Home

Rechtbank Den Haag, 07-10-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12152, AWB 16 / 19853, AWB 16 / 19854

Rechtbank Den Haag, 07-10-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12152, AWB 16 / 19853, AWB 16 / 19854

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 oktober 2016
Datum publicatie
11 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:12152
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 16 / 19853, AWB 16 / 19854

Inhoudsindicatie

- Marokko

- veilig land van herkomst

- beroep gegrond

- motiveringsgebrek

- art. 3.37f VV

- ministeriële regeling onverbindend

- zelf voorzien

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummers: AWB 16/19853 (beroep) en AWB 16/19854 (verzoek)

V-nummer: [nummer]

uitspraak van voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 oktober 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn,

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2016 (het bestreden besluit) en tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening tot op het beroep is beslist.

Naar aanleiding van door de rechtbank aan partijen op 20 september 2016 toegestuurde vragen is van verweerder een schrijven van 21 september 2016 ontvangen.

Op 22 september 2016 zijn het beroep en verzoek ter zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op

23 augustus 2016 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser heeft een relatie gehad met een achterbuurmeisje. Toen haar broer daar achter kwam, heeft hij eiser bedreigd en met een mes in zijn hand gestoken. Daarnaast heeft eiser in Marokko problemen ondervonden omdat hij Berber is.

2. Bij het bestreden besluit is die aanvraag met toepassing van de artikelen 31 en 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, Marokko. Verweerder acht de eerwraakgerelateerde problematiek geloofwaardig en stelt zich op het standpunt dat

in het algemeen bescherming in Marokko wordt geboden en dat eiser zich tot de autoriteiten had kunnen wenden, hetgeen niet is gebeurd. Niet gebleken is dat de autoriteiten niet in staat of bereid zijn bescherming te bieden. Verder wordt in de verklaringen over de bedreiging en het steekincident geen aanleiding gezien te concluderen dat eiser vluchteling is of dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade, onder meer omdat eiser zich na het steekincident nog een half jaar zonder problemen in het land van herkomst heeft kunnen verblijven. Niet valt in te zien waarom eiser zich bij terugkeer niet opnieuw aan problemen zou kunnen onttrekken. Voorts wordt geloofwaardig geacht dat eiser als Berber enige mate van discriminatie ondervond, maar volgens verweerder is niet gebleken van een dusdanig ernstige beperking van bestaansmogelijkheden dat het voor eiser onmogelijk is om in Marokko op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren. Aan eiser is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

3. Tussen partijen is in geschil of Marokko terecht als veilig land van herkomst is aangemerkt.

4. Bij ministeriële regeling van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het VV, is aan bijlage 13 Marokko toegevoegd (Stcrt. 2016, 8083).

5. Bij de beoordeling van de vraag of verweerder zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd heeft dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, zijn gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) onder meer de volgende vragen van belang:

-

Voldoet de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst aan artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)? Is het onderzoek van verweerder gebaseerd op in dat artikel genoemde informatiebronnen?

-

Blijkt uit die bronnen dat er wet- en regelgeving is die vervolging of een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling verbiedt en die het voor autoriteiten mogelijk maakt bescherming te bieden? (juridische situatie).

-

Blijkt uit die bronnen dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat feitelijk bescherming wordt geboden? Is er een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar? (feitelijke situatie).

6. Uit voornoemde uitspraak volgt voorts het volgende. De toetsing of een land een veilig land van herkomst is moet - anders dan verweerder stelt - zonder terughoudendheid plaatsvinden. Een land kan als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, artikel 3.105ba van het Vb en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) worden aangewezen als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven eisen voldoet. Verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst is voldaan, waarbij de norm is dat er in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling plaatsvindt. Dat onderzoek moet verweerder ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar.

7. Niet in geschil is dat de in voormeld artikel bedoelde bronnen niet beschikbaar zijn. Derhalve heeft verweerder zijn beoordeling of Marokko een veilig land van herkomst is, niet gebaseerd op de door artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb voorgeschreven informatiebronnen. De aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voldoet in zoverre niet aan de wettelijke vereisten.

8. Eiser heeft verder gemotiveerd betwist dat uit de door verweerder gehanteerde bronnen blijkt dat daadwerkelijk bescherming wordt geboden. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt. Bij schrijven van 21 september 2016 heeft verweerder de onder 5 bedoelde vragen beantwoord. Daarin is onder meer het volgende vermeld. Marokko wordt op dit moment door geen van de EU-lidstaten aangemerkt als veilig land van herkomst. Uit de geraadpleegde bronnen blijkt onder meer dat de belangrijkste mensenrechtenproblemen in Marokko onder meer corruptie in alle lagen van het overheidsapparaat en het wijdverbreid negeren van de wet door veiligheidsdiensten zijn. Verweerder concludeert dat Marokko wet- en regelgeving heeft die waarborgen biedt en partij is bij verschillende mensenrechtenverdragen en dat deze niet altijd lijken te worden nageleefd. Verweerder meldt verder dat er geen sprake lijkt te zijn van refoulement van eigen burgers naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het systeem van rechtsmiddelen biedt wettelijke waarborgen tegen schendingen van rechten en vrijheden, maar dit wordt echter niet altijd ten volle nageleefd.

9. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat daadwerkelijk bescherming wordt geboden, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Uit de door verweerder genoemde informatie volgt die conclusie niet, onder meer omdat niet inzichtelijk is gemaakt in welke mate voormelde waarborgen al dan niet worden nageleefd. Verder is niet inzichtelijk of politie en justitie functioneren in die mate dat de materiële en procedurele mensenrechten- en anti-discriminatiewetgeving wordt toegepast en er daadwerkelijk rechtsmiddelen beschikbaar zijn. Evenmin wordt duidelijk of en in welke mate onrechtmatig optreden van politie actief wordt onderzocht en bestraft. Nu Marokko geen deel uitmaakt van de Raad van Europa en zich niet heeft aangesloten bij het EVRM, bestaat voor inwoners niet de mogelijkheid bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te klagen over in de praktijk geboden bescherming tegen mensenrechtenschendingen.

10. De rechtbank concludeert dat verweerder bij zijn beoordeling of Marokko een veilig land van herkomst is, onvoldoende heeft onderzocht en op kenbare en deugdelijke wijze heeft gemotiveerd dat is voldaan aan de in artikel 3.37f van het VV voorgeschreven vereisten. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de onder 4 bedoelde ministeriële regeling onverbindend te verklaren voor zover daarbij Marokko door een wijziging van bijlage 13 van het VV is aangemerkt als veilig land van herkomst. Verweerder heeft ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit brengt met zich dat eveneens ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en ten onrechte een inreisverbod van twee jaar is opgelegd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.

11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit primair op het standpunt gesteld dat van een reële en voorzienbare vrees geen sprake is, nu eiser na het steekincident nog een half jaar zonder problemen in het land van herkomst heeft kunnen verblijven en niet valt in te zien waarom eiser zich niet opnieuw aan deze problemen zou kunnen onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de vrees van eiser voor zijn onder 2 bedoelde problemen niet reëel en voorzienbaar is, de toets in rechte kan doorstaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom terecht afgewezen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, was verweerder echter gehouden de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Door toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw zijn er ten onrechte andere rechtsgevolgen aan het bestreden besluit verbonden. Zo is aan het instellen van beroep niet verbonden dat de rechtsgevolgen van het besluit worden opgeschort en is ten onrechte een inreisverbod opgelegd en een vertrektermijn onthouden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt zelf voorziend dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

12. Nu op het beroep is beslist, is er geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek wordt afgewezen.

13. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-

veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.

De voorzieningenrechter:

-

wijst het verzoek af;

-

veroordeelt verweerder in de kosten ten bedrage van € 496,- (vierhonderdzesennegentig euro), te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

7 oktober 2016.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel