Home

Rechtbank Den Haag, 15-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4646, NL20.8320

Rechtbank Den Haag, 15-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4646, NL20.8320

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 mei 2020
Datum publicatie
26 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:4646
Zaaknummer
NL20.8320

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat, in geval van een maatregel op grond van artikel 59a Vw 2000, het indienen van een asielaanvraag de maximale bewaringstermijn van zes weken niet opschort.

Uitspraak

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.8320

V-nummer: [nummer]

gemachtigde: mr. J.P. van Mulken,

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 maart 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.

Eiser heeft hierop gereageerd.

Verweerder heeft op 14 april 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.

Bij schrijven van 15 april 2020 heeft gemachtigde van eiser gereageerd. Verweerder heeft bij schrijven van 16 april 2020 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Bij schrijven van 23 april 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Gemachtigde van eiser heeft bij schrijven van 28 april 2020 gereageerd op het verweerschrift. Verweerder heeft daarop bij schrijven van 1 mei 2020 gereageerd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 5 december 1988.

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 24 maart 2020 in de zaak NL20.6212 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 maart 2020 de maatregel van bewaring rechtmatig is.

4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt nu er slechts één vertrekgesprek is gevoerd.

4.1

Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op 13 maart 2020 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Eiser heeft op 9 maart 2020 een asielaanvraag ingediend en deze weer ingetrokken op 6 april 2020. Verweerder was niet gehouden gedurende de asielprocedure overdrachtshandelingen te verrichten, zoals het houden van een vertrekgesprek. De periode van 6 april 2020 tot aan de opheffing op 14 april 2020 acht de rechtbank dusdanig kort dat, onder de huidige omstandigheden van het coronavirus, van verweerder niet meer handelingen verwacht konden worden. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.

5. De rechtbank begrijpt dat eiser verder stelt dat de voortzetting van de maatregel in elk geval op 6 april 2020, vanaf de intrekking van de asielaanvraag, onrechtmatig was, omdat toen duidelijk was dat het niet zou lukken om eiser over te dragen voor het einde van de maximale bewaringstermijn van 6 weken. Vanwege de uitbraak van COVID-19 vinden namelijk geen Dublinoverdrachten meer plaatsvinden, ook niet naar Spanje. Eiser betwist dat zijn asielaanvraag de bewaringstermijn zou hebben opgeschort.

5.1

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser ingediende opvolgende asielaanvraag ertoe heeft geleid dat de maximale bewaringstermijn van zes weken is opgeschort. Eiser mocht de beslissing op zijn asielaanvraag op grond van artikel 3.1 van het Vb 2000 immers afwachten in Nederland, zodat geen overdracht kon plaatsvinden. De bewaringstermijn van zes weken is daarom pas op 6 april aangevangen, dus verweerder had tot 18 mei 2020 om eiser aan Spanje over te dragen en op 6 april was niet duidelijk dat dit niet zou gaan lukken. Dat op dat moment niet werd overgedragen, was een tijdelijke belemmering.

5.2

De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het asielverzoek van eiser de maximale bewaringstermijn heeft opgeschort. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in de Dublinverordening, dan wel het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Amayry

(HvJEU, 13 september 2017, C-60/16), geen aanknopingspunten dat dat zo zou zijn.

Verweerder stelt dat de asielaanvraag moet worden gezien als een bezwaar of beroep met opschortende werking, zoals bedoeld in artikel 28, derde lid van de Dublinverordening, omdat de vreemdeling met het indienen van de asielaanvraag ook zijn bezwaar tegen het overdrachtsbesluit heeft geuit. Naar het oordeel van de rechtbank kan het (herhaald) aanvragen van asiel echter niet worden gelijkgesteld met een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit. Tegen het overdrachtsbesluit staan afzonderlijke rechtsmiddelen open. De tekst van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening biedt ook geen aanknopingspunten voor verweerders standpunt.

Verweerder stelt verder dat een andere dan de door hem voorgestane interpretatie niet zou stroken met de context en het doel van de Dublinverordening en de bewaring van Dublinclaimanten. Een Dublinclaimant zou volgens verweerder dan namelijk enkel door het indienen en nadien weer intrekken van een asielaanvraag de overdracht kunnen frustreren, doordat vanwege het vollopen van de termijn van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening de bewaring niet langer zou kunnen voorduren, terwijl er wel sprake is van een significant risico op onderduiken.

De rechtbank acht deze redenering van verweerder niet steekhoudend. Verweerder heeft voldoende mogelijkheden om, in de gevallen waarin de vreemdeling op grond van artikel 3.1 van het Vb 2000 de behandeling van zijn (herhaalde) asielaanvraag mag afwachten, de asielaanvraag binnen de maximale bewaringstermijn af te handelen.

5.3

Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat maximale bewaringstermijn van zes weken niet pas eindigde op 18 mei 2020, maar zes weken na het opleggen van de maatregel, dus op 20 april.

5.4

Eiser heeft gesteld dat de voortzetting van de maatregel op 6 april 2020 onrechtmatig was, omdat op dat moment duidelijk was dat eiser niet kon worden overgedragen.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor de rechtmatigheid van de maatregel die wordt opgelegd op grond van artikel 59a van de Vw 2000 is vereist dat er een aanknopingspunt bestaat voor overdracht op grond van de Dublinverordening en dat een significant risico bestaat dat de vreemdeling de overdracht zal frustreren. In dit geval is er een (fictief) claimakkoord van Spanje en is niet betwist dat sprake was van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verder is de maximale duur van de bewaring ingevolge de Dublinverordening in beginsel zes weken, binnen welke termijn de autoriteiten de overdracht moeten hebben afgerond. Daartoe moet ook gerekend worden de tijd die nodig is voor de Nederlandse en Spaanse autoriteiten om te onderzoeken of, gelet op de hier en in Spanje geldende maatregelen ter bestrijding van de coronacrisis, de overdracht kan worden gerealiseerd. Eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat verweerder of zijn Spaanse counterparts daarin in dit geval zodanig zijn tekortgeschoten dat al op 6 april 2020, dus vóór het einde van de maximale duur, de maatregel van bewaring daarom onrechtmatig is geworden. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom evenmin.

6. Verder stelt eiser dat niet valt in te zien waarom het nog moeten ondergaan van een strafdetentie reden zou vormen om tot opheffing van de maatregel over te gaan.

Deze grond slaagt niet, alleen al omdat eiser niet nader heeft toegelicht waarom de strafrechtelijke detentie niet aan de opheffing ten grondslag zou mogen liggen.

7. Ten slotte stelt eiser dat een deugdelijke en kenbare belangenafweging ten aanzien van de voortzetting van de maatregel van bewaring ontbreekt.

Eiser heeft deze beroepsgrond niet anders toegelicht dan dat verweerder onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld of dat er onvoldoende zicht op uitzetting zou bestaan. Hierover heeft de rechtbank hiervoor reeds geoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van

H.B. Slot-Akkerman, griffier.

griffier rechter

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.