Home

Rechtbank Den Haag, 22-06-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5632, 7448108 / 19-50009 (eindbeschikking)

Rechtbank Den Haag, 22-06-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5632, 7448108 / 19-50009 (eindbeschikking)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 juni 2020
Datum publicatie
13 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:5632
Formele relaties
Zaaknummer
7448108 / 19-50009 (eindbeschikking)

Inhoudsindicatie

vervolg van tussenbeschikking van 8 april 2019 (rbdha:2020:5629); ontslag op staande voet, dringende reden, uitkomst bewijsopdracht

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Gravenhage

ess/c

Zaaknr.: 7448108/19-50009

Uitspraakdatum: 13 februari 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mw. mr. D. Sarikas,

en

Euro Start Uitzendbureau (KvK: 34166826),

gevestigd te Den Haag,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mw. mr. N. Çiçek.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [werknemer] ” en “en “Euro Start”.

1 Het verdere procesverloop

ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek

1.1.

Omdat Eurostart zich beroept op een tussen partijen geldend non-concurrentiebeding, en het bestaan van dit beding door [werknemer] is betwist, is aan haar het bewijs opgedragen van de echtheid van de twee handtekeningen geplaatst onder de door haar als productie 1 overgelegde arbeidsovereenkomst van 3 januari 2005 (waarin een non-concurrentiebeding is opgenomen). Eurostart is daarbij in de gelegenheid gesteld om een voorstel te doen voor een hiertoe te benoemen deskundige. Eurostart heeft verzocht om The Maastricht Forensic Institute (TMFI) te benoemen. [werknemer] heeft te kennen gegeven daartegen geen bezwaar te hebben. Bij beschikking van 8 april 2019 heeft de kantonrechter de bij/voor TMFI werkzame handschriftdeskundige, [naam deskundige] , benoemd tot deskundige teneinde een onderzoek in te stellen en een met redenen omkleed antwoord te geven op de vraag:

“Zijn de twee handtekeningen gezet onder de door Eurostart als productie 1 overgelegde arbeidsovereenkomst van 3 januari 2005 afkomstig van de verzoekende partij, de heer [werknemer] ?”

1.2.

Op 20 september 2019 is het deskundigenrapport ingekomen bij de griffie. Daarop heeft de kantonrechter van beide zijden een akte uitlating deskundigenbericht ontvangen. Vervolgens is de beschikking bepaald op vandaag.

2 De verdere beoordeling

ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek

2.1.

De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 25 december 2018 en het verzoekschrift is op 3 januari 2019 (per fax) door de griffie ontvangen. Het verzoekschrift is daarmee tijdig ingediend.

Non-concurrentiebeding

2.2.

De deskundige heeft in het onderzoek de twee handtekeningen onder de door Eurostart als productie 1 overgelegde arbeidsovereenkomst gedateerd 3 januari 2005 vergeleken met referentiemateriaal bestaande uit 20 onbevangen (d.w.z. buiten de context van deze zaak) vervaardigde handtekeningen van [werknemer] uit de periode 2002-2019. Hiervan zijn 9 handtekeningen door hem gezet op of rond de datum van de betwiste handtekeningen en 10 handtekeningen zijn door [werknemer] ter zitting op 6 maart 2019 gezet.

2.3.

Ten behoeve van het onderzoek heeft de deskundige de volgende twee hypothesen geformuleerd:

“H1 De betwiste handtekeningen op de arbeidsovereenkomst, gedateerd 3 januari 2005 zijn door [werknemer] op dit document geplaatst.

H2 De betwiste handtekeningen op de arbeidsovereenkomst, gedateerd 3 januari 2005 zijn niet door [werknemer] , maar door een andere persoon op dit document geplaatst.”

De deskundige heeft daarbij toegelicht dat de conclusie in termen van waarschijnlijkheid wordt geformuleerd, waarbij de onderzoeker een uitspraak doet over de waarschijnlijkheid van twee hypothesen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende reeks van uitspraken:

“De bevindingen van het onderzoek zijn

- ongeveer even waarschijnlijk … [als]

- iets waarschijnlijker …

- waarschijnlijker …

- veel waarschijnlijker …

- zeer veel waarschijnlijker …

- extreem veel waarschijnlijker …

wanneer hypothese H1 juist is, dan wanneer hypothese H2 juist is.”

