Home

Rechtbank Den Haag, 24-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11998, NL20.13753

Rechtbank Den Haag, 24-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11998, NL20.13753

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 november 2020
Datum publicatie
26 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:11998
Zaaknummer
NL20.13753

Inhoudsindicatie

BNT 8+8

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.13753

V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. F. Fonville),

en

Procesverloop

Eiser heeft op 8 juli 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 11 september 2019.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 14 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.

2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.

3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.

4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.

6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.

7. Eiser heeft op 11 september 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk 10 maart 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.

8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 18 juni 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.

9. De rechtbank is met verweerder van mening dat het beroep terecht is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat de ingebrekestelling van 18 juni 2020 geldig is.

10. Het beroep is kennelijk gegrond.

11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 14 juli 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is. Verweerder merkt in dit verband op dat eiser nog niet is gehoord. Eiser verblijft op de COA locatie te Heerlen. Dit betekent dat nog niet bekend is wanneer eiser kan worden gehoord. Verweerder verzoekt een termijn van zestien weken op te leggen voor het starten van de AA-procedure en nadat een gehoor gehouden is, een termijn op te leggen van acht weken om alsnog te beslissen op de aanvraag. Met betrekking tot de rechterlijke dwangsom stelt verweerder dat er sprake is van een bijzonder geval en verzoekt verweerder een lagere dwangsom dan gebruikelijk op te leggen.

Oordeel rechtbank

13. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 20201 zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak. In de omstandigheid dat eiser zich op een locatie bevindt waar nog niet kan worden gehoord, ziet de rechtbank geen aanleiding een langere termijn op te leggen.

14. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;- draagt verweerder op om binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;

- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.

De uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.