Home

Rechtbank Den Haag, 14-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10273, NL21.3977

Rechtbank Den Haag, 14-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10273, NL21.3977

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 juni 2021
Datum publicatie
20 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:10273
Formele relaties
Zaaknummer
NL21.3977

Inhoudsindicatie

TQ

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: NL21.3977

[V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),

en

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop Bij besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder heeft eiser geen terugkeerbesluit opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL21.3978).

Op 24 maart 2021 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3978, plaatsgevonden op 4 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de Stichting Nidos is J. Hollander verschenen. Als tolk is verschenen A. Ouazizi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2004

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is uit Marokko vertrokken, omdat Europa zijn droom was. Hij wil een eerlijke kans op onderwijs en een goede baan. Daarnaast is hij vertrokken vanwege onderdrukking door de autoriteiten en bedreiging door verschillende bendes.

Het standpunt van verweerder

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

-

Identiteit, nationaliteit en herkomst.

-

Bedreiging door buurtgenoten/bende.

4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat zowel eisers identiteit, nationaliteit en herkomst als de door eiser gestelde bedreiging door buurtgenoten en bendeleden geloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Er geldt een uitzondering voor lhbti en voor Hirak-Rif activisten en journalisten die verslag deden over de situatie in het Rifgebergte en de demonstraties daar. In zijn algemeenheid kan dus worden aangenomen dat vreemdelingen afkomstig uit Marokko daar niet te vrezen hebben voor problemen welke verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de genoemde uitzonderingscategorieën valt. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in zijn geval dus niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.

5. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder heeft echter bepaald dat het besluit nog niet als terugkeerbesluit geldt, omdat eerst zal worden onderzocht of er voor eiser, die minderjarig is, adequate opvang aanwezig is buiten Nederland.

Het standpunt van eiser

6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het kunnen doen van aangifte ook betekent dat er (effectieve) hulp vanuit de Marokkaanse autoriteiten kan worden verwacht. Dat anderen de stukken van de aangifte van eiser hebben weggemaakt, kan eiser niet worden tegengeworpen. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser over het niet opvolgen van het politieonderzoek aannames doet. Eiser is opgegroeid in de wijk Takkedoum in Rabat en weet hoe het eraan toe gaat in de buurt. Ook weet hij van de omgang van de politie met de buurt. In de ogen van de politie (en anderen) is de buurt een ‘no go-area’. Dit komt mede tot uitdrukking in de geringe politie inspanning wanneer aangifte wordt gedaan. Eiser kon en mocht in de correcties en aanvullingen aangeven waarom hij ‘niks gedaan heeft’. Het doen van de aanvullingen kan eiser niet worden tegengeworpen. Dat eiser vooralsnog met rust is gelaten, betekent niet dat het veilig is voor hem in Takkedoum of Marokko. De bescherming door de autoriteiten/politie heeft niets te betekenen en de dreiging dat Shitan, een bendelid, wraak zal nemen omdat eiser niet voor hem wilde werken is er nog altijd. Voor zover eiser geen problemen heeft ondervonden op het werk geldt dat het maar de vraag is of men hem in een kapsalon iets aan zou willen doen. Niet is uit te sluiten dat Shitan wachtte op een geschikt moment om toe te slaan. Eiser heeft verklaringen afgelegd over corruptie bij de handel in groente en fruit. De corruptie van de politie laat zien dat deze niet te vertrouwen is en dat er bovendien sprake is van willekeur bij politieoptredens. Het laat ook zien hoe groot de kansenongelijkheid in Marokko is.

7. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de aanvraag wel is afgewezen als kennelijk ongegrond, maar dat er geen terugkeerbesluit is genomen. Eiser vraagt zich af hoe hij daar dan tegen moet opkomen. Daarnaast heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe onderzocht zal worden of eiser in Marokko bij een familielid kan verblijven, terwijl het Unierecht dat wel vereist.

Beoordeling door de rechtbank

Verwijzing naar zienswijze

8. De rechtbank is van oordeel dat de algemene stelling van eiser in beroep dat wordt verwezen naar de zienswijze onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Het is dan aan eiser om aan te geven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze in het bestreden besluit niet juist of niet toereikend is. Voornoemde algemene stelling is daarvoor onvoldoende.

Veilig land van herkomst

9. Eiser voert aan dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser in Marokko bescherming zal kunnen krijgen tegen bendeleden en corrupte politieagenten.

10. Deze beroepsgrond slaagt.

11. Bij regeling van 10 februari 2016 heeft verweerder, voor zover hier relevant, Marokko aangewezen als veilig land van herkomst. Op 11 juni 2018 en 30 september 2020 heeft verweerder ten aanzien van Marokko een ‘snelle herbeoordeling’ verricht, en geconcludeerd dat de situatie in Marokko niet wezenlijk is gewijzigd sinds de aanwijzing van Marokko als veilig land op 10 februari 2016.

12. Uit rechtsoverweging 10.2 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:738) volgt, voor zover hier relevant, dat verweerder met het oog op de toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw gehouden is elke twee jaar een herbeoordeling te verrichten die voldoet aan de onder rechtsoverwegingen 4.1. en 8.2. van die uitspraak opgesomde criteria.

13. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de ‘snelle herbeoordeling’ van Marokko van 30 september 2020 niet voldoet aan de vereisten die op grond van de uitspraak van de Afdeling aan een herbeoordeling moeten worden gesteld. Verweerder heeft er echter op gewezen dat hij uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling door een nieuwe herbeoordeling te verrichten. De resultaten van deze herbeoordeling zijn neergelegd in verweerders brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal van 6 mei 2021. Hoewel deze herbeoordeling dateert van na het bestreden besluit meent verweerder dat deze een voldoende onderbouwing vormt van het in het bestreden besluit vervatte algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Eiser heeft, zo stelt verweerder, geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot de conclusie dat Marokko niet langer als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, of dat Marokko in zijn individuele geval niet als veilig is aan te merken.

14. De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder dat de tegenwerping in het bestreden besluit van Marokko als veilig land van herkomst met de herbeoordeling van 6 mei 2021 alsnog van een voldoende onderbouwing is voorzien. De rechtbank overweegt hierover dat verweerder bevoegd, maar niet verplicht, is bij de beoordeling van eisers verzoek om internationale bescherming het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw tegen te werpen. De rechtsgevolgen van zo’n tegenwerping zijn onder meer dat aan de vreemdeling geen termijn voor vrijwillig vertrek wordt gegund en dat jegens hem, behoudens bijzondere omstandigheden, een inreisverbod wordt uitgevaardigd. Gezien dit verschil in rechtsgevolgen moeten aan de voorbereiding van zo’n tegenwerping op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoge zorgvuldigheidseisen worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak van de Afdeling dat op het moment dat verweerder toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw een geldige en deugdelijke herbeoordeling van het land van herkomst aanwezig moet zijn. Kortom: verweerder moet zijn zaken op orde hebben. De aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst heeft meer dan twee jaar voor de datum van het bestreden besluit plaatsgevonden. Omdat de ‘snelle herbeoordeling’ van 11 juni 2018 en 30 september 2020 niet aan de daaraan te stellen eisen voldeden en de herbeoordeling van 6 mei 2021 op het moment van het nemen van het bestreden besluit niet had plaatsgevonden heeft verweerder ten onrechte toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.

15. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder – gezien het navolgende - nog nader onderzoek zal moeten doen. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Geen terugkeerbesluit maar ook geen rechtmatig verblijf

16. Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit genomen maar eiser ook geen verblijfsrecht op een andere dan de gevraagde asielrechtelijke grondslag toegekend.

17. De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit aan eiser géén terugkeerplicht is opgelegd en dat verweerder daarnaast heeft bepaald dat eiser – na afloop van de beroepstermijn – niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank volgt eiser in diens stelling dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder afdoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. Zo heeft verweerder zich niet uitgelaten over de vraag of eiser vanwege zijn minderjarige leeftijd kan worden uitgezet naar Marokko. Het besluit geeft geen blijk van onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst.

18. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij geen terugkeerbesluit jegens eiser zal uitvaardigen, zolang nog niet is vastgesteld dat voor hem adequate opvang in Marokko beschikbaar is. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven op welke termijn dit onderzoek duidelijkheid zal verschaffen. Dit onderzoek wordt namelijk door verweerders Dienst Terugkeer en Vertrek uitgevoerd en informatie over de stand van dit onderzoek ontbreekt. Verweerder erkent dat eiser door de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming als kennelijk ongegrond terwijl geen terugkeerbesluit is uitgevaardigd op dit moment in een verblijfsrechtelijk onzekere positie verkeert. Verweerder meent echter dat eiser hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad. Ondanks het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft komt hij in aanmerking voor alle voorzieningen en is hij totdat is vastgesteld dat adequate opvang in Marokko beschikbaar is gevrijwaard van verwijdering naar Marokko.

19. De rechtbank verwerpt verweerders stelling dat eiser door deze handelwijze van verweerder niet in zijn belangen als minderjarige is geschaad. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak TQ tegen Nederland van 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:9; hierna: het arrest TQ).

20. Uit de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag door het Hof volgt dat indien de illegaal verblijvende derdelander een niet-begeleide minderjarige vreemdeling is, de lidstaat alleen een terugkeerbesluit mag uitvaardigen nadat deze lidstaat de situatie van die minderjarige algemeen en grondig heeft getoetst, rekening houdend met het belang van deze minderjarige en zich ervan heeft overtuigd dat er voor deze minderjarige adequate opvang in het land van terugkeer is. Zolang verweerder dit grondige onderzoek naar de situatie en het belang van de minderjarige niet verricht en/of er voor deze minderjarige geen adequate opvang is in het land van terugkeer, mag hij geen terugkeerbesluit uitvaardigen.

21. Het feit dat verweerder in het bestreden besluit ook inderdaad geen terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd betekent echter niet dat verweerder de rechtmatigheid van het voortgezet verblijf van eiser na afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming niet zou hoeven regelen, integendeel. Als verweerder in het nieuw te nemen besluit op eisers aanvraag van mening is dat eiser niet in aanmerking komt voor internationale bescherming, dient hij alsnog te onderzoeken of eiser ten tijde van zijn aanvraag wel in aanmerking zou zijn gekomen voor verblijf op reguliere gronden omdat er geen adequate opvang in het land van herkomst aanwezig was. Het Hof heeft bij de beantwoording van de tweede prejudiciële vraag duidelijk uiteengezet dat het niet is toegestaan om bij het onderzoek of er in het land van terugkeer adequate opvang aanwezig is een louter op leeftijd gebaseerd onderscheid te maken tussen niet-begeleide minderjarigen. Het Hof heeft hierbij weliswaar niet letterlijk overwogen dat dit verbod ook geldt bij de vraag of een vergunning moet worden verleend als er geen sprake is van adequate opvang, maar de conclusie kan naar het oordeel van de rechtbank eenvoudigweg niet anders luiden. Hierbij betrekt de rechtbank nog dat uit het arrest van het Hof volgt dat onverenigbaar is met het belang van het kind om hem in grote onzekerheid te laten verkeren over zijn wettelijke status en zijn toekomst, onder meer wat betreft zijn opleiding, zijn band met een pleeggezin of de mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven (zie punten 53 en 54 van het arrest). Dit betekent dat verweerder niet langer de (gedoog-)situatie kan laten voortbestaan waarin hij de minderjarige niet-begeleide vreemdeling die bij zijn aanvraag vijftien jaar of ouder was niet toelaat, maar ook niet verwijdert totdat deze achttien jaar is geworden. Verweerder had eiser als 15+-er hetzelfde moeten behandelen als alle andere niet-begeleide minderjarigen die ten tijde van hun eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar waren en in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat zij vanwege het ontbreken van adequate opvang buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Eiser heeft ook belang bij die beoordeling met het oog op de vraag of eiser, wanneer hij de leeftijd van 18 jaar bereikt, in aanmerking zou kunnen komen voor voortgezet verblijf op bijvoorbeeld artikel 7 van het Handvest van de Europese Unie of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (privéleven). Met andere woorden: de vraag of zijn verblijfsvergunning te zijner tijd niet dient te worden gewijzigd naar een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk voortgezet verblijf om in Nederland te mogen blijven wonen.

Conclusie

22. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank acht het in het belang van eiser dat verweerder binnen twaalf weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op eisers aanvraag neemt. Als verweerder eisers aanvraag wederom afwijst moet hij met inachtneming van hetgeen daarover in het arrest TQ is overwogen in elk geval beoordelen of eiser op de datum van zijn aanvraag in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘AMV die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten’.

23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen zoals in rechtsoverweging 21 is omschreven;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.W.M. Bankers, griffier.

De uitspraak is in het openbaar geschied op: 14 juni 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.