De deskundige is na onderzoek tot de volgende conclusie gekomen:

“Rekening houdend met de niet optimale complexiteitswaarde in de ondertekeningswijze van [werknemer] luidt de uit de onderzoekswaarde voortvloeiende conclusie als volgt:

De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer de hypothese H2 waar is, dan wanneer de hypothese H1 waar is.”

2.4.

De deskundige heeft beschreven dat een concept van het deskundigenbericht aan partijen is gezonden met een verzoek om commentaar en/of vragen en dat daarop geen reactie van partijen is ontvangen.

2.5.

[werknemer] heeft in zijn akte uitlatingen deskundigenbericht te kennen geven de uitkomst daarvan zijn standpunt bevestigd. Eurostart heeft in haar akte uitlaten deskundigenrapport bericht zich hiermee niet te kunnen verenigen en zich niet te kunnen vinden in de onderbouwing ervan. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechter.

2.6.

De kantonrechter overweegt dat er geen aanleiding is het onderzoek of de uitkomst daarvan in twijfel te trekken. De kritiek van de zijde van Eurostart blijft bij een enkele niet onderbouwde mededeling, terwijl uit de verslagging van de deskundige blijkt dat deze zorgvuldig te werk is gegaan en de uit het onderzoek volgende conclusie is door de deskundige deugdelijk onderbouwd. De kantonrechter neemt de conclusie van de deskundige daarom over en maakt die tot de hare. De mate van waarschijnlijkheid waarmee de deskundige heeft geoordeeld en hetgeen overigens door partijen op dit punt naar voren is gebracht, brengt de kantonrechter ertoe vast te stellen dat de door Eurostart overgelegde arbeidsovereenkomst niet door [werknemer] is ondertekend en dat er dus geen non-concurrentiebeding (of geheimhoudingsbeding en boetebeding) tussen partijen is afgesproken.

2.7.

Met de conclusie dat de handtekeningen op de door Eurostart overgelegde overeenkomst niet door [werknemer] , maar door een andere persoon op dit document zijn geplaatst, rijst de vraag hoe dit document tot stand is gekomen en of hier sprake is van een vervalsing zoals [werknemer] meent. Eurostart heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven.

Beëindiging met wederzijds goedvinden?

2.8.

Naar aanleiding van het – gewijzigde – verzoek van [werknemer] gaat het er om of hij zich schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet dan wel een andere ontslaggrond. [werknemer] betwist dit en vordert een transitievergoeding, een schadevergoeding wegens onrechtmatige opzegging en een billijke vergoeding van Eurostart.

2.9.

Volgens Eurostart is zij er in oktober 2018 achter gekomen dat [werknemer] bezig was met een eigen onderneming en heeft zij haar bezwaren daartegen met hem op 31 oktober 2018 besproken en is besloten dat per 5 november 2018 met wederzijds goedvinden een einde zou komen aan de arbeidsovereenkomst. Toen [werknemer] bij brief van 24 december 2018 ontkende dat sprake was van een beëindiging met wederzijds goedvinden, heeft Eurostart [werknemer] bij emailbericht van 25 december 2018 ontslagen. Daarbij heeft zij voor de ontslagredenen verwezen naar haar brief van 20 december 2018.

2.10.

De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een opzegging met wederzijdse instemming. In artikel 7:670b BW is dwingendrechtelijk bepaald dat een overeenkomst waarbij de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd slechts geldig is indien deze schriftelijk wordt aangegaan. Vast staat dat een dergelijke schriftelijke overeenkomst tussen partijen niet bestaat. Er zijn evenmin omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [werknemer] duidelijk, ondubbelzinnig en schriftelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Dringende reden?

2.11.

Daaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het ontslag op staande voet gegeven op 25 december 2019 en moet de vraag worden beantwoord of dat ontslag rechtmatig is geweest in de zin dat daarvoor een dringende reden bestond. Voor de gronden van het ontslag op staande voet heeft Eurostart verwezen naar haar brief van 20 december 2018 (voor zover van belang eerder aangehaald in de beschikking van 8 april 2019 onder 2.3), waaruit volgt dat Eurostart [werknemer] verwijt dat hij een geldlening niet heeft afgelost, dat hij in strijd met het non-concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst een eigen bedrijf heeft opgericht en daarbij klanten van Eurostart heeft benaderd, middelen van Eurostart heeft gebruikt en zich negatief heeft uitgelaten over Eurostart.

2.12.

Bij de beoordeling van de voor het ontslag aangevoerde dringende reden heeft gelden dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is, dat – gelet op de verstrekkende gevolgen ervan – slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Bij een ontslag op staande voet moet de dringende reden onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld, zodat deze in staat wordt gesteld zijn standpunt ten aanzien van het ontslag te bepalen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden meegewogen, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem hebben (HR 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849, NJ 1999, 643). Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (o.a. HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4436).

2.13.

Naar het oordeel van de kantonrechter is het door Eurostart aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

2.14.

De arbeidsovereenkomst tussen Eurostart en [werknemer] bevat geen non-concurrentiebeding noch enige andere bepaling die [werknemer] verbiedt een eigen onderneming op te richten. Het feit dat [werknemer] een eigen onderneming heeft opgericht, kan hem dus enkel op grond van de arbeidsovereenkomst niet worden verboden. Dit kan dan ook geen geldige reden zijn voor een ontslag. Het kan zo zijn dat de wijze waarop [werknemer] uitvoering heeft gegeven aan de werkzaamheden ten behoeve van zijn eigen bedrijf jegens Eurostart onrechtmatig zijn. In haar brief van 20 december 2018 heeft Eurostart het volgende verweten. [werknemer] zou tijdens zijn reguliere werktijden opdrachtgevers van Eurostart hebben bezocht voor eigen bedrijfsdoeleinden, offertes hebben aangeboden en uitzendkrachten van Eurostart ter beschikking hebben gesteld. Hij zou uitzendkrachten van Eurostart hebben bedreigd en hebben gedwongen ontslag te nemen bij Eurostart en bij zijn bedrijf in dienst te treden. Ook verwijt Eurostart [werknemer] in haar brief van 20 december 2018 dat hij de bedrijfsauto tijdens werktijd zou hebben gebruikt voor het vervoeren van uitzendkrachten, dat hij zich interne informatie en documenten van Eurostart zou hebben toegeëigend en voor zijn eigen bedrijf zou hebben gebruikt en dat hij op onrechtmatige wijze een rechtsverhouding is aangegaan met opdrachtgevers en uitzendkrachten van Eurostart. Uit de summiere onderbouwing van Eurostart volgt dit echter niet. Bovendien is een en ander door [werknemer] gemotiveerd (aan de hand van vele verklaringen van opdrachtgevers en uitzendkrachten) weersproken. Het had bij deze stand van zaken op de weg van Eurostart gelegen om haar stellingen van een (nadere) onderbouwing te voorzien. Omdat zij dit niet heeft gedaan, worden deze terzijde geschoven en ziet de kantonrechter geen aanleiding om Eurostart haar stellingen te laten bewijzen, nog daargelaten dat een gespecificeerd bewijsaanbod daartoe ontbreekt. Ook het bestaan van de door Eurostart gestelde lening van € 50.121,21, is door Eurostart niet onderbouwd, hetgeen van haar verwacht mag worden omdat [werknemer] ontkent geld te hebben geleend van Eurostart. Nog afgezien van de vraag of het niet aflossen van een lening tot een rechtmatig ontslag op staande voet kan leiden, is in dit geval onvoldoende onderbouwing om vast te kunnen stellen dat er een lening is.

ten aanzien van het verzoek

Verklaring voor recht

2.15.

Bij gebreke van een dringende reden is het ontslag op staande voet dus niet rechtsgeldig geven. Daarmee kan de verzochte verklaring voor recht van [werknemer] worden toegewezen, in zoverre dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet. Omdat andere ontslaggronden dan de hier beoordeelde, niet aan de orde zijn gekomen, zal de verklaring voor recht hiertoe worden beperkt.

2.16.

Omdat [werknemer] heeft berust in het ontslag gaat het in deze zaak verder alleen nog om de vraag of aan Demertas een transitievergoeding, schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding moeten worden toegekend.

Transitievergoeding

2.17.

[werknemer] heeft gevraagd om een transitievergoeding van € 21.535,00 bruto. Eurostart heeft aangevoerd dat de transitievergoeding niet verschuldigd is, omdat wanneer het ontslag op staande voet in stand blijft, dat betekent dat de arbeidsovereenkomst geëindigd is omdat sprake is van een ernstig verwijtbaar handelen van [werknemer] en hij dus geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding. Dit verweer vindt geen steun in het recht.

2.18.

De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer, valt bij gebreke aan een dringende reden en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet in te zien dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] , zodat hij in aanmerking komt voor een transitievergoeding.

2.19.

[werknemer] heeft voorafgaand aan de zitting een berekening van de door hem gevraagde vergoedingen – waar onder de transitievergoeding – overgelegd. Eurostart heeft tegen dit stuk bezwaar gemaakt omdat de berekeningen bij de dagvaarding hadden moeten zitten. De kantonrechter is het met Eurostart eens dat de berekeningen eerder hadden kunnen worden overgelegd, maar ziet niet in welk nadeel Eurostart hiervan heeft ondervonden. De berekeningen zijn beknopt en overzichtelijk zodat van Eurostart ter zitting een inhoudelijke reactie verwacht mocht worden. Bovendien had Eurostart voldoende informatie om zelf met een eigen berekening te komen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

2.20.

Uitgaande van de volgende, overigens niet (althans onvoldoende gemotiveerd) bestreden, gegevens: geboortedatum van [werknemer] [geboortedag] 1970, de datum van zijn indiensttreding 3 januari 2005, het einde van de arbeidsovereenkomst op 25 december 2018 (anders dan in de berekening van [werknemer] ) en de hoogte van het bruto maandsalaris (inclusief alle toepasselijke vaste en variabele looncomponenten) van € 4.037,76, komt de kantonrechter tot een aan [werknemer] toe te wijzen transitievergoeding van € 20.525,28.

Schadevergoeding

2.21.

[werknemer] heeft gevraagd om een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 10 BW. Daarbij stelt hij dat bij een regelmatige opzegging Eurostart zich aan een wettelijke opzeggingstermijn van 3 maanden had moeten houden omdat [werknemer] sinds 2005 in dienst was. Eurostart heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen dit verzoek. De kantonrechter stelt vast dat, conform artikel 7:672 lid 2 sub c. BW, bij een dienstverband van meer dan 10 en minder dan 15 jaar, een opzegtermijn van 3 maanden in acht moet worden genomen. Doordat Eurostart dat niet heeft gedaan, heeft [werknemer] schade geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze schade wordt vastgesteld op € 12.113,28 bruto.

Billijke vergoeding

2.22.

[werknemer] heeft een billijke vergoeding gevraagd van € 350.000,00 netto (€ 475.000 bruto) vermeerderd met rente en kosten. Hij stelt zich op het standpunt dat Eurostart zich onbehoorlijk heeft gedragen jegens hem en bewust heeft aangestuurd op een verstoorde arbeidsrelatie, ontslag zonder geldige reden en/of het bewust creëren van een onwerkbare situatie. [werknemer] had waarschijnlijk nog minimaal 10 jaar voor Eurostart hebben gewerkt. Hij heeft dit bedrijf namelijk opgebouwd. Door toedoen van Eurostart is herstel van de arbeidsrelatie onmogelijk gemaakt. [werknemer] wijst daarbij op dat hij zonder eerdere kritiek op zijn functioneren is geconfronteerd met een beëindiging van de arbeidsrelatie, waarbij hij valselijk is beschuldigd van het benaderen van opdrachtgevers en uitzendkrachten en negatieve uitlatingen van Eurostart bij opdrachtgevers en uitzendkrachten. Daarbij is hij geconfronteerd met een vervalste arbeidsovereenkomst en loonheffingsverklaring.

Eurostart heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen dit verzoek.

2.23.

Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist is, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel al invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.

2.24.

Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een “bestraffend” effect heeft. Dit neemt echter niet weg dat de billijke vergoeding ook als middel kan dienen om tegen te gaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen, omdat dit voor hen voordeliger is dan het op juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan.

2.25.

De kantonrechter overweegt dat [werknemer] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat hij nog minimaal 10 jaar bij Eurostart zou hebben gewerkt. Ter zitting heeft hij immers verklaard dat hij met Eurostart in juni 2018 heeft besproken dat hij meer geld wilde of anders zelf ging starten. Daaruit volgt dat de relatie al onder enige druk was komen te staan en dat het aannemelijk was dat hij bij een gelijkblijvend salaris weg zou gaan bij Eurostart. Op welke termijn [werknemer] bij Eurostart zou vertrekken is niet duidelijk geworden. De kantonrechter schat dat [werknemer] maximaal nog een jaar bij Eurostart zou zijn gebleven; hij was immers al bezig met het opzetten van een eigen bedrijf. Met [werknemer] meent de kantonrechter dat de wijze en de termijn waarop Eurostart heeft aangestuurd op einde van arbeidsovereenkomst onbehoorlijk zijn. Gesteld noch gebleken is dat Eurostart iets op het functioneren van [werknemer] kon aanmerken. Op die wijze kon Eurostart de arbeidsovereenkomst dus niet beëindigen. Uit wat door partijen naar voren is gebracht, volgt dat gesproken is over een beëindiging met wederzijds goedvinden. Daar wilde [werknemer] echter niet aan meewerken. Vervolgens is Eurostart met het verhaal van het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst gekomen. Naar nu is gebleken, is de door Eurostart overgelegde arbeidsovereenkomst niet door [werknemer] ondertekend. Er is ook geen deugdelijk onderbouwd verweer van Eurostart gekomen op het door Eurostart overgelegde loonheffingsformulier dat gedateerd is op 3 januari 2005, terwijl daarop naar een Burgerservicenummer (BSN) wordt gevraagd dat pas in 2007 is ingevoerd. [werknemer] heeft een door hem op 3 januari 2005 getekende loonbelastingverklaring overgelegd (waar gevraagd wordt naar een sofinummer). Het lijkt erop dat Eurostart de waarheid naar haar hand heeft willen zetten, waardoor zij snel en zonder daarvoor een vergoeding te betalen van [werknemer] af kon komen, waarbij zij hem ook nog eens kon verbieden haar concurrentie aan te doen met een eigen bedrijf.

2.26.

De hiervoor genoemde omstandigheden in overweging nemende, komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan [werknemer] een billijke vergoeding van € 40.000,00 bruto zal worden toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.27.

De proceskosten komen voor rekening van Eurostart omdat zij ongelijk krijgt.

ten aanzien van het tegenverzoek

2.28.

[werknemer] verzoekt niet (meer) om vernietiging van het ontslag op staande voet, maar om toekenning van een vergoeding. Gelet op de behandeling van het verzoek staat vast dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op de datum van het ontslag op staande voet. Dat betekent dat Eurostart geen belang meer heeft bij een (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2.29.

Het verzoek van Eurostart dat betrekking heeft op betaling van een boete wegens overtreding van het non-concurrentiebeding en van een bedrag wegens wanprestatie en onrechtmatig handelen en het verzoek van Eurostart tot het verbieden van het ondernemen van concurrerende activiteiten, is gegrond op een non-concurrentie- en een geheimhoudingsbeding en een daarmee samenhangend boetebeding, opgenomen in een door Eurostart overgelegde arbeidsovereenkomst. Gelet op de behandeling van het verzoek hiervoor, waarbij vast is gesteld dat de door Eurostart overgelegde overeenkomst niet door [werknemer] , is de grond aan dit verzoek komen te ontvallen. Er is immers geen non-concurrentie- en geheimhoudingsbeding of boetebeding tussen partijen overeengekomen. Deze verzoeken zullen dus worden afgewezen.

2.30.

Ook het verzoek tot betaling van € 50.121,21 zal worden afgewezen. Het gaat hier volgens Eurostart om terugbetaling van een schuld. Dat er sprake is van een schuld van [werknemer] aan Eurostart is door haar niet onderbouwd, hetgeen van haar verwacht mag worden omdat [werknemer] ontkent geld te hebben geleend van Eurostart en zijn betwisting heeft voorzien van een gemotiveerde onderbouwing. Het had bij deze stand van zaken op de weg van Eurostart gelegen om haar stellingen van een onderbouwing te voorzien. Omdat zij dit niet heeft gedaan, ziet de kantonrechter geen aanleiding om Eurostart haar stellingen te laten bewijzen, nog daargelaten dat een gespecificeerd bewijsaanbod daartoe ontbreekt, en wordt het verzoek afgewezen.

2.31.

De proceskosten komen voor rekening van Eurostart omdat zij ongelijk krijgt.

3 De beslissing

De kantonrechter:

ten aanzien van het verzoek

-

verklaart voor recht dat [werknemer] zich niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet;

-

veroordeelt Eurostart om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 20.525,28 bruto;

-

veroordeelt Eurostart om aan [werknemer] een schadevergoeding te betalen van € 12.113,28 bruto wegens onregelmatige opzegging;

-

veroordeelt Eurostart om aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 40.000,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van volledige voldoening;

-

veroordeelt Eurostart tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 561,00, waarvan € 480,00 aan salaris gemachtigde;

-

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

-

wijst af het anders of meer verzochte;

ten aanzien van het tegenverzoek

-

veroordeelt Eurostart tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 240,00 aan salaris gemachtigde;

-

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter en op 13 februari 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

de griffier de kantonrechter