het onder 2) genoemde punt heeft eiser geen opmerkingen gemaakt. Ter zitting heeft de rechter partijen gezegd naar aanleiding van bezoeken aan het detentiecentrum bekend te zijn met de bewegingsruimte binnen en buiten het gebouw en de activiteiten die aan gedetineerden worden geboden. Beide acht de rechtbank voldoende.

Ten aanzien van het onder 3) genoemde punt heeft eiser geen opmerkingen gemaakt.

9.5

Uit het voorgaande volgt dat eiser weliswaar dagelijks enkele uren minder dan 3 m2 persoonlijke leefruimte ter beschikking heeft, maar dat daarvoor voldoende compensatie wordt geboden. Daarom is geen sprake van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel van het Handvest. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding tot het houden van een schouw of het stellen van prejudiciële vragen.

Zicht op uitzetting

10. Eiser stelt dat het oordeel van de Afdeling dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt analoog moet worden toegepast op het zicht op uitzetting naar Tunesië.

10.1

De rechtbank volgt eiser daarin niet. Op 24 februari 2021 hebben de autoriteiten van Tunesië te kennen gegeven dat de Tunesische nationaliteit van eiser niet kan worden bevestigd. De vraag of zicht op uitzetting naar Tunesië bestaat is daarom op dit moment niet relevant.

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van D.K. Bloemers, griffier.

Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.

De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.