Home

Rechtbank Den Haag, 03-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8599, 20.14335

Rechtbank Den Haag, 03-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8599, 20.14335

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 september 2020
Datum publicatie
9 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:8599
Zaaknummer
20.14335

Inhoudsindicatie

Dublin Duitsland. Interstatelijk vertrouwensbeginsel. Vrees voor (indirect) refoulement.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.14335

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. M. Drenth),

en

(gemachtigde: M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14336, plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 25 mei 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend.

2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw1. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening2 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de Duitse asielprocedure in strijd is met de Kwalificatie- en Opvangrichtlijnen3. Verweerder heeft voorts in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld door eisers vrees voor (indirect) refoulement niet bij de besluitvorming te betrekken.

De rechtbank overweegt als volgt.

4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Hij is daarin niet geslaagd.

5. Eiser heeft niet met documenten onderbouwd dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure. Evenmin blijkt uit eisers verklaringen dat Duitsland jegens hem niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De enkele niet-onderbouwde stelling dat de Duitse autoriteiten een onrechtmatige poging tot uitzetting hebben gedaan en dat in Duitsland de tolk- en rechtsbijstandsdiensten tekortschieten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6. De rechtbank overweegt verder dat de autoriteiten van Duitsland met het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek in behandeling te nemen en eiser dan ook op te vangen. Eiser heeft geen documenten overgelegd die gegronde vrees voor (indirect) refoulement aannemelijk maken. In tegenstelling tot eisers betoog ter zitting doet de mededeling van de Duitse autoriteiten in het claimakkoord dat alleen een gecontroleerde overdracht mogelijk is, hier niet aan af en maakt ook niet dat eraan getwijfeld moet worden dat eiser na de overdracht tot de opvang zal worden toegelaten in Duitsland. Bij voorkomende problemen, zo heeft verweerder terecht gesteld, ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Eisers stelling dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn, is evenmin onderbouwd.

7. Verweerder heeft voorts in de door eiser overigens aangevoerde omstandigheden geen reden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.