Home

Rechtbank Den Haag, 08-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3648, NL20.15517

Rechtbank Den Haag, 08-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3648, NL20.15517

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 april 2021
Datum publicatie
13 april 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:3648
Formele relaties
Zaaknummer
NL20.15517

Inhoudsindicatie

Asiel. Eritrea. Geloofwaardigheid vrees voor militaire dienstplicht. Risico op schending van artikel 3 van het EVRM door verlengde dienstplicht. Geen dienstweigering. Geen illegale uitreis. Nieuw asielmotief. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.15517

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),

en

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 7 maart 2021 en 16 maart 2021 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F.M. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op éénjarige leeftijd met zijn moeder naar Saoedi-Arabië is gegaan en daar gedurende 28 jaar illegaal heeft verbleven tot aan zijn uitreis via Soedan naar Nederland. Eiser stelt dat hij niet terug kan keren naar Eritrea omdat hij vreest dat hij zijn dienstplicht zal moeten vervullen. Deze dienstplicht zal volgens eiser van onbeperkte duur zijn. Daarnaast stelt eiser dat hij bestraft zal worden omdat hij zich heeft onttrokken aan zijn dienstplicht. Verder stelt eiser dat hij Eritrea op illegale wijze heeft verlaten, waardoor hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen te staan van de autoriteiten van Eritrea.

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

- Nationaliteit, identiteit en herkomst,

- Vrees vanwege de militaire dienstplicht in Eritrea (en eventueel gestelde illegale uitreis).

4. Verweerder heeft de nationaliteit en identiteit geloofwaardig geacht. De vrees vanwege de militaire dienstplicht acht verweerder niet geloofwaardig. Het enkel vervullen van de dienstplicht kan niet als een schending van artikel 3 van het EVRM1 worden beschouwd. De omstandigheid dat een onbekend percentage dienstplichtigen na de achttien maanden een dienstplicht voor onbepaalde duur dient te vervullen, heeft niet tot gevolg dat dit ook voor eiser realiteit zal zijn. Eiser heeft dit, volgens verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser zal worden gestraft als dienstweigeraar omdat eiser nooit is opgeroepen om de dienstplicht te vervullen en dus ook geen dienst heeft geweigerd. Tot slot stelt verweerder dat geen sprake is van illegale uitreis bij eiser, maar dat zijn situatie juist gelijk te stellen is met die van een legaal uitgereisde Eritreeër. Eiser heeft, volgens verweerder, dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij zelfstandig vertrek naar Eritrea een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.

5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte de bewijslast op hem legt voor het niet behoren tot de groep van dienstplichtigen die een dienstplicht voor onbepaalde tijd moet vervullen. Verder stelt eiser sinds zijn komst naar Nederland op sociale media actief te hebben deelgenomen aan het debat over Eritrea.

De rechtbank overweegt als volgt.

Militaire dienstplicht

6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de leeftijdscategorie valt van de groep personen die de militaire dienstplicht in Eritrea dient te vervullen. Het standpunt van verweerder of eiser ook concreet in dienst zal moeten bij terugkeer naar Eritrea is niet eenduidig. Zo lijkt verweerder in zijn verweerschrift ervan uit te gaan dat eiser bij terugkeer zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen, maar verweerder is daar op zitting op teruggekomen.

7. De rechtbank kan eiser volgen in zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Eritrea in militaire dienst zal moeten. Dit blijkt uit de door eiser genoemde bronnen.2 Daaruit volgt dat eiser gelet op zijn leeftijd zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Verweerder heeft een aantal omstandigheden genoemd die tot de conclusie zouden leiden dat eiser niet in dienst hoeft. Uit deze omstandigheden kan dat echter niet worden afgeleid. Het feit dat eiser nooit een oproep heeft ontvangen is verklaarbaar doordat hij tot op heden nooit in Eritrea heeft verbleven. De omstandigheid dat eiser, volgens verweerder, probleemloos een Eritrees paspoort heeft aangevraagd, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat eiser niet in dienst zou moeten. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiser op de ambassade geen spijtbetuiging heeft moeten ondertekenen en geen diasporabelasting heeft moeten betalen. Uit het door eiser overgelegde EASO rapport uit 20193 volgt dat eiser niet onder die categorie personen valt.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Eritrea zal worden opgeroepen voor militaire dienst. Het enkel moeten vervullen van de dienstplicht levert echter nog geen schending op van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre niet.

Reëel risico op schending artikel 3 van het EVRM door verlenging militaire dienstplicht

8. Niet is in geschil dat de verlenging van de militaire dienstplicht in Eritrea leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verwezen naar verschillende bronnen4 voor zijn stelling dat het aannemelijk is dat hij bij terugkeer naar Eritrea voor onbepaalde tijd in militaire dienst moet. Uit deze bronnen volgt dat de dienstplicht, na de verplichte diensttijd van achttien maanden, voor onbepaalde tijd kan worden verlengd door de autoriteiten van Eritrea. Op grond waarvan de dienstplicht kan worden verlengd, voor hoe lang en op wie deze verlenging van toepassing is, is onduidelijk en ook deels onbekend. Hierover is weinig betrouwbare informatie beschikbaar. Wel kan uit deze bronnen worden opgemaakt dat de kans op verlenging van de dienstplicht voor onbepaalde tijd aanwezig is en dat het volstrekt willekeurig is wie deze verlengde dienst dient te vervullen.

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel, dat eiser een begin van

bewijs heeft geleverd dat hij bij terugkeer naar Eritrea voor onbepaalde tijd in militaire dienst zal moeten en ook dat hij hierdoor risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Het had op de weg van verweerder gelegen om naar de door eiser overgelegde informatie nader onderzoek te doen en de verklaring van eiser te toetsen aan externe geloofwaardigheidsindicatoren. Verweerder heeft dit nagelaten, en daarom onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Awb.5

Dienstweigeraar

9. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij als een dienstweigeraar wordt gezien kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet is gebleken dat eiser ooit is opgeroepen voor het vervullen van de dienstplicht, zodat hij ook geen dienstplicht heeft geweigerd.

Legale of illegale uitreis

10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie van eiser vergeleken kan worden met die van een Eritreeër die op legale wijze is uitgereisd. Eiser is op éénjarige leeftijd met zijn moeder naar Saoedi-Arabië vertrokken. Verder is zijn moeder nadien regelmatig Eritrea in- en uitgereisd. Op 24 oktober 2019 heeft de ambassade van Eritrea aan eiser een verklaring afgegeven, waarin staat dat eiser de Eritrese nationaliteit heeft.

Verweerder heeft deze omstandigheden terecht in ogenschouw genomen, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat dus sprake is geweest van een legale uitreis. Ook de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling6 kan niet tot die conclusie leiden omdat die zaak niet gelijk is aan de situatie van eiser. Eiser is namelijk door de Eritrese ambassade in het bezit gesteld van een nationaliteitsverklaring, niet van een geldig reisdocument.

Evenmin kan echter uit voornoemde omstandigheden worden afgeleid dat eiser Eritrea illegaal is uitgereisd. Daarbij is van belang dat eiser nooit in (het huidige) Eritrea heeft gewoond: eiser is in 1990 samen met zijn moeder uit Ethiopië vertrokken. Eritrea was op dat moment namelijk een provincie van Ethiopië. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Afwijkende politieke overtuiging

11. Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep van 9 maart 2021 gesteld sinds zijn komst naar Nederland actief te hebben deelgenomen op sociale media aan het debat over Eritrea. Uit de overgelegde bijlagen bij deze aanvullende gronden blijkt dat eiser sinds maart 2019 actief is op sociale media met uitlatingen over het regime in Eritrea. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser erg laat met dit nieuwe asielmotief komt en dat niet valt in te zien waarom eiser hier niet eerder in de procedure mee is gekomen.

Nu de rechtbank, gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 8 is overwogen, van oordeel is dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, moet verweerder dit nieuwe asielmotief echter alsnog in het nieuw te nemen besluit betrekken.

Conclusie

12. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reëel risico is voor eiser op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat in dit besluit ook een beoordeling moet worden gemaakt van het nieuwe asielmotief, zal de rechtbank geen termijn bepalen waarbinnen het nieuwe besluit moet worden genomen.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.068 (duizendachtenzestig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.