Home

Rechtbank Den Haag, 11-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12566, NL21.17573

Rechtbank Den Haag, 11-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12566, NL21.17573

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
17 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:12566
Zaaknummer
NL21.17573

Inhoudsindicatie

Spoedvovo. Asiel. Iran. Verweerder plant een presentatie bij de Iraanse ambassade terwijl de beroepen nog niet zijn afgedaan. Verzoek toegewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL21.17573

[naam verzoekster] , verzoekster, V-nummer: [V-nummer verzoekster]

mede namens hun minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]

hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),

en

(gemachtigden: mr. S. Kowsari, mr. J. Visschers en mr. J.M. Rozema).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 2 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van verzoekers afgewezen als ongegrond.

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten (NL21.9096 en NL21.9097).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verzoekers hebben een reactie op het verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de beroepen op 27 oktober 2021 op een zitting behandeld in Breda. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Sai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visschers.

Op 1 november 2021 zijn verzoekers uitgenodigd voor een presentatie op de Iraanse ambassade te Den Haag.

Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.

2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is aangeduid als een verzoek hangende bezwaar tegen een feitelijke handeling zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze weg staat evenwel niet open omdat de beroepen tegen de bestreden besluiten nog aanhangig zijn. De voorzieningenrechter wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788). Het verzoek kan worden opgevat als een verzoek hangende de beroepen tegen de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter is bevoegd om daarvan kennis te nemen.

3. Niet in geschil is dat verzoekers zijn uitgenodigd voor een presentatie op de Iraanse ambassade te Den Haag op donderdag 11 november 2021 om 15:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.

4. In de beroepen tegen de bestreden besluiten, die op dit moment nog aanhangig zijn, speelt de vraag of verweerder terecht heeft overwogen dat verzoekers niet te vrezen hebben voor de Iraanse autoriteiten. Verzoekers hebben er belang bij om niet te worden geconfronteerd met de Iraanse autoriteiten zolang deze vraag nog niet door de rechtbank is beantwoord. Temeer daar de uitspraak op de beroepen op relatief korte termijn te verwachten is, weegt het belang van verweerder om al eerder handelingen ter voorbereiding op een mogelijke uitzetting te verrichten naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van verzoekers.

5. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om bij wijze van ordemaatregel te bepalen dat verweerder wordt verboden om verzoekers te presenteren bij de Iraanse ambassade tot vier weken nadat op de beroepen met zaaknummers NL21.9096 en NL21.9097 is beslist.

6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748 (bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt verboden om verzoekers te presenteren bij de Iraanse ambassade tot vier weken nadat op de beroepen met zaaknummers NL21.9096 en NL21.9097 is beslist;

 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 748 (zevenhonderdachtenveertig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier heeft de beslissing telefonisch bekendgemaakt op 9 november 2021 om 16:09 uur aan de gemachtigde van verweerder en om 16:11 uur aan de gemachtigde van verzoekers.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.