Home

Rechtbank Den Haag, 13-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15449, C/09/596684 / HA ZA 20-730

Rechtbank Den Haag, 13-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15449, C/09/596684 / HA ZA 20-730

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 oktober 2021
Datum publicatie
26 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:15449
Zaaknummer
C/09/596684 / HA ZA 20-730

Inhoudsindicatie

Eiser heeft als derde-claimant schadevergoeding bij gedaagde (een verzekeraar) geclaimd voor schade als gevolg van een verkeersongeval veroorzaakt door een bij gedaagde WAM-verzekerd voertuig. Volgens gedaagde heeft eiser een onjuiste voorstelling van zaken over zijn inkomensverlies als gevolg van het verkeersongeval. Gedaagde heeft de gegevens van eiser daarom opgenomen in interne en externe frauderegisters. De vordering van eiser om zijn gegevens daaruit te laten verwijderen, wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/596684 / HA ZA 20-730

Vonnis van 13 oktober 2021

in de zaak van

[eiser] te [plaats],

eiser,

advocaat mr. M.W. Fakiri te Den Haag,

tegen

NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.

te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. H.Th. Vos te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eiser] en NN genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 17 juli 2020, met producties 1 tot en met 30;

-

de conclusie van antwoord, met producties A tot en met R;

-

het tussenvonnis van 31 maart 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;

-

de rolbeschikking van 14 april 2021, waarbij is bepaald dat de zitting plaatsvindt in de vorm van een Skype-zitting;

-

de akte vermeerdering van eis van [eiser];

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 juli 2021, die plaatsvond middels een audio-visuele verbinding.

1.2.

Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen op de verslaglegging te maken. De advocaat van [eiser] heeft geen opmerkingen aan de rechtbank kenbaar gemaakt. De advocaat van NN heeft dat wel gedaan, bij brief van 4 augustus 2021. In deze brief is een andere samenvatting gegeven van de verklaringen van de heer [A], gedaan namens NN, dan opgenomen in het proces-verbaal. Bij brief van 10 augustus 2021 heeft de advocaat van [eiser] hier bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank heeft geconstateerd dat, voor zover de samenvatting in de brief van NN afwijkt van de verklaring van [A] zoals weergegeven in het proces-verbaal, dat geen verschil maakt voor de uitkomst in deze procedure. De rechtbank laat deze samenvatting reeds daarom buiten beschouwing.

1.3.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

NN is een schadeverzekeringsmaatschappij. Bij NN kunnen motorvoertuigen worden verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.

2.2.

[eiser] heeft als taxichauffeur gewerkt in de regio Arnhem. Hij deed dit werk als zelfstandig ondernemer. [eiser] reed als taxichauffeur in een motorvoertuig van het merk Renault, type Espace, kenteken [kenteken 1] (hierna: de Renault).

2.3.

De heer [B] (hierna: [B]) werkt eveneens als taxichauffeur in de regio Arnhem. [B] rijdt als taxichauffeur in een motorvoertuig van het merk Mercedes-Benz, type E220, kenteken [kenteken 2] (hierna: de Mercedes). [eiser] en [B] zijn bekenden van elkaar.

2.4.

Op 3 december 2017 omstreeks 0:15 uur is de Renault, met als bestuurder [eiser], aan de achterkant aangereden door de Mercedes, met als bestuurder [B]. Deze gebeurtenis wordt hierna ook ‘het ongeval’ genoemd. De Mercedes was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij NN.

2.5.

[eiser] heeft Schade24 B.V. (hierna: Schade24) te Nijmegen ingeschakeld om zijn belangen aangaande het ongeval te behartigen. Bij brief van 27 december 2017 heeft Schade24, namens [eiser], NN aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] door het ongeval lijdt en zal lijden.

2.6.

Op 29 januari 2018 heeft Schade24 namens [eiser] aan NN geschreven dat dringend werd verzocht om een voorschot van € 10.000 aan [eiser] te betalen, zodat [eiser] niet verder in financiële problemen zou komen.

2.7.

[eiser] is in februari 2018 weer begonnen met taxiwerkzaamheden.

2.8.

Op 20 februari 2018 heeft NN aan Schade24 bericht de aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] als gevolg van het ongeval te erkennen.

2.9.

Op 9 maart 2018 heeft NN in verband met het ongeval een eerste voorschot van € 1.500 aan [eiser] betaald.

2.10.

Per 1 april 2018 is [eiser] als zelfstandige begonnen met het verrichten van werkzaamheden voor GGZ-vervoer. Daarnaast verricht [eiser] sinds 1 mei 2018 werkzaamheden voor Ammi-zorg.

2.11.

[B] heeft op zeker moment aan NN laten weten dat [eiser] volgens hem deed alsof hij ernstiger medische gevolgen had van het ongeval dan hij feitelijk had, om zo een hogere schadevergoeding te kunnen ontvangen. [B] heeft daarbij laten weten dat [eiser] volgens hem in februari 2018 al weer regelmatig werkte als taxichauffeur en dat [eiser] inmiddels ook werkte voor Ammi-zorg. NN heeft daarop particulier onderzoekbureau Confid ingeschakeld, in de persoon van de heer [C] (hierna: [C]). [B] heeft zijn beschuldiging tegenover [C] herhaald en nader toegelicht.

2.12.

NN heeft aan CED Nederland B.V. (hierna: CED) – in de persoon van de heer [D] (hierna: [D]) – opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de claim van [eiser].

2.13.

Op 1 mei 2018 heeft [D] een eerste bezoek aan [eiser] gebracht. Van dit bezoek heeft [D] een ‘rapportage intake’ gedateerd 4 mei 2018 opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

ARBEIDSONGESCHIKTHEID

AO verloop/verwachting

Na het ongeval ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt ten gevolge van genoemde pijnklachten. Ook angst tijdens het autorijden tijdens enkele pogingen. Kreeg verkrampte gevoelens bij gedachten aan een nieuw ongeval. En een genoemde periode werkzaamheden gedeeltelijk hervat, gemiddeld 1-2 dagen per week. Vervolgens met toename van pijnklachten in bed om bij te komen.

(...)

Overwegingen opstarten eigen re-integratie interventie

Aanhoudende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid na ongeval. Weinig alternatieve mogelijkheden. Inschakeling arbeidsdeskundige voorgesteld ter verdere begeleiding betrokkene. Partijen gaan akkoord.’

2.14.

Op 2 mei 2018 heeft Schade24 namens [eiser] een ‘actuele voorlopige schadestaat’ aan NN gestuurd aangaande het ongeval. In deze schadestaat is onder meer een post van € 10.950,50 opgenomen voor 110 dagen verlies aan arbeidsvermogen.

2.15.

Op 3 mei 2018 heeft NN een nader voorschot van € 3.000 aan [eiser] betaald.

2.16.

Op 23 mei 2018 heeft Schade24 namens [eiser] het volgende aan NN geschreven:

‘Ter informatie kan ik u berichten dat cliënt heeft besloten te stoppen met zijn bedrijf omdat hij het onverantwoord vindt om in zijn situatie een taxi te besturen. Hij heeft zich inmiddels gemeld bij een uitzendbureau om zo snel mogelijk elders aan het werk te kunnen. Om dit financieel te kunnen doen wordt hij geholpen door vrienden en familie.

Ik verwijs opnieuw naar de door ons aangeleverde schadestaat met de bijbehorende financiële stukken en verzoek u met klem een substantieel aanvullend voorschot betaalbaar te stellen.’

2.17.

[C] heeft gesproken met een aantal andere taxichauffeurs in de regio Arnhem die [eiser] kennen. Een aantal daarvan heeft verklaard dat [eiser] sinds februari 2018 weer regelmatig werkte als taxichauffeur.

2.18.

Op 19 maart 2019 heeft [D] een tweede bezoek aan [eiser] gebracht en met [eiser] gesproken. Bij het bezoek was ook de inmiddels ingeschakelde raadsman van [eiser] aanwezig. In het verslag gedateerd 20 maart 2019 dat [D] van dit bezoek heeft opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:

‘In beginperiode een of twee ritten per dag gemaakt met een busje voor vervoer van jongeren die naar een zitting van de rechtbank moeten of van de ene instelling naar de andere instelling worden overgebracht. Vanaf augustus 2018 is het accent komen te liggen op de functie van de groepsleider. Dat wil zeggen contact onderhouden met jongeren, toezicht houden, vervoer en overige werkzaamheden. Betrokkene heeft in het verleden een diploma in de zorg op mbo niveau vier behaald. Gemiddeld 20-40 uur per week in wisselende mate werkzaam. Het bevalt hem goed. Hij is van plan in de toekomst taxivervoer erbij te doen of weer terug te keren naar de functie van zelfstandig taxichauffeur. Voor april 2018 heeft hij weliswaar geprobeerd te werken echter hij werd gehinderd door hoofdpijn en concentratieklachten tijdens het autorijden.

(...)

Tijdens het bezoek heeft belangenbehartiger mij een afwikkelingsvoorstel mondeling toegelicht op basis van een tijdelijke periode van klachten en beperkingen. Voor verlies arbeidsvermogen wordt uitgegaan van de periode van december 2017 tot juli 2018. Aan de hand van de financiële cijfers is het arbeidsvermogen gemiddeld gesteld op € 2343 per maand. Dit wordt in de berekening van verlies arbeidsvermogen vanaf januari 2018 verminderd met € 750 per maand inkomsten in genoemde periode. Voor huishoudelijke hulp is uitgegaan van de richtlijnvergoeding gedurende de eerste 13 weken na ongeval onder de categorie licht tot matig beperkt, 75% bijdrage betrokkene. Daarna nog 200 uur hulp per week vanaf maart tot en met juni 2018. Voor zelfwerkzaamheid twee keer de richtlijnvergoeding voor een huurwoning met weinig onderhoud. Twee keer het eigen risico zorgverzekering, reiskosten en voertuigschade. Voor smartengeld is € 3500 opgenomen. Na verrekening van voorschotten resteert een voorstel tot slotbetaling van de € 13.140,75, exclusief buitengerechtelijke kosten.’

2.19.

Aansluitend aan het gesprek op 19 maart 2019 heeft de raadsman van [eiser] een e-mailbericht aan [D] gestuurd, met daarin onder meer het volgende:

‘Zoals heden besproken treft u bijgesloten de IB 2017, aangifte omzetbelasting q4 2017, Q1 + Q2 2018, rittenadministratie december 2017 t/m juni 2018, verklaring boekhouder omtrent gemiddeld

netto inkomen per maand vanaf januari 2018 t/m juni 2018 uit het taxibedrijf, alsmede jaarrekening 2018. Tevens sluit ik hij een berekening van het netto inkomen per maand in 2017 op basis van de fiscale winstberekening. Het netto maandinkomen is door 11 gedeeld i.p.v. 12, aangezien client in december 2017 niet heeft gewerkt.

Het gemiddeld netto inkomen per maand voor ongeval bedroeg derhalve € 2.343 uit het taxibedrijf.

Ten behoeve van de regeling is uitgegaan van tijdelijke klachten en beperkingen t/m juni 2018, zodat de schade ook tot die datum is berekend. Gelet op de betaalde voorschotten van € 6000 is dient thans bereid om de schade af te wikkelen tegen een slotbetaling van € 13.140,75 ex bgk. Ik merk op dat de berekening bij benadering is enkel t.b.v. een snelle afwikkeling.’

2.20.

Bij dit emailbericht van 19 maart 2019 is een schadespecificatie gevoegd. Als uitgangspunt is genomen dat [eiser] voor het ongeval een gemiddeld inkomen had van € 2.343 per maand. In de schadespecificatie is opgenomen dat het verlies van [eiser] aan arbeidsvermogen over de maand december 2017 € 2.343 is, en zijn verlies aan arbeidsvermogen over de maanden januari tot en met juni 2018 (€ 2.343 minus € 750 is) steeds € 1.593 per maand. De totale schade wegens verlies van arbeidsvermogen van [eiser] is in deze specificatie dus begroot op (€ 2.343 plus 6 maal € 1.593 is) € 11.901. Verder is in deze schadespecificatie een post van € 574,75 opgenomen aan zaakschade met omschrijving ‘herstellen auto’, posten van € 385 en € 375 aan medische kosten met omschrijving ‘eigen risico 2017’ en posten van € 486, € 1.154 en € 323 voor huishoudelijke hulp. In de specificatie is de totale aanspraak van [eiser] op schadevergoeding gesteld op € 19.140,75. Daarop is € 6.000 aan reeds door NN verrichte betalingen in mindering gebracht.

2.21.

De heer [E] is als tactisch onderzoeker werkzaam voor de afdeling Speciale Zaken van Schade & Inkomen/CRO/Anti Fraud van NN. In mei 2019 heeft NN ook [E] gevraagd om onderzoek te doen naar de claim van [eiser].

2.22.

De heer [E] heeft op 8 mei 2019 een gesprek gevoerd met [eiser]. Bij dat gesprek was zijn raadsman eveneens aanwezig. In het verslag dat [E] van dit gesprek heeft opgemaakt, is opgenomen dat [eiser] het volgende heeft verklaard:

‘lk heb de maand december en januari helemaal niet gewerkt. Ik denk dat ik ergens

halverwege februari weer ben begonnen met werken. Ik weet het niet precies wanneer, maar

rond die tijd ergens.

De avond waarop de aanrijding plaatsvond heb ik nog gewerkt. Op uw vraag kan ik antwoorden dat er niet ‘buiten de boeken wordt gereden. (...) De rittenadministratie laat zien dat ik 9 februari weer ben begonnen met mijn taxiwerkzaamheden. (...) ik ben in die periode veel minder (...) werken dan voorheen. Ik ben langzaam aan gaan werken. Vanaf juni ben ik volledig gaan werken bij mijn nieuwe opdrachtgever Ammi zorg.

(...)

In het begin was ik nog niet helemaal optimaal om te kunnen rijden. De situatie is dat er in de bus één chauffeur zit en één iemand om bij de groep cliënten te zitten. (...) Het verschilde per dag hoeveel uur ik werkte. Dat was soms 3,4 of 4 tot 6 uur per dag. (...) Op uw vraag kan ik antwoorden dat ik in die begin tijd ook nog taxi heb gereden. Dus in april en mei had ik naast de inkomsten van Ammi ook nog inkomsten van de taxi.’

2.23.

In dit verslag van [E] staat verder dat de raadsman het volgende heeft gezegd:

‘De stukken met betrekking tot de inkomsten van Ammi zijn niet aan Nationale Nederlanden overgelegd. Cliënt en ik wilden tot een afwikkeling komen. Als cliënt het ongeval niet was overkomen had cliënt meer uren kunnen draaien met de taxi. Voor de afwikkeling is alleen gekeken naar de inkomsten van de taxi en is de omzet van Ammi buiten beschouwing gelaten. Op uw vraag kan ik antwoorden dat het buiten beschouwing laten van de inkomsten van Ammi zorg in samenspraak met cliënt heeft plaatsgevonden. Ik merk hierbij wel op dat ik anders alles in detail moet gaan berekenen. Ik zou daarvoor een rekenbureau in moeten schakelen. Door mij is geen exact vergelijk gemaakt met de inkomsten van de periode van een jaar voor het ongeval. Mijn opstelling hierin is ook altijd in mijn correspondentie aan Nationale Nederlanden als zodanig verwoord. Met andere woorden ik heb in mijn correspondentie aan Nationale Nederlanden duidelijk aangegeven dat ik de inkomsten van Ammi zorg, in het licht van de spoedige afwikkeling, achterwege heb gelaten.

(...)

Ik heb de boekhouder van mijn cliënt gevraagd de netto maandverdiensten na belasting te berekenen in die periode, dit voor wat betreft de taxiwerkzaamheden. De boekhouder heeft toen bepaald dat dit het bedrag van € 750,= bedroeg. Die € 2.343,= is dan het gemiddelde waar ik vanuit ben gegaan voor het ongeval. De netto maandverdiensten voor het ongeval dus. Dit is via de boekhouder van mijn cliënt gegaan.”.

2.24.

Bij brief van 3 juni 2019 heeft [E] het verslag van het gesprek van 8 mei 2019 aan de raadsman van [eiser] gestuurd. Hij heeft hem daarbij (nogmaals) gevraagd om (onder meer) een overzicht van de inkomsten in 2018 door werkzaamheden voor Ammi-zorg. [E] heeft hierover op 12 juli 2019 een rappel aan de raadsman gestuurd.

2.25.

Op 19 juli 2019 heeft de raadsman van [eiser] overzichten aan [E] gestuurd van de inkomsten van [eiser] in 2017 en 2018. Uit deze overzichten blijkt dat [eiser] in de periode december 2017 tot en met juni 2018 het netto inkomen had zoals weergegeven in deze tabel.

Maand

inkomen uit taxi

inkomen uit Ammi-zorg

inkomen uit

GGZ-vervoer

december 2018

€ 389,04

januari 2018

0

februari 2018

€ 2.177,13

maart 2018

€ 3.950,09

april 2018

€ 2.724,75

€ 4.564,73

mei 2018

€ 740,81

€ 4.864,12

€ 3.639,08

juni 2018

0

€ 7.896,48

€ 2.459,33

2.26.

Op 11 november 2019 heeft NN aan [eiser] geschreven dat hij NN opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over de financiële gevolgen van het ongeval om zo van NN een (hogere) uitkering te krijgen dan waarop hij recht heeft, en dat NN aanleiding heeft gezien om de (persoons)gegevens van [eiser] op te nemen in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (IVR) van NN Group, en daarnaast in het Extern verwijzingsregister (EVR). NN heeft aan [eiser] bericht dat zijn registratie in de Gebeurtenissenadministratie en het IVR wordt gehandhaafd tot 25 april 2026, en zijn registratie in het EVR tot 11 november 2023.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank, primair:

NN veroordeelt om [eiser] te laten verwijderen uit de gebeurtenissenadministratie, het IVR, het Incidentenregister, het EVR en de registers van de CBV, althans

subsidiair:

om de duur van de registratie in het EVR te beperken tot 1 november 2020 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;

telkens op straffe van een dwangsom en met veroordeling van NN in de proceskosten.

3.2.

[eiser] stelt hiertoe – kort gezegd – het volgende. Anders dan NN meent, heeft [eiser] NN niet willen oplichten of misleiden over de omvang van zijn schade als gevolg van het ongeval. Er is niet voldaan aan de vereisten die gelden voor registratie van persoonsgegevens in de zogenoemde frauderegisters. Door hem niettemin op te nemen in de genoemde registers en administratie en te melden bij het CVB handelt NN jegens hem onrechtmatig, aldus [eiser]. Subsidiair geldt dat de duur van de registratie in het EVR niet proportioneel is gelet op de eventuele fout van [eiser].

3.3.

NN concludeert tot afwijzing van het gevorderde.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing