Home

Rechtbank Den Haag, 15-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3817, AWB 19/137

Rechtbank Den Haag, 15-04-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3817, AWB 19/137

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 april 2019
Datum publicatie
19 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:3817
Zaaknummer
AWB 19/137

Inhoudsindicatie

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) mocht vier weken lang de toelage van een Afghaanse man van 12,95 euro per week inhouden. Dat heeft de rechtbank geoordeeld.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/137

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 april 2019 in de zaak tussen

geboren op [geboortedatum] 1993, van Afghaanse nationaliteit, eiser,

(gemachtigde: E. van der Meer)

en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.F. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd waarbij eiser verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva) worden beëindigd.

Eiser heeft op 7 januari 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser op 11 december 2018 een maatregel opgelegd waarbij voor een periode van vier weken, vanaf 17 december 2018, € 12,95 per week aan verstrekkingen op grond van Rva zijn ingehouden. Aan de maatregel is het volgende ten grondslag gelegd:

“Door medewerkers van het COa en Trigion te verhinderen hun werkzaamheden uit te voeren heeft eiser onrust veroorzaakt en medewerkers geïntimideerd door hen fysiek aan te raken.”

Het incident heeft plaatsgevonden op 6 december 2018.

2. Eiser stelt dat de stukken onbevoegd zijn ingediend door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), omdat IND enkel is gevolmachtigd om op te treden in zaken die dienen bij de Rechtbank Den Haag. De rechtbank volgt eiser hierin niet, reeds omdat het onderhavige beroep dient bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, en de machtiging ook geldt voor geschillen bij de vreemdelingenkamers in de nevenzittingsplaats van de rechtbank Den Haag.

3. Eiser voert vervolgens aan dat er sprake is van strijd met de goede procesorde, nu het verweerschrift van 27 maart 2019 minder dan 11 dagen voor de zitting is overgelegd. Eiser klaagt er naar het oordeel van de rechtbank terecht over dat het verweerschrift slechts enkele dagen voor de zitting is ingediend. Echter, ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij kennis heeft kunnen nemen van het verweerschrift en de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de goede procesorde in dit geval is geschaad. Verder is van belang dat verweerder niet verplicht is om voorafgaand aan de zitting een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift kan daarom bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

4. Eiser heeft verder gesteld dat het bestreden besluit en het verslag van bevindingen niet zijn ondertekend door het COa. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Het bestreden besluit is ondertekend door locatiemanager [locatiemanager] ondertekend, zodat de beroepsgrond in zoverre feitelijke grondslag mist. Dat op het verslag van bevindingen een ondertekening ontbreekt, laat onverlet dat uit het verslag voldoende blijkt dat dit is opgemaakt door de medeweker van Trigion. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat het onderdeel ‘de visie van het COa’ uit het bestreden besluit, is opgesteld door de COa-medewerker. De beroepsgrond slaagt niet.

5. Eiser voert aan dat van “het fysiek aanraken”, zoals genoemd onder 1, geen sprake is geweest. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. De enkele stelling van eiser dat hij de medewerkers niet fysiek heeft aangeraakt, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de verklaringen van drie medewerkers van het COa en Trigion. Niet is gebleken dat deze medewerkers een belang hebben bij het geven van een onjuiste voorstelling van zaken. Het staat ook voldoende vast dat eiser zich bemoeid heeft met de werkzaamheden van de medewerkers van het COa en Trigion en dat hij kwaad op hen is geworden. Eiser heeft dit immers zelf aangegeven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te denken dat het anders is gegaan dan in het verslag van bevindingen is beschreven. Eisers stelling dat op camerabeelden te zien is dat hij de medewerkers niet fysiek heeft benaderd, maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat er camerabeelden beschikbaar zijn. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat eiser de medewerkers van het COa en Trigion heeft geïntimideerd door hen fysiek aan te raken.

6. Uit paragraaf 4.3 van het COa-maatregelenbeleid1 volgt dat een ROV2 3-maatregel kan worden opgelegd indien sprake is geweest van een incident met ‘middelgrote impact’. Hieronder wordt (bijvoorbeeld) verstaan:

- het overtreden van huisregels waarbij medebewoners en/of derden lichte schade ondervinden en/of licht gevaar lopen;

- agressie en geweld met een kleine impact, zoals algemene, niet op de persoon gerichte, discriminerende uitlatingen in een openbare ruimte, een woordenwisseling of een kleine ruzie.

Gelet op dit beleid, in samenhang bezien met hetgeen onder 5 is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid de maatregel kunnen opleggen aan eiser. Uit de motivering van verweerder blijkt ook genoegzaam waarom dit incident gezien de aard en omvang is aangemerkt als een incident met middelgrote impact. De stelling van eiser dat verweerder onterecht geen aangifte heeft gedaan van het door hem vertoonde gedrag, volgt de rechtbank niet. Het doen van aangifte is geen vereiste voor het opleggen van een ROV-maatregel.

7. Voor zover eiser meent dat de medewerkers onterecht zijn kamer hebben doorzocht, staat het hem vrij om hierover een klacht in te dienen. Nog daargelaten dat eiser dit standpunt niet heeft onderbouwd, laat het onverlet dat zijn handelen voldoende is geweest voor het opleggen van een ROV 3-maatregel.

8. Dat verschillende mensen positief hebben verklaard over het gedrag van eiser, is niet voldoende om af te zien van de maatregel. De verklaringen zien immers niet op het concrete voorval, maar enkel op de persoon van eiser.

9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.J.S. Kempers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel