Home

Rechtbank Den Haag, 26-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:872, AWB-16_8232

Rechtbank Den Haag, 26-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:872, AWB-16_8232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
2 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:872
Zaaknummer
AWB-16_8232

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak: Dublin Italië.

De Zwitserse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 25 november 2015 afgewezen. Zwitserland heeft bij Italië een claimverzoek ingediend, waarmee Italië op 1 september 2015 fictief akkoord is gegaan, zodat per 1 september 2015 Italië verantwoordelijk werd. Op 27 november 2015 heeft verweerder een verzoek om terugname van eiser gedaan aan de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 30 november 2015 afgewezen. Op 1 december 2015 heeft verweerder een verzoek om heroverweging aan de Italiaanse autoriteiten gedaan. Op 18 januari 2016 heeft verweerder een rappelbrief gestuurd aan de Italiaanse autoriteiten. Op 26 januari 2016 zijn de Italiaanse autoriteiten verweerder alsnog tegemoetgekomen aan het verzoek om terugname.

De rechtbank wendt zich tot het Hof van Justitie, om bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitleg van artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsverordening.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/8232

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 januari 2017 in de zaak tussen

geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,

eiser,

(gemachtigde: mr. A. Khalaf, advocaat te Lemmer),

en

verweerder,

(gemachtigde: S.Q. Sandifort MSc, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van een voorlopige voorziening te bepalen dat het verweerder wordt verboden eiser uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Het onderzoek ter zitting van het beroep en de voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M.L. van Doornum. Ter zitting is de behandeling geschorst op medische gronden.

Het onderzoek ter zitting van het beroep en de voorlopige voorziening zijn hervat op 14 juni 2016.

De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 30 juni 2016 de verzochte voorlopige voorziening toegewezen.

Op 30 juni 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in staat te stellen te een standpunt in te nemen ten aanzien van het arrest van het Hof van Justitie inzake Ghezelbash (C-63/15) van 7 juni 2016 en de gronden die eiser dienaangaande ter zitting heeft aangevoerd.

Partijen hebben bij brieven van 11 juli 2016 en 15 juli 2016, verzonden op 12 september 2016, hun standpunt aan de rechtbank doen toekomen. Tevens heeft eiser zijn gronden op 27 september 2016 nader aangevuld.

Het onderzoek is door de rechtbank opnieuw ter zitting geplaatst op 20 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht daarvan, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 22 september 2015 in Nederland een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 juni 2015 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

Verweerder heeft op 20 november 2015 een verzoek om terugname van eiser gedaan bij de Zwitserse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (de Dublinverordening).

De Zwitserse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 25 november 2015 afgewezen. Zwitserland heeft bij Italië een claimverzoek ingediend, waarmee Italië op 1 september 2015 fictief akkoord is gegaan, zodat per 1 september 2015 Italië verantwoordelijk werd.

Op 27 november 2015 heeft verweerder een verzoek om terugname van eiser gedaan aan de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.

De Italiaanse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 30 november 2015 afgewezen.

Op 1 december 2015 heeft verweerder een verzoek om heroverweging aan de Italiaanse autoriteiten gedaan. Op 18 januari 2016 heeft verweerder een rappelbrief gestuurd aan de Italiaanse autoriteiten.

Op 26 januari 2016 zijn de Italiaanse autoriteiten verweerder alsnog tegemoetgekomen aan het verzoek om terugname.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om met toepassing van artikel 17 van de Verordening de aanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft met de door hem ingeroepen rapporten niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie, zodat eiser kan worden overgedragen aan Italië.

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 22 september 2015.

Wettelijk kader

Toepasselijk Unierecht

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (Procedurerichtlijn)

3. In artikel 31, derde lid, Procedurerichtlijn is het volgende bepaald. De lidstaten zorgen ervoor dat de behandelingsprocedure binnen zes maanden na de indiening van het verzoek wordt afgerond. Wanneer een verzoek onder de Dublinverordening valt, vangt de termijn van zes maanden aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de bevoegde autoriteit verzoeker heeft overgenomen. De lidstaten kunnen de in dit lid bepaalde termijn van zes maanden met ten hoogste negen maanden verlengen wanneer:a) complexe feiten en/of juridische kwesties aan de orde zijn;b) een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;(…).Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, de in dit lid bepaalde termijn met ten hoogste drie maanden overschrijden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Verordening 604/2013 (de Dublinverordening)

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

Standpunten van partijen

Beoordeling en aanleiding voor de prejudiciële vragen

Prejudiciële vragen

Beslissing

RechtsmiddelTegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.