Home

Rechtbank Den Haag, 12-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9730, 16/15305 en 16/15310

Rechtbank Den Haag, 12-08-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9730, 16/15305 en 16/15310

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
12 augustus 2016
Datum publicatie
18 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:9730
Zaaknummer
16/15305 en 16/15310

Inhoudsindicatie

83a vw, 8:72 lid 3 Awb, art 3 en 8 EVRM, art 4 Definitierichtlijn, art 31, lid 2 Vw, art 3:2 Awb, art 3.108b Vb, art 24 Procedurerichtlijn, art 3.6a Vb

Samenvatting:

Eiseres is Nederland met een visum ingereisd. Omdat de situatie in Irak tijdens haar verblijf in Nederland verergerde, heeft zij asiel aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij niet gelooft dat de echtgenoot en de broer van eiseres zijn vermoord door IS. Verweerder stelt verder dat de gestelde geheugen- en concentratiestoornissen van eiseres volgens het FMMU geen belemmering waren haar te horen. Verweerder laat ter zitting een (groot) deel van het besluit vallen en legt de nadruk op het niet onverwijld melden. Besluit is reeds daarom onzorgvuldig, want in strijd met de motiveringsplicht, genomen. Geen reden instandlating rechtsgevolgen, want er kleven meerdere gebreken aan het besluit. Verweerder heeft in strijd met de samenwerkingsverplichting eiseres geen gelegenheid gegeven het overlijden van haar man met documenten aan te tonen, terwijl eiseres wel heeft aangegeven bezig te zijn met de verkrijging van documenten en dit ongeveer 4 weken in beslag zal nemen. Eiseres is pas in het voornemen gewezen op het belang van de documenten. Dat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld, betekent niet dat de samenwerkingsverplichting niet meer van toepassing is.

Daarnaast had verweerder, gelet op artikel 3.108b Vb, zich ervan moeten vergewissen of eiseres bijzondere waarborgen behoeft, zoals zij heeft gesteld. Eiseres heeft een IMMO-onderzoek aangevraagd om haar geheugen- en concentratieproblemen te onderbouwen. Verweerder moet de onderzoeksresultaten van het IMMO bij een nieuw te nemen besluit betrekken.

Ten slotte heeft verweerder niet alle belangen die zijn aangevoerd in het kader van artikel 8 van het EVRM meegewogen in het besluit. Verweerders standpunt dat het asielrelaas niet geloofwaardig is en sprake is van een beperkte, ambtshalve toets, wordt niet gevolgd.

Beroep gegrond, vernietiging bestreden besluit.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/15305 en AWB 16/15310

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1952] , van Iraakse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),

en

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Toma. Verder is verschenen [A] , de dochter van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de rechtbank, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 83a van de Vw, een volledig en ex nunc onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.

2. Eiseres is naar eigen zeggen ongeveer drie maanden vóórdat zij de onderhavige asielaanvraag deed naar Nederland gereisd. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

-

eiseres is [eiseres] , is Koeridische en heeft de Iraakse nationaliteit;

-

de echtgenoot en de broer van eiseres zijn bedreigd en vermoord door Islamitische Staat (IS), omdat zij bij de Peshmerga zaten;

-

eiseres is na de moord op haar echtgenoot en broer zelf bedreigd door IS;

-

eiseres vreest bij terugkeer te worden vermoord door IS.

3. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres Nederland legaal is ingereisd met een visum voor familiebezoek. Hierdoor lijkt de asielaanvraag niet te zijn ingegeven door de gestelde vrees voor IS. Omdat eiseres na inreis drie maanden heeft gewacht met het indienen van haar asielaanvraag, blijkt niet van een acute vluchtsituatie. Verweerder acht de identiteit, nationalist en herkomst van eiseres geloofwaardig. De moord op haar echtgenoot en broer, en de daaropvolgende bedreiging van eiseres zelf, acht verweerder niet geloofwaardig.

4. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het feit dat eiseres Nederland met een visum is ingereisd van doorslaggevende aard is en invloed heeft op de geloofwaardigheid van het asielrelaas, de vrees bij terugkeer en de zogenoemde samenwerkingsverplichting. Inreizen op een visum is een sterke indicatie dat geen sprake is van een vluchtsituatie. Verweerder wil voorkomen dat vreemdelingen de asielprocedure gebruiken om de voorwaarden verbonden aan een reguliere procedure te omzeilen. Verweerder heeft om die reden geen aanleiding gezien om te wachten op documenten uit Irak of om nader onderzoek te (laten) verrichten naar de geheugenproblemen van eiseres. Een dergelijk onderzoek is pas aan de orde op het moment dat door verweerder zou worden tegengeworpen dat zij tegenstrijdig, summier of ontoereikend heeft verklaard. Desgevraagd heeft verweerder betoogd dat de tegenwerping van een aantal tegenstrijdigheden in het asielrelaas op pagina 4 en 5 van het voornemen niet relevant is omdat het relaas niet aannemelijk wordt geacht. Ook verweerders overweging in het voornemen dat het bevreemdend is dat eiseres enerzijds stelt geheugenproblemen te hebben en anderzijds soms heel weinig details kan noemen en soms juist heel veel, wordt niet langer gehandhaafd aldus verweerders gemachtigde. Uiteindelijk is alleen relevant dat eiseres, door zich pas na drie maanden te melden, niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot en broer zijn bedreigd en vermoord door IS, en dat zij daarna zelf zou zijn bedreigd.

5. De rechtbank overweegt dat uit het voornemen en het bestreden besluit, waarin dat voornemen is ingelast, blijkt dat verweerder de conclusie dat de relevante elementen van het asielrelaas niet geloofwaardig worden geacht, baseert op:

  1. de omstandigheid dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die de gestelde vrees kunnen onderbouwen;

  2. dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over de bedreigingen en de dood van haar echtgenoot en haar broer;

  3. dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de dreigbrieven, het moment waarop de bedreigingen hebben plaatsgevonden en de vraag of “ [naam] ” een broer is of een zoon;

  4. e omstandigheid dat eiseres enerzijds stelt geheugenproblemen te hebben en anderzijds soms heel weinig details kan noemen en soms juist heel veel;

  5. de omstandigheid dat eiseres op een visum is ingereisd en zich niet onverwijld heeft gemeld bij verweerder voor het doen van een asielaanvraag.

6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ter zitting een (groot) deel van het bestreden besluit heeft laten vallen en heeft toegelicht dat de nadruk moet worden gelegd op het feit dat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld. Nu verweerder ter zitting de hiervoor in rechtsoverweging 5 genoemde elementen c) en d) niet langer handhaaft concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit reeds om die reden onzorgvuldig, in strijd met de motiveringsplicht, tot stand is gekomen. Het beroep slaagt reeds hierom en het besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal onderzoeken of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.

7. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in Irak risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij wilde met een visum haar dochter in Nederland bezoeken, maar tijdens haar verblijf in Nederland verslechterde de situatie in Irak en kon eiseres niet meer terug. Zij ontving berichten uit Irak dat een familielid op gruwelijke wijze was gemarteld en vermoord. Zij moet derhalve worden beschouwd als ‘refugee sur place’. Om die reden heeft eiseres geen documenten ten aanzien van de dood van haar echtgenoot en broer meegenomen; eiseres had immers niet de intentie in Nederland te blijven. Verweerder had haar de tijd moeten geven om haar asielrelaas te onderbouwen met documenten. Daarnaast is de veiligheidssituatie in Erbil zeer riskant, en geldt dit in het bijzonder voor eiseres als weduwe van een vermoorde Peshmerga-commandant. Daarnaast stelt eiseres dat zij vergeetachtig is en lijdt aan geheugen- en concentratiestoornissen. Uit het medisch advies van Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) blijkt dat sprake is van beperkingen bij het horen. Eiseres heeft het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) benaderd met de vraag om nader onderzoek te doen naar haar medische problemen en de invloed daarvan op haar vermogen om te kunnen verklaren over haar asielrelaas. Verweerder had hiermee rekening moeten houden en eiseres verzoekt de rechtbank om aanhouding van de zaak tot het IMMO verslag heeft gedaan over de medische situatie van eiseres. Ten slotte stelt eiseres dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de precaire medische situatie van eiseres en met het gezinsleven met haar in Nederland woonachtige dochter en kleinkinderen.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van het IMMO pas van belang is op het moment dat wordt tegengeworpen dat tegenstrijdig is verklaard. De aanvraag is afgewezen omdat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld na inreis in Nederland en haar relaas vervolgens niet heeft onderbouwd met documenten. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM overweegt verweerder dat de toets aan dit artikel ambtshalve is verricht en een neventoets behelst. Dat de toets in het geval van eiseres beperkt heeft uitgepakt komt omdat niet geloofwaardig is dat haar echtgenoot is overleden.

9. De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van eiseres dat verweerder haar de gelegenheid had moeten bieden documenten over het overlijden van haar echtgenoot en haar broer te verkrijgen vat de rechtbank op als een beroep op de samenwerkingsverplichting als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn). De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat verweerder haar onvoldoende gelegenheid heeft geboden om haar asielverzoek te onderbouwen. Zo heeft verweerder in zowel het eerste als het nader gehoor gevraagd of eiseres documenten over het overlijden van haar echtgenoot en haar broer in haar bezit heeft, maar heeft verweerder vervolgens – na een ontkennend antwoord op die vragen – niet aangegeven dat het belangrijk is dat eiseres pogingen doet die documenten in haar bezit te krijgen. Verweerder werpt eerst in het voornemen tegen dat eiseres niet beschikt over documenten. Eiseres heeft in de zienswijze aangegeven dat haar dochter alles in het werk gaat stellen om de documenten alsnog te verkrijgen. Het had gelet op de samenwerkingsverplichting op de weg van verweerder gelegen om eiseres het belang van de documenten in een eerder stadium duidelijk te maken en/of haar de kans te bieden een onderbouwing van haar asielrelaas met documenten mogelijk te maken. Dit geldt des te meer nu eiseres concreet heeft aangegeven hoeveel tijd het verkrijgen van de documenten ongeveer in beslag gaat nemen. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in de concrete toezeggingen van eiseres over verkrijging van de documenten aanleiding moeten zien om onderhavige zaak verder te behandelen in de verlengde asielprocedure en eiseres zo de kans te geven haar asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank volgt verweerder niet in diens stelling dat het feit dat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld na haar inreis in Nederland betekent dat de samenwerkingsverplichting de facto niet meer van toepassing is. Het is ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Vw, aan eiseres om de gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel aannemelijk te maken en om bij de aanvraag uit eigen beweging alle gegevens te verstrekken die voor de beoordeling daarvan mogelijk relevant zijn. Verweerders conclusie miskent echter naar het oordeel van de rechtbank dat het asielrelaas van eiseres mede is gebaseerd op de stelling dat zij pas in Nederland, tijdens verblijf bij haar dochter, de intentie kreeg om asiel aan te vragen nadat zij had vernomen dat, na haar man en haar broer, nóg een familielid was omgekomen door toedoen van IS. Verweerder acht dat laatste niet aannemelijk, onder meer omdat hij de dood van de echtgenoot van de broer niet aannemelijk acht. Daarmee worden die gestelde sterfgevallen cruciaal voor de beoordeling van de vraag of eiseres als refugee sur place moet worden aangemerkt en moest verweerder, gelet op het voorgaande, eiseres enige tijd gunnen om de benodigde documenten te laten overkomen. Door dit na te laten heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 31, tweede lid, van de Vw.

