Home

Rechtbank Den Haag, 13-09-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16438, NL21.13693

Rechtbank Den Haag, 13-09-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:16438, NL21.13693

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 september 2021
Datum publicatie
17 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:16438
Zaaknummer
NL21.13693

Inhoudsindicatie

Bewaring, eerste beroep, voortraject, grond ophouding, bewaringsgronden, cellencomplex Den Haag, elektronische ondertekening, tijdstip van uitreiking, beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Timmer, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen

Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verschaffen. Nadat verweerder bij bericht van 7 september 2021 de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, heeft eiser daarop gereageerd. Beide partijen hebben de termijn om te reageren op het verzoek voor verdere afdoening buiten zitting, ongebruikt laten verstrijken. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 8 september 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.

Voortraject

2. Eiser voert aan dat onduidelijk is op welke grond de ophouding is gebaseerd. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 24 augustus 2021 wordt enerzijds

verwezen naar artikel 50, derde lid, van de Vw, maar anderzijds naar artikel 50a, tweede lid, van de Vw. Deze onduidelijkheid maakt zijn ophouding onrechtmatig.

3. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek staat dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Eisers identiteit kon onmiddellijk worden vastgesteld, maar het was niet (direct) duidelijk of eiser rechtmatig verblijf had. Verderop in het proces-verbaal staat echter dat eiser is onderzocht aan zijn lichaam en kleding en dat zijn bagage is doorzocht op grond van artikel 50a, tweede lid, van de Vw. De rechtbank stelt verder vast dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek onder punt 5 is genoemd dat eiser zal worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal onomstotelijk blijkt dat eiser een Dublinclaimant is. Daaruit kan worden afgeleid dat de grondslag voor de ophouding feitelijk artikel 50a van de Vw was. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 maart 20211 is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar het verkeerde wetsartikel een gering gebrek is en dat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Eiser heeft ook niet nader uitgelegd hoe hij door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Bewaringsgronden

4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

5. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3a niet is betwist door eiser. Met betrekking tot de zware grond 3b heeft eiser aangevoerd dat uit de toelichting van verweerder niet volgt dat de grond feitelijk juist is, omdat in de maatregel niet is opgenomen en niet is gemotiveerd dat het verblijf van eiser onrechtmatig is.

6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is op 4 augustus 2021 uitgezet naar Duitsland op een Dublinclaim en hij is naar eigen zeggen op 7 augustus 2021 terug gekomen naar Nederland. Bij terugkomst in Nederland heeft hij zich niet gemeld bij de Korpschef of het AVIM om zijn illegale verblijf te

1 ECLI:NL:RVS:2021:543.

2 Artikel 5.1b,derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

melden. Eiser heeft dit niet bestreden.

7. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.

Cellencomplex Den Haag

8. Eiser voert verder aan dat het cellencomplex van de politie in Den Haag niet voldoet aan de eisen van artikel 28, vierde lid, van de Dublinverordening en artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, waarbij eiser verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 13 augustus 20214 en het verslag Arrestantenzorg Eenheid Den Haag uit 2015.5 Eiser stelt in contact te zijn geweest met personen die zich om strafrechtelijke redenen in het complex bevonden. Dit gaat in tegen de eisen van de Dublinverordening en de Opvangrichtlijn.

9. De rechtbank stelt vast dat eiser zich in eerste instantie tot 24 augustus 2021 20:50 uur op strafrechtelijke gronden in het cellencomplex van de politie bevond. Voor zover het deze periode betreft, is het niet aan de vreemdelingenrechter om hierover een oordeel te geven. Verweerder heeft bij bericht van 7 september 2021 aanvullende stukken aangeleverd, waaronder een proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 202. Hierin is informatie gegeven over de werkwijze in het cellencomplex in Den Haag. In dit proces-verbaal is vermeld dat personen die zich op strafrechtelijke gronden bevinden in het cellencomplex gescheiden worden gehouden van personen die zich daar op vreemdelingrechtelijke gronden bevinden. Ook bij het voeren van telefoongesprekken is er volgens dit proces-verbaal geen contact tussen personen die in vreemdelingenbewaring zitten en personen die zich op strafrechtelijke gronden in het cellencomplex bevinden. Hiervoor zijn looptelefoons beschikbaar waardoor ingeslotenen, zoals eiser, in hun cel kunnen bellen. Dit betekent volgens verweerder dat de situatie zoals beschreven in het verslag Arrestantenzorg Eenheid Den Haag uit 2015 niet meer actueel is.

10. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande afdoende blijkt dat personen die op vreemdelingrechtelijke gronden in bewaring zijn gesteld, zijn gescheiden van personen die zich op strafrechtelijke gronden in het cellencomplex in Den Haag bevinden. De nadere

reactie van eiser, inhoudende dat hij zich hoe dan ook onrechtmatig in het cellencomplex heeft bevonden, ook indien hij niet in aanraking zou zijn gekomen met personen die zich op strafrechtelijke gronden in het cellencomplex bevonden, is niet nader gemotiveerd en doet daarom niet af aan het oordeel van de rechtbank. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Elektronische ondertekening/tijdstip van uitreiking

11. Als laatste voert eiser aan dat onduidelijk is op welk tijdstip de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 oktober 2019.6 In de maatregel is vermeld dat deze is uitgereikt om 21:42 uur, maar bij het valideren van de elektronische handtekening blijkt dat deze om 21:39 uur is gezet. Volgens eiser kan op

4 ECLI:NL:RVS:2021:1813.

5 Deelverslag Arrestantenzorg Eenheid Den Haag, pagina 26 (https://www.inspectie- jenv.nl/Publicaties/rapporten/2016/01/26/deelverslag-arrestantenzorg---eenheid-den-haag). 6 ECLI:NL:RVS:2019:3355.

dat moment nog niet bekend zijn geweest dat de maatregel om 21:42 uur zou worden uitgereikt. In de maatregel kan nooit een moment van uitreiking staan, omdat de uitreiking plaatsvindt na de ondertekening en dit dus een onzekere toekomstige gebeurtenis is.

12. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft betwist dat de maatregel van bewaring is ondertekend en is uitgereikt. De maatregel is daarom rechtsgeldig opgelegd. De enkele omstandigheid dat in de maatregel van bewaring een tijdstip is genoemd dat is gelegen kort na de ondertekening daarvan, is onvoldoende voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

13 september 2021

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.