Rechtbank Den Haag, 21-05-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6161, C09/443613 / HA ZA 13-611
Rechtbank Den Haag, 21-05-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6161, C09/443613 / HA ZA 13-611
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 mei 2014
- Datum publicatie
- 21 mei 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:6161
- Zaaknummer
- C09/443613 / HA ZA 13-611
- Relevante informatie
- Grondwet [Tekst geldig vanaf 22-02-2023]
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat vanaf 15 januari 2013 sprake is van regulering van eigendom van de pelsdierhouders en per 1 januari 2024 sprake zal zijn van een zeer zware vorm van regulering van hun eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM. Als gevolg daarvan worden de pelsdierhouders ernstig financieel getroffen. Op dit moment kan niet worden vastgesteld dat hen daarvoor enige, laat staan adequate, vergoeding is/zal worden geboden. Daarmee is geen sprake van de ingevolge artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM benodigde fair balance. Dit klemt te meer, daar de pelsdierhouders voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet welzijnsinvesteringen hebben moeten doen en aldus (hoge) kosten hebben moeten maken, op straffe van onmiddellijke ingang van het in deze wet neergelegde verbod. De rechtbank heeft de Wet verbod pelsdierhouderij daarom buiten werking gesteld.
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C09/443613 / HA ZA 13-611
Vonnis van 21 mei 2014
in de zaak van
1. de vereniging
NEDERLANDSE FEDERATIE VAN EDELPELSDIERENHOUDERS,
gevestigd te Nederasselt,
2a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] NERTSENHOUDERIJ B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
2b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
3a. [B1],
wonende te [plaats],
3b. [B2],
wonende te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLEVO FUR B.V.,
statutair gevestigd te Zeewolde,
5a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
5b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
6a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING [D] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
6b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PELSDIERENFOKKERIJ [D] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
6c. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D] TRADE B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
6d. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D] VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
6e. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PELSCENTRALE [E] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
7a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
7b. [G1],
wonende te [plaats],
7c. [G2],
wonende te [plaats],
7d. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE PEELRAND B.V.,
statutair gevestigd te Deurne,
7e. de vennootschap onder firma
DE PEELRAND,
gevestigd te Deurne,
8a. [H1],
wonende te [plaats],
8b. [H2],
wonende te [plaats],
8c. [H3],
wonende te [plaats],
8d. de vennootschap onder firma
VOF [H4],
gevestigd te [plaats],
eisers,
advocaat mr. A.B. Lever te Apeldoorn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.J.M. van den Tweel te Den Haag.
Eisers onder 1. tot en met 8d. zullen tezamen ‘eisers’ worden genoemd en de eisers sub 2a. tot en met 8d. zullen als ‘de pelsdierhouders’ worden aangeduid. Gedaagde zal ‘de Staat’ worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het vonnis van deze rechtbank van 4 september 2013, waarbij een comparitie van partijen voor de meervoudige kamer is bevolen;
- het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2014 en de daarin genoemde stukken;
-
Ter zitting is het vonnis bepaald op heden.
2 De feiten
De pelsdierhouders houden allen pelsdieren voor hun vacht ten behoeve van de produktie van bont.
Eiseres sub 1 heeft tot doel de belangenbehartiging van de bij haar als lid aangesloten edelpelsdierenhouders.
De pelsdierhouderij is in Nederland een bloeiende en lucratieve tak van landbouw, die op jaarbasis een economische (toegevoegde) waarde vertegenwoordigt van ruim € 300.000.000,-.
Op 4 oktober 2006 heeft het kamerlid van Velzen een initiatiefwetsvoorstel ingediend houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Kamerstuknummer 30 826). Dit initiatiefwetsvoorstel, dat later is gewijzigd door het voorstel van de kamerleden van Gerven en Dijsselbloem met kamerstuknummer 32 369, en het voorstel van de leden Gerven en Recourt met kamerstuknummer 33 076, heeft uiteindelijk geleid tot de Wet van 4 januari 2013, houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij), Staatsblad 2013, 11, welke wet op 15 januari 2013 in werking is getreden (zoals gewijzigd bij Wet van 4 januari 2013 tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij, Staatsblad 2013, 12, en bij Wet van 4 januari 2013 tot nadere wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij, Staatsblad 2013, 13).