10. Over de gestelde geheugen- en concentratieproblemen van eiseres overweegt de rechtbank dat eiseres een onderzoek naar haar medische toestand en haar vermogen om te kunnen verklaren heeft aangevraagd bij het IMMO. Eiseres heeft daarom, in afwachting van de (binnen zes maanden verwachte) uitslag van dat onderzoek, verzocht om aanhouding van haar beroep. Verweerder heeft voor de zitting telefonisch laten weten zich – gelet op het tijdige verzoek daartoe – niet te verzetten tegen aanhouding en ter zitting gesteld dat eventuele geheugenproblemen niet relevant zijn, omdat dit pas van belang is wanneer zou worden tegengeworpen dat de vreemdeling inconsistent verklaart. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit over verschillende onderwerpen – waaronder de dreigbrieven, de bedreiging van eiseres en de stiefdochter – aan eiseres in eerste instantie heeft tegengeworpen dat zij daarover tegenstrijdig verklaart. Ook is aan eiseres tegengeworpen dat zij vaag en summier heeft verklaard. Dat hieraan niet zoveel waarde moet worden gehecht, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld, omdat uiteindelijk van belang is dat de bedreigingen door IS niet aannemelijk zijn gemaakt, volgt de rechtbank niet, omdat zoals hiervoor is overwogen verweerders conclusie dat het asielrelaas onaannemelijk is, hierop mede is gebaseerd. De vraag of een vreemdeling consistent kan verklaren is van belang voor de beoordeling; een vreemdeling kan immers (mede) door consistente verklaringen zijn asielrelaas aannemelijk maken. Daar komt in het onderhavige geval bij dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de geconstateerde tegenstrijdigheden eigenlijk geen daadwerkelijke tegenstrijdigheden zijn. Verweerder werpt aan eiseres tegen dat zij niet precies heeft verklaard over, bijvoorbeeld, data. Uit het FMMU-advies over eiseres komt naar voren dat sprake is van beperkingen die relevant zijn voor het horen en/of beslissen, te weten dat eiseres aangeeft geen data te kunnen benoemen. Op grond van artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) moet verweerder zich gedurende de gehele procedure inspannen en vergewissen of de vreemdeling bijzondere waarborgen behoeft, als bedoeld in artikel 24 van de Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). Het had gelet hierop en gelet op het voorgaande op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek in te stellen naar de – reeds sinds aanvang van de procedure door eiseres ingenomen – stelling dat zij geheugen- en concentratieproblemen heeft en daardoor niet goed kan verklaren, alvorens een besluit te nemen, dan wel te motiveren waarom een dergelijk onderzoek niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Nu het beroep reeds gegrond is wegens een motiveringsgebrek en het schenden van de samenwerkingsverplichting, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep aan te houden totdat het IMMO verslag doet van de medische situatie van eiseres. Verweerder wordt opgedragen de onderzoeksresultaten van het IMMO bij het nieuw te nemen besluit te betrekken.

11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte geen volledige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verricht. Verweerder kan, op grond van artikel 3.6a van het Vb, in het geval van een asielaanvraag besluiten ambtshalve te beoordelen of een afwijzing van die asielaanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft dat in onderhavige zaak ook gedaan en zich daarbij beperkt tot de constatering dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiseres een alleenstaande vrouw zonder kinderen in Irak is en dat zij zich staande heeft kunnen houden in Erbil en blijkens haar visum ook van plan was om terug te keren. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat een beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM in een asielprocedure een beperkte beoordeling is. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de toets van de belangen van eiseres in het kader van artikel 8 van het EVRM in de zaak van eiseres ‘beperkt’ heeft uitgepakt. Zo heeft verweerder bij die afweging niet kenbaar betrokken dat eiseres in Nederland een dochter en kleinkinderen heeft en zij naar zij stelt met hen geen familieleven kan uitoefenen bij terugkeer. Ook is verweerder niet ingegaan op de geestelijke en fysieke gezondheid van eiseres en de (on)mogelijkheid om tussen Irak en Nederland te (blijven) reizen om haar (klein)kind(eren) te bezoeken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet alle belangen bij de beoordeling heeft betrokken en het beroep ook om die reden gegrond moet worden verklaard.

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op hetgeen is overwogen is rechtsoverweging 9, 10 en 11 ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat aan het besluit meerdere gebreken kleven die nader onderzoek van de kant van verweerder vergen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het voor herstel van de gebreken benodigde onderzoek – waaronder het afwachten van de documenten over het overlijden van de echtgenoot van eiseres en het onderzoek door IMMO – naar het zich laat aanzien enige tijd zal duren en onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

14. Nu op het beroep wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afwijzen wegens gebrek aan belang.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel