Home

Rechtbank Den Haag, 20-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15785, AWB 20/8957

Rechtbank Den Haag, 20-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15785, AWB 20/8957

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
20 mei 2021
Datum publicatie
11 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:15785
Zaaknummer
AWB 20/8957

Inhoudsindicatie

pv mondelinge usp, visum kort verblijf, gevaar voor volksgezondheid, zelfstandige afwijzingsgrond, art. 7:11 Awb, hoorplicht niet geschonden, beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/8957

proces verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen

geboren op [geboortedatum] 1999, van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),

en

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een visum kort verblijf afgewezen.

Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De heer [A] (referent) en zijn echtgenote zijn ook verschenen.

Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Eiser heeft op 10 maart 2020 een visum voor kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek.

Standpunt verweerder

3. In het primaire besluit heeft verweerder de visumaanvraag afgewezen, omdat het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond.

4. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit afgewezen, omdat eiser kan worden beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid vanwege de coronapandemie. Ook handhaaft verweerder de afwijzingsgrond in het primaire besluit en stelt daarnaast nog dat eiser zijn sociale- en economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond.

Standpunt eiser

5. Eiser is het niet eens met verweerders beslissing. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte een standaardafwijzing heeft gebruikt en eisers situatie niet individueel heeft beoordeeld. Verweerder had aan eiser ook een visum onder voorwaarden kunnen verstrekken.

Verder had verweerder in het bestreden besluit inhoudelijk in moeten gaan op de bezwaargronden van eiser. Verweerder kan volgens eiser niet zomaar een andere afwijzingsgrond gebruiken in de beslissing op bezwaar zonder eiser daarover te horen.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen had genomen vanwege de coronapandemie. Het betreft hier een categoriaal inreisverbod voor derdelanders. Ook is niet in geschil dat eiser niet onder één van de uitzonderingcategorieën op het inreisverbod valt. De visumaanvraag was namelijk gericht op familiebezoek. Verweerder mocht de visumaanvraag dan ook afwijzen vanwege gevaar voor de volksgezondheid. De eventuele mogelijkheid van het verlenen van een voorwaardelijk visum doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat de coronapandemie nog geen feit zou zijn geweest toen eiser de aanvraag deed, maakt het ook niet anders, want ten tijde van het bestreden besluit was dit wel het geval.

7. Verder volgt uit vaste rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de bezwaarprocedure een volledige heroverweging plaatsvindt. Dit betekent dat verweerder niet alleen hoeft in te gaan op de bezwaargronden van eiser en in het bestreden besluit een nieuwe weigeringsgrond mag hanteren.

8. Tot slot heeft verweerder van het horen in bezwaar mogen afzien.2 Gelet op de categoriale weigering en het feit dat eiser niet onder een uitzonderingscategorie viel, had het horen niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden geen verdere bespreking meer.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2021.

De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen

griffier rechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel