Home

Rechtbank Den Haag, 05-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3148, 8163139 EJ VERZ 19-87161

Rechtbank Den Haag, 05-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3148, 8163139 EJ VERZ 19-87161

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 februari 2020
Datum publicatie
7 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:3148
Zaaknummer
8163139 EJ VERZ 19-87161

Inhoudsindicatie

Verwijtbaar handelen van de werknemer gelegen in het regelmatig maken van grove en seksueel getinte opmerkingen jegens (vrouwelijke) collega’s op de werkvloer.

De werknemer heeft geen blijk gegeven van zelfreflectie.

Uitspraak

Zittingsplaats Leiden

SW

Rep.nr.: 8163139 / EJ VERZ 19-87161

Datum: 5 februari 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker]

gevestigd en kantoorhoudende te Leiden,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. C.A. de Weerdt,

tegen

[verweerder] , (in het verzoekschrift abusievelijk aangeduid als [naam] ),

wonende te [plaats] ,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. M.T. Ok.

Partijen worden aangeduid als “de werkgever” en “de werknemer”.

1 Het procesverloop

1.1.

De werkgever heeft op 11 november 2019 een verzoek ingediend ertoe strekkende de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend en zelfstandig, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzocht om veroordeling van de werkgever tot betaling van een transitievergoeding van € 13.241,28 bruto en een billijke vergoeding van € 35.000,-- bruto. Daarnaast heeft de werknemer verzocht om de werkgever te bevelen na te melden onderzoeksrapport dan wel de vertrouwelijke gegevens van de werknemer zoals vermeld in dat rapport, te verwijderen.

1.2.

Op 7 januari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Beide gemachtigden hebben ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en overhandigd. Voorafgaand aan de zitting heeft de werknemer op 27 december 2019 nog stukken ingediend. De werkgever heeft bij brief van 3 januari 2020 nog stukken ingediend.

2 De feiten

2.1.

De werknemer, geboren op [geboortedatum] , is op 1 december 2006 in dienst getreden bij de werkgever. Daarvóór was hij, vanaf 24 januari 2006, via een uitzendbureau werkzaam bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van Packaging Operator op de afdeling Expeditie, met een salaris van € 2.122,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. De opzegtermijn bedraagt drie maanden.

2.2

Op 5 en 7 augustus 2019 hebben twee klagers een klacht/melding ingediend bij de werkgever over ongewenst gedrag van de werknemer en een collega. De klacht van klaagster 1 had betrekking op ongewenste omgangsvormen in de vorm van intimidatie en seksuele intimidatie. De melding van klager 2 had betrekking op pestgedrag van de werknemer en zijn collega.

2.3

Naar aanleiding van de klachten heeft de werkgever een externe commissie samengesteld om de klachten te onderzoeken.

2.4

Op 12 augustus 2019 heeft de werknemer zich ziekgemeld.

2.5

Bij brief van 13 augustus 2019 heeft de werkgever de werknemer gemeld dat een commissie onderzoek zal doen naar de ingediende klachten. De werknemer is tevens medegedeeld dat hij, gelet op de aard en de ernst van de in de klacht verwoorde ongewenste gedragingen van de zijde van de werknemer, met ingang van 13 augustus 2019 op non actief is gesteld.

2.6

In het kader van het onderzoek heeft de commissie gesproken met klaagster 1, klager 2, werknemer, de andere beklaagde (hierna ook: aangeklaagde 2) en de andere vier personen die (al dan niet incidenteel) werkzaam zijn op de afdeling Expeditie, waar de werknemer werkzaam was.

2.7

Op de afdeling Expeditie werken de medewerkers in één ruimte. In totaal werken er zes medewerkers op de afdeling van wie klaagster 1 de enige vrouw is.

2.8

De onderzoekscommissie heeft op 3 oktober 2019 een rapportage uitgebracht met daarin een advies. In de rapportage is de werknemer aangeklaagde 1 en zijn collega aangeklaagde 2. In het rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘II.b. De klacht, de melding en de verklaringen van derden/getuigen

(..)

Klaagster stelt in haar klachtbrief ten aanzien van de beide aangeklaagden dat:

(..)

zij veel en vaak seksistische opmerkingen maakten;

zij tegen haar de opmerking plaatsten: ‘Je bent de enige vrouw op de afdeling, dan mag je ons ook wel eens plezieren’.

Klaagster stelt in haar klachtbrief ten aanzien van aangeklaagde 1 dat:

-

hij meermaals van achteren tegen haar heeft ‘aangereden’;

-

hij haar meermaals hardhandig heeft opgetild zodat haar buik pijn deed;

-

hij vaak hard schopte en sloeg tegen haar stoel;

-

hij haar regelmatig in de arm kneep, met blauwe plekken tot gevolg;

-

hij, nadat hij haar als trainer iets had geleerd, zei: ‘Je mag iets terug doen, dan mag je me even ‘sukken’;

(..)

III. b. Inhoudelijke beoordeling van de klacht en de melding

De onderzoekscommissie stelt vast dat slechts enkele van de in de klacht van klaagster (..) gestelde gebeurtenissen aannemelijk zijn geworden:

(..)De onderzoekscommissie acht het aannemelijk dat door aangeklaagde 2 opmerkingen zijn gemaakt met een strekking als: ‘Ga meer naar de koelcel om [verweerder] en mij om de beurt te pijpen’, althans tenminste dat klaagster door het maken van deze opmerkingen in verband werd gebracht met ‘pijpen in de koelcel’. Aangeklaagde 2 heeft dit niet weersproken. (..)

Het overige door klaagster gestelde omtrent de seksueel geladen dan wel agressieve c.q. gewelddadige gedragingen van de beide aangeklaagden jegens haar, wordt onvoldoende ondersteund door de verklaringen van derden/getuigen, zodat deze gedragingen naar de mening van de onderzoekscommissie niet aannemelijk zijn geworden. (..)’

2.9

Verder is in het rapport, voor zover van belang, vermeld:

‘Dat de gestelde gebeurtenissen slechts ten dele aannemelijk zijn geworden betekent echter geenszins dat de beide aangeklaagden voor het overige niets te verwijten valt. Voor zover de klacht en de melding gebeurtenissen beschrijven die er op neer komen dat de beide aangeklaagden voortrekkers dan wel aanjagers zijn van een grenzeloze cultuur op de afdeling waarbinnen grensoverschrijdend gedrag kan gedijen, stelt de onderzoekscommissie dienaangaande vast dat dit naar haar oordeel voldoende aannemelijk is geworden. Het is daarbij opmerkelijk te noemen dat het de verklaringen van de beide aangeklaagden zelf zijn geweest die in belangrijke mate hebben bijgedragen aan deze conclusie.

(..)

Opmerkelijker nog acht de onderzoekscommissie de reactie van de beide aangeklaagden op het document met handgeschreven teksten dat in de bureaulade van aangeklaagde 1 op kantoor is aangetroffen. Beide aangeklaagden bevestigden dat zij dit document in gezamenlijkheid hebben opgesteld en dat het vertalingen in het Papiaments betreft die aangeklaagde 2 op verzoek van aangeklaagde 1 heeft gemaakt. Overigens is de onderzoekscommissie van oordeel dat het opstellen van het document op zichzelf beschouwd de beide aangeklaagden niet meer kan worden aangerekend, omdat het kennelijk een gedraging van meerdere jaren geleden betreft. Echter, het feit dat het document zich nog steeds in de bureaulade van aangeklaagde 1 bevond, is aangeklaagde 1 wel aan te rekenen. Beide aangeklaagden stellen zich ook heden ten dage nog op het standpunt dat het hardop uitwisselen van kreten als ‘Lik mijn klootzak’, ‘Kom op mijn lul springen’ en ‘Ik ga je in je reet neuken’ passend zijn binnen de heersende cultuur. Aangeklaagde 1 heeft hieromtrent gesteld dat de uitlatingen wellicht hard kunnen klinken, maar in de context van de ‘grappige’ sfeer van dat moment moeten worden beschouwd. (..) Aangeklaagde 1 stelde in zijn reactie op het verslag van het met hem gevoerde slotgesprek nota bene dat zijn uitlating: ‘Je hebt nog geen kinderen gebaard, dus je zal wel lekker strak zijn van onderen’ acceptabel is geweest in de context van de sfeer van ‘normale en respectvolle communicatie’ tussen klaagster en hem.

(..)

Overigens dient te worden benadrukt, dat dit de beide aangeklaagden niet van hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebeurde ontslaat. In dit verband hecht de commissie er waarde aan op te merken, dat zij bij de beide aangeklaagden geen gepaste zelfreflectie heeft waargenomen. In plaats van zich te verdiepen in de ontstaansgrond van de beleving van klaagster en melder verkozen de aangeklaagden het zich te bedienen van een afwerende en verdedigende reactie ten aanzien van de gestelde gebeurtenissen. Daarbij schuwden zij het niet te verklaren dat klaagster zelf gewoon is zeer grove seksueel getinte uitlatingen te doen en zich grensoverschrijdend te gedragen in de richting van mannelijke collega’s.

(..)

De onderzoekscommissie ontkomt voorts niet aan de vaststelling dat de beide aangeklaagden zich zelfs tijdens de met hen gevoerde hoorgesprekken hebben bediend van een provocerende houding. (..) Aangeklaagde 1 ging, zonder enige aanwijsbare aanleiding, grijnzend in op de mogelijke gevolgen van het hebben van seks zonder condoom op Bali. De onderzoekscommissie heeft deze uitlatingen van de beide aangeklaagden en de zelfverzekerdheid waarvan zij hiermee blijkgaven in de gegeven context als uiterst ongepast ervaren.’

2.10

In het rapport is verder, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘IV.a. Conclusie

Op grond van het totaal van het ten overstaan van haar verklaarde komt de onderzoekscommissie inzake de melding (“klacht”) van (..)(klaagster) alsook de melding van de heer (..)(melder), tot de conclusie dat deze

GEGROND NOCH ONGEGROND

zijn, daar de onderzoekscommissie een belangrijk deel van de gestelde gebeurtenissen niet kan vaststellen. De feiten die wel voldoende aannemelijk zijn geworden, zijn onvoldoende ernstig om tot gegrondheid van de klacht en de melding te komen.

Onder verwijzing naar het voorgaande acht de onderzoekscommissie echter de conclusie gerechtvaardigd dat de beide aangeklaagden dragers dan wel aanjagers zijn van een cultuur die door anderen als onveilig en intimiderend dan wel seksueel intimiderend is ervaren. Binnen die cultuur bedienden de aangeklaagden zich van verregaande seksueel getinte uitlatingen en grappen, waardoor als direct gevolg deze beleving van onveiligheid is ontstaan. In die zin dient het gedrag van de aangeklaagden ook in objectieve zin als grenzeloos en grensoverschrijdend te worden aangemerkt. De onderzoekscommissie acht het de beide aangeklaagden in het bijzonder aan te rekenen dat zij ten aanzien van hetgeen waarvan zij beschuldigd zijn onvoldoende zelfreflectie in inzicht hebben getoond. Op grond hiervan acht de onderzoekscommissie het risico groot dat de beide aangeklaagden in hun gedrag zullen volharden dan wel hier gemakkelijk in terug zullen vallen.

IV.b. Advies

De onderzoekscommissie acht de vraag aan de orde in hoeverre de ongewenste cultuuraspecten binnen de afdeling Expeditie ten goede gekeerd kunnen worden zolang de beiden aangeklaagden, die onmiskenbaar als dragers van deze cultuur moeten worden beschouwd, van de afdeling deel uitmaken.’

2.11

Bij brief van 9 oktober 2019 heeft de werkgever aan de werknemer bericht dat het bestuur, naar aanleiding van het onderzoek besloten heeft het dienstverband te beëindigen.

3 Het verzoek

3.1.

De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, dan wel onderdeel g, dan wel onderdeel h BW.

3.2.

Aan dit verzoek legt de werkgever primair de stelling ten grondslag dat de werknemer ernstig verwijtbaar gedrag heeft getoond, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. De werkgever heeft daartoe verwezen naar hetgeen in het onderzoeksrapport is vermeld, zoals weergegeven onder de feiten onder de nummers 2.9 en 2.10. De werkgever heeft aangegeven zeer geschokt te zijn door de cultuur die de werknemer en zijn collega hebben kunnen creëren door ongewenst gedrag te vertonen en wijst op hetgeen de onderzoekscommissie in haar rapportage heeft gesteld dat de geschetste gedragingen in objectieve zin grensoverschrijdend en niet passend zijn binnen een werkkring. De ernst van de geconstateerde gedragingen maakt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen hetgeen een directe beëindiging van het dienstverband rechtvaardigt, aldus de werkgever.

3.3

Subsidiair verzoekt de werkgever de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat de arbeidsverhouding volledig is verstoord. Het feit dat de werknemer niet zijn eigen verantwoordelijkheid erkent ten aanzien van het gebeurde, brengt met zich dat er bij de werkgever geen enkel vertrouwen meer bestaat in de werknemer. Met name het feit dat de werknemer zich niets gelegen laat liggen aan feedback van leidinggevenden ten aanzien van het gedrag, brengt met zich dat de werkgever ook niet heeft ingestoken op een verbetertraject. De bevindingen zijn zodanig ernstig dat er geen basis meer is voor een verbetertraject.

3.4

De werkgever acht herplaatsing van de werknemer binnen de organisatie, gelet op de houding en opstelling van de werknemer en zijn gebrek aan zelfreflectie, niet aan de orde.

3.5

De werkgever verzoekt om aan de werknemer geen transitievergoeding toe te kennen nu de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer.

4 Het verweer en zelfstandig verzoek

5 De beoordeling

6 De beslissing