Rechtbank Den Haag, 07-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15224, C/09/500094 / HA ZA 15-1290
Rechtbank Den Haag, 07-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15224, C/09/500094 / HA ZA 15-1290
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 december 2016
- Datum publicatie
- 14 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:15224
- Zaaknummer
- C/09/500094 / HA ZA 15-1290
Inhoudsindicatie
Vriendschapsverdrag VS Nederland, rechtsstreekse werking, positieve rechtsplicht Staat, diplomatieke bescherming
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/500094 / HA ZA 15-1290
Vonnis van 7 december 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Th.H.P. van den Kieboom te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. J.B.F. Smit te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 10 november 2015 met producties 1 t/m 14
- -
-
de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3
- -
-
het tussenvonnis van 20 januari 2016
- -
-
het proces-verbaal van comparitie van 12 juli 2016, met de daarin genoemde stukken, waaronder de pleitaantekeningen van partijen
- -
-
de brief van mr Smit van 22 juli 2016 met een reactie op het proces-verbaal van comparitie
- -
-
de faxbrief van mr Van den Kieboom van 15 augustus 2016 met een reactie op het proces-verbaal van comparitie.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2 De feiten
[eiser] heeft geruime tijd als werknemer gewerkt voor het Amerikaans consulaat van de Verenigde Staten te Amsterdam (de werkgever). Op 1 januari 2007 heeft de werkgever [eiser] geschorst en de loondoorbetaling stopgezet.
[eiser] heeft bij deze rechtbank, sector Kanton, een procedure aanhangig gemaakt tegen de Verenigde Staten van Amerika, het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de VS, enkelvoud). Bij vonnis van 5 juli 2007 heeft de kantonrechter de VS bij verstek veroordeeld om aan [eiser] het aan hem toekomende brutoloon door te betalen vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten gerekend vanaf 1 januari 2007 tot aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd (het eerste verstekvonnis). De VS is niet tegen het eerste verstekvonnis opgekomen en heeft evenmin aan de veroordeling voldaan.
Bij brief van 20 september 2007 heeft de toenmalig gemachtigde van [eiser] , mr. L.A.M. Nuijten (Nuijten) het ministerie van Buitenlandse Zaken (Buza) aangeschreven met het verzoek - kort samengevat - te bemiddelen tussen [eiser] en de VS, in die zin dat een (aanvullende) financiële regeling tussen [eiser] en de VS tot stand komt: ‘(…) Cliënt hoopt van ganser harte dat u in dit verband iets kunt betekenen, aangezien bemiddeling door u dan wel uw Ministerie, de laatste mogelijkheid is om nog tot een ander resultaat te komen’.
Bij brief van 11 februari 2008 heeft Nuijten Buza, de Directie Kabinet en Protocol (DKP) en de heer F. de Hoop Scheffer over de kwestie geschreven en daarbij gevraagd om een reactie van Buza. De brief luidt, voorzover relevant, als volgt:
‘(…) wend ik mij thans rechtstreeks tot u met het verzoek mij alsnog, binnen een week na dagtekening van deze brief, aan te geven op welke termijn inhoudelijk bericht zal volgen. U zult begrijpen dat de heer [eiser] er behoefte aan heeft te weten waar hij aan toe is, ook als de boodschap mocht luiden dat uw Ministerie van verdere actie afziet, en dat hij een beslissing dient te nemen of en zo ja hoe, hij met de zaak verder moet.
Als ik binnen voornoemde termijn opnieuw geen reactie ontvang, ga ik er van uit dat uw Ministerie verder niets voor de heer [eiser] kan betekenen en dat de heer [eiser] vrij is de actie te nemen die hij passend acht’.
In een diplomatieke nota van 20 maart 2008, heeft de VS - zakelijk weergegeven - geschreven dat de centrale betekeningsautoriteit van de VS, als bedoeld in het Haags Betekeningsverdrag, een dagvaarding [van [eiser] , rb.] heeft ontvangen waarin niet een termijn van 60 dagen is gehanteerd om de VS in de procedure tegen [eiser] te laten verschijnen, op grond waarvan betekening van die stukken achterwege is gelaten en deze stukken zonder verklaring, als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag, retour gezonden zijn aan de aanvrager. De VS acht zich, zo staat in de diplomatieke nota, daarom geen partij in de procedure van [eiser] en niet gebonden aan het eerste verstekvonnis. De VS laat weten dat daarom geen uitvoering wordt gegeven aan het eerste verstekvonnis. De VS wijst in de diplomatieke nota de uitnodiging van de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken om tot een minnelijke schikking te komen af.
Bij brief van 14 augustus 2009 heeft mr. Van den Kiekeboom aan Buza, althans DKP, voor zover relevant, geschreven:
‘(…) I conclude referring tot the stipulations of the Constitution, that our government is held to further complaince by the United states with the judgement, which in the meantime has become final and not open to appeal. I furthermore conclude that the aforementioned obligation included in the Constitution goes beyond diplomatic efforts that have been made thus far (…) I furthermore conclude that the failure on the part of the government to actually flesh out said obligation, results in a wrongful act vis à vis my client, i.e. a violation of an obligation as included in the Constitution as well as the violation of a standard of due care the Kingdom of The Netherlands has to observe in this case vis à vis my client. Consequently, client sustains damage that now has to be limited to the extent possible. (…) I would like to receive within three weeks from the date of the present, your response to the forementioned conclusions as well as a response to the request to inform me which actions can / will be taken by the Ministry in order to be able to enforce said judgment’.
[eiser] heeft opnieuw een procedure tegen de VS bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. Bij verstekvonnis van 28 november 2012 van deze rechtbank (het tweede verstekvonnis) is de VS op grond van onrechtmatige daad veroordeeld tot voldoening van de schade die [eiser] in zijn, aan het tweede verstekvonnis aangehechte, dagvaarding heeft gevorderd, welke schade [eiser] lijdt - kort samengevat - als gevolg van het feit dat de VS geen uitvoering heeft willen geven aan het eerste verstekvonnis. In het tweede verstekvonnis heeft de rechtbank overwogen dat in de procedure die tot het eerste verstekvonnis heeft geleid aan de voorwaarden op grond van artikel 15, tweede lid, onder a t/m c van het Haagse Betekeningsverdrag is voldaan.
De Amerikaanse betekeningsautoriteit heeft betekening van het tweede verstekvonnis afgewezen. De VS bleef zich op het standpunt stellen dat aan de eerste dagvaarding een betekeningsgebrek kleefde en dat daarom het eerste verstekvonnis niet rechtsgeldig was, gelet op artikel 15 lid 1(a) en (b) van het Haags Betekeningsverdrag, terwijl het tweede vonnis een sequeel is van het eerste verstekvonnis en dus evenmin rechtsgeldig is.
Bij brief van 15 november 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] Buza, althans DKP aangeschreven en - kort samengevat - geïnformeerd dat de VS weigerachtig is uitvoering te geven aan het tweede verstekvonnis. [eiser] heeft Buza in deze brief verzocht om de kwestie en de relevante stukken onder de aandacht van de ambassadeur van de VS te brengen en zo nodig via diplomatie te bewerkstelligen dat het tweede verstekvonnis alsnog wordt gerespecteerd c.q. dat door de VS uitvoering daaraan wordt gegeven.
Bij brief van 4 maart 2014 aan Buza heeft de gemachtigde van [eiser] , onder verwijzing naar het verzoek uit de brief van 15 november 2013, erop gewezen dat de VS de artikelen I, III, IV en V van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de VS (Trb. 1956, 40 en 1957, 234) (het Vriendschapsverdrag) heeft geschonden en opnieuw aangedrongen op een diplomatieke oplossing. Ook heeft de gemachtigde van [eiser] in die brief aan de Staat verzocht een procedure te entameren en de VS te dagen voor het internationaal Gerechtshof in Den Haag (het internationaal Gerechtshof) op grond van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag, bij gebreke waarvan de gemachtigde [eiser] zal adviseren de Staat met dat doel te dagvaarden.
In de periode van 14 november 2007 tot en met 20 juni 2014 heeft DKP meerdere diplomatieke acties in deze kwestie jegens de VS ondernomen, die er echter niet toe hebben geleid dat de VS uitvoering heeft gegeven aan (een van) de verstekvonnissen of dat een minnelijke regeling tussen [eiser] en de VS tot stand is gekomen.
De relevante bepaling uit de Nederlandse taalversie van het Haags Betekeningsverdrag (Trb. 1969, 55) luidt:
‘Artikel 14. Moeilijkheden die naar aanleiding van de toezending, ter betekening of kennisgeving, van gerechtelijke stukken mochten ontstaan, worden langs de diplomatieke weg geregeld.’
De relevante bepalingen uit de Nederlandse taalversie van het Vriendschapsverdrag luiden:
‘I. 1. De ene Partij zal te alle tijden de onderdanen en vennootschappen van de andere Partij, alsmede hun eigendommen, ondernemingen en andere belangen, behoorlijk en rechtvaardig behandelen. (…)
III. 1. Onderdanen van de ene Partij zal binnen het grondgebied van de andere Partij op geen enkele wijze overlast worden aangedaan; zij zullen te allen tijden bescherming en veiligheid genieten. Zij zullen onder gelijke omstandigheden niet ongunstiger worden behandeld dan onderdanen van die andere Partij ten aanzien van de bescherming en veiligheid van hun persoon en hun rechten. In geen geval zullen zij in dit opzicht een ongunstiger behandeling genieten dan die, welke onderdanen van een derde land genieten, of wordt vereist door het volkenrecht. (…)
IV. 1. Onderdanen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten bij de toepassing van wetten en voorschriften, welke een geldelijke vergoeding of andere uitkering of tegemoetkoming toekennen op grond van ziekte, letsel of dood ontstaan als gevolg van en gedurende het bestaan van hun dienstbetrekking, of te wijten aan de aard daarvan. (…)
V. 1. Onderdanen en vennootschappen van de ene Partij zullen binnen het grondgebied van de andere Partij nationale behandeling genieten met betrekking tot het recht zich in elke aanleg te wenden tot de gewone rechter, administratieve scheidsgerechten en instanties, zowel ter verkrijging als ter verdediging van hun recht. Het is wel verstaan, dat vennootschappen van de ene Partij, welke niet werkzaam zijn binnen het grondgebied van de andere Partij, hetzelfde recht zullen hebben, zonder dat inschrijving of vestiging zal zijn vereist. (…)
XXV. 1. De ene Partij zal de vertogen, welke de andere Partij tot haar mocht richten tot een aangelegenheid betreffende de werking van dit Verdrag in welwillende overweging nemen en voldoende gelegenheid geven voor overleg dienaangaande.
2. Een geschil tussen partijen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag zal, indien niet tot tevredenheid opgelost langs diplomatieke weg, worden onderworpen aan het Internationale Gerechtshof, tenzij Partijen overeenkomen het op andere vreedzame wijze te regelen. (…)’
3 Het geschil
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I primair: de Staat zal gebieden de VS uiterlijk binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, te dagen voor het internationale Gerechtshof, opdat vastgesteld kan worden dat bepalingen uit het Vriendschapsverdrag en de internationale rechtsorde door de VS zijn geschonden en de VS zal worden veroordeeld uitvoering te geven aan het tweede verstekvonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de Staat niet aan het te wijzen vonnis voldoet;
II subsidiair: de Staat zal gebieden om adequate en passende actie(s) te ondernemen tegen de VS en dat daarbij inzichtelijk wordt gemaakt aan [eiser] welke acties worden ondernomen, welke zijn gericht op het bewerkstelligen dat de VS uitvoering zal geven aan het tweede verstekvonnis en dat alle mogelijke en passende middelen in juridische en/ of diplomatieke zin door de Staat zullen worden ingezet (waaronder bijvoorbeeld het terugroepen van de Nederlandse ambassadeur uit de VS) om duidelijk te maken dat de Staat er daadwerkelijk op toeziet en alles in het werk stelt dat de internationale rechtsorde wordt gerespecteerd en dat de Staat alles doet wat in zijn macht ligt om op te komen voor de belangen van zijn burgers en de naleving van vonnissen die in dit verband in Nederland zijn gewezen.
III. Voor zover de Staat aangaande het onder II bepaalde in gebreke zou blijven: een verklaring voor recht dat de Staat jegens hem aansprakelijk wordt gehouden voor alle schade die [eiser] lijdt die verband houdt met het gegeven dat er geen uitvoering wordt gegeven aan het tweede verstekvonnis;
IV de Staat veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op de Staat rust een verplichting om de Nederlandse en internationale rechtsorde te bewaken en te beschermen en de naleving van verdragsbepalingen in rechte af te dwingen, indien deze bepalingen betrekking hebben op de bescherming van zijn burgers. De Staat is op dit punt in gebreke gebleven. [eiser] specificeert zijn stellingen als volgt.
De VS heeft de artikelen I, III, IV en V van het Vriendschapsverdrag geschonden door het eerste en tweede verstekvonnis niet na te leven. Uit hoofde van artikel XXV van het Vriendschapsverdrag is de Staat gehouden de VS voor het internationaal Gerechtshof te dagen, waar, anders dan bij een procedure in de VS, de schending van de verdragsbepalingen aan de orde kan worden gesteld. Het is strijdig met het Vriendschapsverdrag indien [eiser] in de VS tegen de VS zou moeten (door)procederen, omdat hij in dat geval ongunstiger wordt behandeld dan voormalig collega’s in aanverwante zaken van wie de VS veroordelende vonnissen van Nederlandse rechtbanken wel heeft uitgevoerd. Doorprocederen in de VS is bovendien een herhaling van zetten.
[eiser] wijst er voorts op dat hij op grond van de artikelen 10 en 19 van de Grondwet (Gw) recht heeft op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn bestaanszekerheid. De Staat heeft bovendien op grond van artikel 90 Gw een verplichting de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Tenslotte heeft de Staat op grond van artikel 8 EVRM een negatieve én positieve verplichting jegens [eiser] om zijn persoonlijke levenssfeer te beschermen.
De Staat voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.