Home

Rechtbank Den Haag, 18-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5784, AMS 16/7666

Rechtbank Den Haag, 18-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5784, AMS 16/7666

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
18 mei 2016
Datum publicatie
27 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:5784
Formele relaties
Zaaknummer
AMS 16/7666

Inhoudsindicatie

Omdat het inreisverbod is gebaseerd op de veroordelingen voor [strafbaar feit], kan dit niet anders worden begrepen dan dat eiseres volgens verweerder een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit past binnen het getrapte kader van artikel 6.5a van het Vb 2000. Naarmate de opgelegde vrijheidsstraf hoger is of het misdrijf zwaarder is, wordt de duur van het op te leggen inreisverbod langer. Het opleggen van inreisverboden is gebaseerd op de Terugkeerrichtlijn. Bij de beoordeling daarvan moet worden aangesloten bij de (unierechtelijke) begrippen zoals die door het HvJ EU worden uitgelegd. Het arrest Z.Zh. en I.O. is dus ook van belang bij inreisverboden van drie jaar o.g.v. art. 6.5a, derde lid, van het Vb 2000. Verweerder moet motiveren waarom sprake is van een bedreiging van de openbare orde. Daarbij moet verweerder betrekken of de misdrijven waarvoor eiseres is veroordeeld ook nu nog voldoende zijn om haar de toegang tot de lidstaten voor een periode van drie jaar te ontzeggen. De aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het plegen ervan en het persoonlijk gedrag van eiseres zijn dan onder meer van belang voor de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantasten.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/7666

V-nr: [volgnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 mei 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van (gestelde) Mongolische nationaliteit, eiseres

(gemachtigde mr. L.M. Weber),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. A. Hanje).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiseres uitgereikt waarbij eiseres is aangezegd dat zij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Bij besluit van 8 april 2016 heeft verweerder een inreisverbod aan eiseres opgelegd voor een periode van drie jaar, dat ingaat op het moment dat eiseres Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Op 14 april 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het inreisverbod ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod tegelijk met het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel (AWB 16/7122) behandeld ter openbare zitting van 20 april 2016. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.M. Seth Paul, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. van Lohuizen als tolk Mongools.

De rechtbank heeft in het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de oplegging van het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang dat zij een kind heeft in Frankrijk. Verder heeft verweerder ten onrechte niet nagedacht over de mogelijkheid om op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 af te zien van de oplegging van het inreisverbod. In dat kader is van belang dat eiseres is gedwongen om diefstallen te plegen.

1.2

De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder, gezien de omstandigheden, had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod. Uit de beschikking van 8 april 2016 blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden door verweerder bij de besluitvorming zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Verder kan de rechtbank zich verenigen met het standpunt van verweerder dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet van zodanig gewicht zijn dat verweerder op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 bedoelde humanitaire omstandigheden, waaronder de ingevolge artikel 8 van het EVRM te maken belangenafweging, had moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod of dat verweerder de duur ervan had moeten beperken. Daarbij overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiseres is gedwongen om diefstallen te plegen van belang kan zijn in het kader van het strafrecht, maar niet in de thans voorliggende procedure. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

2.1

Verder voert eiseres aan dat uit de beschikking van 8 april 2016 niet blijkt dat zij een gevaar is voor de openbare orde. Eiseres verwijst in dit kader naar de Terugkeerrichtlijn en de arresten van het Hof van Justitie van 11 juni 2015 inzake Z. Zh. en I.O. (ECLI:EU:C:2015:377) en van 15 februari 2016 inzake J.N. (ECLI:EU:C:2016:84). Eiseres meent dat hieruit volgt dat verweerder dient te onderzoeken of de persoonlijke gedragingen van eiseres tot een actueel en daadwerkelijk gevaar van de openbare orde leiden.

2.2

Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Op grond van artikel 6.5a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste drie jaren, indien het betreft de vreemdeling die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden. Op grond van het vierde lid, onder a, van dit artikel bedraagt de duur van het inreisverbod maximaal vijf jaar indien het betreft een vreemdeling die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer. Op grond van het vijfde lid, voor zover van belang, bedraagt de duur ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Deze ernstige bedreiging kan onder meer blijken uit een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict of een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd.

2.3

Niet in geschil is dat eiseres op 12 juli 2013 door de politierechter in Utrecht is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf wegens een [strafbaar feit] en op 29 juli 2015 door de politierechter in Den Bosch is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, waarvan één voorwaardelijk, voor ook een [strafbaar feit] . In dit soort gevallen wordt volgens artikel 6.5a, derde lid, van het Vb 2000 in beginsel een inreisverbod voor de duur van maximaal drie jaren uitgevaardigd.

2.4

Het inreisverbod voor drie jaar is gebaseerd op de veroordelingen van eiseres wegens [strafbaar feit] . Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het unierechtelijk openbare orde begrip zoals dat wordt uitgelegd door het Hof in het arrest Z.Zh en I.O. niet van toepassing is, omdat het inreisverbod in dit geval niet is opgelegd vanwege het gevaar voor de openbare orde. Verweerder heeft ter zitting gewezen op artikel 66a, zevende lid, onder a, van de Vw 2000. Volgens verweerder heeft de uitleg die het Hof in het arrest Z.Zh. en I.O. aan het begrip openbare orde heeft gegeven, geen betekenis bij de oplegging van dit inreisverbod.

2.5

De rechtbank oordeelt hier anders over dan verweerder. Omdat het inreisverbod is gebaseerd op de veroordelingen van eiseres voor [strafbaar feit] , kan dit niet anders worden begrepen dan dat eiseres volgens verweerder een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit past binnen het getrapte kader van artikel 6.5a van het Vb 2000. Naarmate de opgelegde vrijheidsstraf hoger is of het misdrijf zwaarder is, wordt de duur van het op te leggen inreisverbod langer. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de conclusie van Advocaat-Generaal E. Sharpston van 12 februari 2015 aan het Hof inzake het arrest Z.Zh. en I.O. onder 18, 61 en 62. Daarin heeft zij geschreven dat strafrechtelijke bepalingen van openbare orde zijn en dat een overtreding van die strafbepalingen daarom ook een daad is in strijd met de openbare orde. Ook in het beleid van verweerder zelf kan hiervoor steun worden gevonden, omdat hij in de Vreemdelingencirculaire 2000, onder A3/3 heeft opgenomen: “Als gevaar voor openbare wordt hier aangemerkt iedere verdenking of veroordeling ter zake van een misdrijf.”

2.6

Het opleggen van inreisverboden is gebaseerd op de Terugkeerrichtlijn. Dit betekent dat bij de beoordeling daarvan moet worden aangesloten bij de (unierechtelijke) begrippen zoals die door het Hof worden uitgelegd. Uit paragraaf 64 en volgende van het arrest van 15 februari 2016 inzake J.N. volgt dat de uitleg van de openbare orde door het Hof in het arrest Z.Zh. en I.O. ook betekenis heeft voor de toepassing van andere bepalingen en richtlijnen van de Europese Unie. Het opgelegde inreisverbod heeft in dit geval tot gevolg dat het eiseres met onmiddellijke ingang verboden is zich op het grondgebied van de lidstaten op te houden. Het inreisverbod is een vergaande beperking van de grondrechten van derdelanders in het kader van het doel en de strekking van de Terugkeerrichtlijn. Zo’n beperking moet dus strikt worden uitgelegd en daarbij moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen. Dit betekent dat ook voor dit opgelegde inreisverbod de uitleg van het Hof in het arrest Z.Zh. en I.O. van belang is en dat verweerder moet motiveren waarom in dit geval sprake is van een bedreiging van de openbare orde. Daarbij moet verweerder betrekken of de misdrijven waarvoor eiseres is veroordeeld ook nu nog voldoende zijn om haar de toegang tot de lidstaten voor een periode van drie jaar te ontzeggen. De aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het plegen ervan en het persoonlijk gedrag van eiseres zijn dan onder meer van belang voor de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantasten.

2.7

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de beschikking van 8 april 2016 onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom eiseres een inreisverbod van drie jaren is opgelegd. De enkele constatering dat eiseres in juli 2013 en juli 2015 wegens [strafbaar feit] door de politierechter is veroordeeld, dat [strafbaar feit] een hinderlijk en ergerlijk feit is dat voor veel overlast zorgt en financiële schade voor de middenstanders oplevert, is onvoldoende om een daadwerkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde aan te nemen.

3. De rechtbank verklaart het beroep tegen het inreisverbod gegrond.

4. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt van het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,- (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: EK

Coll.: LFF

D:B

VK

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.