De Wet verbod pelsdierhouderij bevat in artikel 2 een verbod tot het houden, doden of doen doden van een pelsdier. Voorts bevat de wet een regeling inhoudende specifieke voorwaarden waaronder dit verbod (na een uitfaseringsperiode van omstreeks tien jaar) eerst ingaat op 1 januari 2024. De Wet verbod pelsdierhouderij is gegrond op de ethische norm dat dieren in Nederland niet uitsluitend of in hoofdzaak voor hun waardevolle pels behoren te worden gehouden en gedood, omdat het toebrengen van leed en ongerief aan dieren ter verkrijging van hun pels niet op goede gronden kan worden gerechtvaardigd. Daarbij is van belang geacht dat met bont geen eerste levensbehoefte van de mens is gediend: bont is een luxe product waarvoor gangbare alternatieven bestaan (TK 2006-2007, 30 826, nr. 3, p. 7.).
Blijkens de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2009-2010, 32 369, nr. 7, p. 13) hebben de initiatiefnemers de optie om nertsenfokkers uit te kopen niet uitvoerbaar geacht, gezien de financiële implicaties van deze optie en de enorme bezuinigingstaakstelling van de rijksoverheid.
De pelsdierhouders hebben uiterlijk voor 1 januari 2014 nog investeringen moeten doen teneinde 100% van de nertsen te houden conform de (dierenwelzijns)eisen van de Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 11 december 2003 houdende regels ter zake van welzijnsnormen van nertsen (Verordening welzijnsnormen nertsen (PPE) 2003). Zij zijn hierin allen geslaagd en zij beschikken over de benodigde vergunningen.
De pelsdierhouders mogen hun bedrijf gedurende de uitfaseringsperiode nog uitoefenen. Vanaf 1 januari 2024 is dit verboden.
3 Het geschil
Eisers vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I.
primair
De Wet verbod pelsdierhouderij onverbindend te verklaren althans buiten werking te stellen wegens strijdigheid met hogere regelgeving;
subsidiair
te bepalen dat genoemde wet, althans de artikelen 2 en 3, buiten toepassing dient/dienen te worden gelaten of de Staat te bevelen deze artikelen te schorsen en/of niet uit te voeren/te doen uitvoeren, althans totdat zal zijn voorzien in een volledige, althans adequate, schadevergoedingsregeling voor individuele gevallen;
meer subsidiair
te bepalen dat genoemde wet althans de artikelen 2 en 3 buiten toepassing dient/dienen te worden gelaten voor gevallen als van de pelsdierhouders, althans totdat zal zijn voorzien in een volledige, althans adequate, schadevergoedingsregeling voor individuele gevallen;
II.
te verklaren voor recht dat de Staat zich op bovenstaande gronden schuldig maakt aan een onrechtmatige daad jegens de pelsdierhouders en dientengevolge jegens hen aansprakelijk is voor alle door hen geleden en te lijden schade (waaronder gevolgschade) nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III.
de Staat in de kosten van het geding te veroordelen.
Eisers stellen hiertoe dat de Wet verbod pelsdierhouderij onrechtmatig is, want in strijd met het bepaalde in artikel 14 lid 1 en lid 3 van de Grondwet en met fundamentele rechtsbeginselen, in strijd met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP), in strijd met de richtlijn 98/58/EG, van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, in strijd met het vrij verkeer van goederen, zoals neergelegd in de artikelen 34 en 35 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gepubliceerd onder nummer 2012/C 326/01 (hierna: VW EU), en in strijd met de vrijheid van vestiging, zoals verankerd in artikel 49 VW EU. De pelsdierhouders betogen dat de Wet verbod pelsdierhouderij onrechtmatig is jegens hen doordat deze wet het houden, doden of doen doden van een pelsdier verbiedt, terwijl de Staat aan hen geen volledige, althans adequate, schadeloosstelling verstrekt.
De Staat voert gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.