Home

Rechtbank Den Haag, 04-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10917, 09/755024-19

Rechtbank Den Haag, 04-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10917, 09/755024-19

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 november 2020
Datum publicatie
4 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:10917
Zaaknummer
09/755024-19

Inhoudsindicatie

diefstal door middel van internetbankieren. De verdachte heeft in een periode van ruim drie en een half jaar tezamen met een ander grote geldbedragen overgemaakt van de rekening van een hoogbejaarde man bij wie zij inwoonden en aan wie zij had toegezegd dat zij hem zou verzorgen. De verdachte heeft dit gedaan door gebruikmaking van internetbankieren en buiten het medeweten van het slachtoffer om.

Uitspraak

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/755024-19

Datum uitspraak: 4 november 2020

Tegenspraak

(Vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 oktober 2020.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A.E. Bunge naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

Primair:

zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 maart 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanaf een of meerdere bankrekening(en) op naam van [aangever] ) heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 185.453,70 euro, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en), onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door een valse sleutel, door (telkens) gebruik van te maken van het internetbankieren gekoppeld aan de bankrekening(en) van voornoemde [aangever] , tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) alleen gerechtigd was/waren voor het regelen van de bankzaken van voornoemde [aangever] ;

Subsidiair:

zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 maart 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 185.453,70 euro, althans een groot geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk goed verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten doordat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toestemming had(den) bankzaken voor die [aangever] te regelen, zich (telkens) wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend.

3 De bewijsbeslissing

3.1.

Inleiding

[naam] (hierna: [aangever] ) woonde van augustus 2013 tot november 2016, toen hij opgenomen werd in het ziekenhuis, samen met [naam] (hierna: [medeverdachte] ) en de verdachte. In het revalidatiecentrum/verzorgingshuis is [aangever] begin 2017 tot de ontdekking gekomen dat er sinds 2013 bijna 189.000 euro is overgemaakt van zijn rekening naar de rekening van de verdachte en van [medeverdachte] . Vervolgens is een casemanager bij de Gemeente Den Haag bij de zaak betrokken. Die heeft vervolgens op 27 maart 2017 bij de politie melding gemaakt van het vermoeden financiële uitbuiting.

Naar aanleiding van de melding werd er door de politie nader onderzoek verricht, waaruit de verdachte en [medeverdachte] als verdachten zijn aangemerkt. [medeverdachte] is evenwel overleden op 2 mei 2017.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van gebruik van een valse sleutel (feit 1 primair) dan wel verduistering (feit 1 subsidiair).

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte] de verdachte onder druk zette en dat er geen sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. De verdachte had geen wetenschap ten aanzien van het gehele tenlastegelegde bedrag dat is overgemaakt van de rekening van het slachtoffer en [medeverdachte] heeft de geldtransacties buiten weten van de verdachte om gedaan.

3.4.

Gebruikte bewijsmiddelen

In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen inhoudende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

3.5.

Bewijsoverwegingen

Betrokkenheid van de verdachte

Gelet op voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.

Blijkens de historische financiële gegevens van de bankrekening van verdachte ( [bankrekeningnummer 1] ) is in de periode van 7 augustus 2013 tot en met 20 juni 2016 honderdzeventien keer een geldbedrag bijgeschreven vanaf de bankrekening van [aangever] , met een totale waarde van €113.032,70.

Blijkens de historische financiële gegevens van een andere bankrekening van verdachte ( [bankrekeningnummer 2] ) is in de periode van 21 juli 2016 tot en met 12 februari 2017 drieëntwintig maal een geldbedrag bijgeschreven vanaf de bankrekening van [aangever] , met een totale waarde van €64.471,-.

Blijkens de historische financiële gegevens van de bankrekening van [aangever] ( [bankrekeningnummer 3] ):

- hebben in de periode van 7 augustus 2013 tot en met 02 februari 2017 totaal 141 financiële transacties plaatsgevonden met een totaalbedrag van

€ 177.503,70;

- is op 28 augustus 2013 €50,- bijgeboekt van de rekening van de verdachte;

- is op 19 oktober 2016 een overboeking gedaan van €1500,- naar de bankrekening van [naam] , de vader van de verdachte. De verdachte heeft bij de politie verklaard dit bedrag overgemaakt te hebben;

- is op 19 oktober 2016 €6.950 overmaakt naar het autobedrijf [bedrijfsnaam] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit betrekking heeft op de koop van een Toyota Yaris door de verdachte op 19 oktober 2016.

Voornoemde bedragen bij elkaar opgeteld, minus de € 50 euro die de verdachte heeft overgemaakt aan het slachtoffer, levert de volgende berekening op:

€ 177.503,70 + €1500,- + €6.950 - €50,- = € 185.903,70 euro.

De rechtbank stelt vast dat in de berekening van het totale bedrag banktransacties in het dossier sprake is van een kennelijke verschrijving, nu op pagina 268 van het dossier is opgenomen dat €177.053,70 in plaats van € 177.503,70 (zoals een alinea boven de berekening is opgenomen) aan overschrijvingen van de bankrekening van [aangever] is gedaan naar de bankrekening(en) [verdachte] . Door deze kennelijke verschrijving komt de berekening in het dossier uit op een totaal bedrag van € 185.453,70 euro, in plaats van

€ 185.903,70. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het geldbedrag van €185.453,70 is weggenomen van de rekening van [aangever] .

Gelet op de handelingen van de verdachte en [medeverdachte] , te weten dat zij middels internetbankieren geld hebben overgemaakt van de rekening van [aangever] naar haar eigen rekeningen, naar de rekening van haar vader en naar de rekeningen van de kinderen van [medeverdachte] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gedeelte van deze geldbedragen heeft weggenomen van de rekening van [aangever] .

Voorts stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte wist dat zij geen toestemming had van [aangever] om deze geldbedragen middels internetbankieren over te maken naar voornoemde rekeningen.

Anders dan de verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer voor ook maar één bedrag toestemming heeft verleend.

Is er sprake van medeplegen?

De vraag die vervolgens aan de rechtbank voorligt is of de verdachte zich door haar handelen schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van geldbedragen van [aangever] .

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft zelf geldbedragen overgemaakt van de rekening van [aangever] , de verdachte heeft naast [medeverdachte] gezeten toen deze geldbedragen overmaakte van de rekening van [aangever] , de verdachte heeft daarvoor jarenlang haar bankrekening ter beschikking gesteld en ontving telkens een sms’je als er een overboeking gedaan was. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op de hoogte was dat [medeverdachte] ook geld van de rekening van [aangever] heeft weggenomen door het met internetbankieren naar haar rekening over te maken. Aldus is er sprake van een gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking.

Voor zover de verdachte eerst ter zitting heeft verklaard dat zij door [medeverdachte] gedwongen werd om geld over te maken naar haar rekening en dat de dwang bestond uit het kleineren van de verdachte en van haar zoon als zij dit niet zou doen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte gedwongen is voornoemde handelingen te verrichten.

Conclusie

Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, te weten dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag heeft gestolen van de rekening van het slachtoffer, door middel van gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk door gebruik te maken van internetbankieren zonder dat zij daartoe gerechtigd was.

3.6.

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat:

zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 maart 2017 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanaf een of meerdere bankrekening(en) op naam van [aangever] ) heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 185.453,70 euro, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en), onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door een valse sleutel, door (telkens) gebruik van te maken van het internetbankieren gekoppeld aan de bankrekening(en) van voornoemde [aangever] , tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) alleen gerechtigd was/waren voor het regelen van de bankzaken van voornoemde [aangever] .

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

5 De strafoplegging

6 De toepasselijke wetsartikelen

8 De beslissing