Home

Rechtbank Den Haag, 19-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2510, AWB 20/2259

Rechtbank Den Haag, 19-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2510, AWB 20/2259

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 maart 2020
Datum publicatie
20 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:2510
Zaaknummer
AWB 20/2259

Inhoudsindicatie

Een Afghaanse man van wie de verblijfsaanvraag is afgewezen, mag zijn bezwaar tegen die afwijzing voorlopig in Nederland afwachten.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/2259

V-nummer: 287.685.2953

geboren op [geboortedag] 1990, van Afghaanse nationaliteit, verzoeker,

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes)

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Bij bezwaarschrift van 17 maart 2020 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Met de e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder verzoeker geïnformeerd dat hij feitelijk aan de Duitse autoriteiten wordt overgedragen op 26 maart 2020.

Op 17 maart 2020 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

3. Deze zaak gaat over de aanvraag van verzoeker om bij zijn minderjarige Nederlandse kind te mogen verblijven. Bij het indienen van zijn verzoek heeft verzoeker toegelicht dat verweerder op 17 maart 2020 een vlucht heeft geboekt om verzoeker over te dragen aan Duitsland. Op 3 december 2019 heeft verweerder verzoeker namelijk een overdrachtsbesluit naar Duitsland opgelegd. De vlucht staat gepland op donderdag 26 maart 2020. Als bewijs heeft verzoeker een e-mail meegestuurd van een medewerker van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V).

4. De griffier heeft op 18 maart 2020 telefonisch contact opgenomen met de regievoerder vertrek van DT&V die over de zaak van verzoeker gaat. De regievoerder heeft toen bevestigd dat er op donderdag 26 maart 2020 inderdaad een vlucht naar Duitsland is gepland voor verzoeker.

5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen op basis van een belangenafweging. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat op dit moment door heel Europa maatregelen gelden vanwege de verspreiding van het coronavirus, waaronder beperkingen van reismogelijkheden. Ook hebben de rechtbanken met ingang van 17 maart 2020 hiervoor maatregelen genomen en behandelen de rechtbanken in beginsel tot en met 6 april 2020 alleen urgente zaken. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom de overdracht van verzoeker in het licht van deze omstandigheden uitgerekend op 26 maart 2020 zou moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoeker om zijn bezwaar in Nederland te mogen afwachten op dit moment zwaarder weegt dan het belang dat verweerder heeft bij de uitzetting op korte termijn.

6. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft totdat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoeker.

7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.