Home

Rechtbank Den Haag, 03-09-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11113, C-09-462863 - HA ZA 14-395

Rechtbank Den Haag, 03-09-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11113, C-09-462863 - HA ZA 14-395

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 september 2014
Datum publicatie
18 september 2014
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:11113
Zaaknummer
C-09-462863 - HA ZA 14-395

Inhoudsindicatie

Overheidsaansprakelijkheid vanwege toepassing dwangmiddel van voorlopige hechtenis? Eiser beroept zich op a- en b- grond. Vordering wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/462863 / HA ZA 14-395

Vonnis van 3 september 2014

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te Lunteren,

eiser,

advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,

tegen

de publiekrechtelijk rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),

zetelende te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 14 maart 2014, met producties 1-9;

-

de conclusie van antwoord, met producties 1-17;

-

het tussenvonnis van 28 mei 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

-

de brief van mr. Volbeda van 20 maart 2014, met productie 10;

-

de brief van mr. Volbeda van 20 maart 2014, met producties 11-23;

-

de brief van mr. Volbeda van 20 maart 2014, met productie 24;

-

het proces-verbaal van comparitie van 22 juli 2014.

1.2.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Naar aanleiding van een aan hem op 23 oktober 2009 uitgereikte verkeersbekeuring, heeft [eiser] bij brief van 29 oktober 2009 een klacht ingediend tegen de verbalisante, mevrouw [verbalisante] (hierna: [verbalisante]). De klacht is ter zitting van 2 maart 2010 behandeld door de klachtencommissie van de politie Gelderland-Midden in het gemeentehuis van Ede onder voorzitterschap van de heer mr. [voorzitter] (hierna: mr. [voorzitter]).

2.2.

Naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde zitting heeft [verbalisante] tegen [eiser] aangifte gedaan van belediging van een ambtenaar in functie. Tegen [eiser] is vervolging ingesteld. Bij vonnis van 27 januari 2011 heeft de politierechter van de rechtbank Arnhem [eiser] wegens belediging van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar functie veroordeeld tot een geldboete van € 180, subsidiair drie dagen hechtenis. Dit vonnis is onherroepelijk.

2.3.

Bij brief van 3 maart 2010 heeft [eiser] naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde zitting onder meer het volgende aan mr. [voorzitter] geschreven:

“Simpele ziel,

U naam kan ik mij niet eens meer herinneren. Zo’n onbetekenend persoon bent u voor mij.

U bent een schande voor de rechterlijke macht. De onkunde en partijdigheid straalden van uw gereformeerde kop. U bent totaal ongeschikt als voorzitter van een “onafhankelijke”

klachtencommissie.

Het is een zeer grote schande, nadat ik per abuis en na lang zoeken (geen aanwezige

ambtenaar kon mij zeggen waar de hoorzitting werd gehouden) keurig op tijd, t.w. een

kwartier voor aanvang mij meldde. U meende mij echter, bij het binnentreden van de zaal, op

een ongelooflijke wijze te moeten schofferen. U heeft hiermede de toon voor de hoorzitting

gezet. U bent een onbeschofte vlerk die noch in mijn schaduw (niet praktizerend jurist), en

zeker niet in de schaduw van mijn overleden vader en overleden broer kunt staan. De hele

klachtenprocedure is een grote farce. U bent “weltfremd” en weet niet hoe het respectloze

optreden door politie onder de bevolking leeft. Neen u gedraagt zich partijdig en houdt de

politie de hand boven het hoofd. Wat onafhankelijk commissie!!! Ook hier gaat de zegswijze

van de slager die zijn eigen vlees keurt, op.

Voorts faalt u doordat u niet weet wat de inhoud is van de invitaties die naar de klagende

partij worden gezonden. Had u dit wel geweten dat had u niet zo’n grote mond hoeven op te

zetten.

Hoe durft u, vlerk, mij het recht van vrije meningsuiting te ontnemen!! Vanaf het begin koos

u de zijde van agente [verbalisante]. U bent, wellicht zeg ik dit ten overvloede, uiterst partijdig.

Over de overige commissieleden wens ik (nog) geen uitspraak te doen.

En dan de wijze waarop u agente [verbalisante] adviseerde een klacht tegen mij in te dienen,

wederom een uitspraak die een onpartijdig voorzitter niet past. Voorts toonde u hiermede uw

geringe juridische kennis.

De kennismaking met u heeft mijn gezondheid geen goed gedaan. U wist dat ik zwaar

hartpatiënt ben, en een hartstilstand met een bijna doodervaring heb gehad. Toch meende u

mij op een uiterst onbeschofte wijze, mijn hartritmestoornis te moeten verergeren. Het was

maar goed dat de hoorzitting voor mij voortijdig eindigde.

Voor mij bent u een incapabele onbeschofte vlerk. Uw soort zal ik tot mijn dood bestrijden.

Mogelijk dat u mij kunt berichten , bij wie dan wel bij welke instantie ik een klacht over uw

functioneren kan indienen.

Ik eis van u excuses.!!”

2.4.

In augustus 2010 heeft [eiser] meermaals telefonisch contact opgenomen met

mr. [voorzitter] en in september 2010 heeft [eiser] over mr. [voorzitter] telefonisch gesproken met een parketsecretaris van de rechtbank Arnhem.

2.5.

Naar aanleiding van de in 2.3 bedoelde brief en de in 2.4 bedoelde telefonische contacten heeft mr. [voorzitter] op 20 september 2010 aangifte gedaan van bedreiging door [eiser], die in verband hiermee op 28 september 2010 is aangehouden en in verzekering is gesteld en op 1 oktober 2010 door de rechter-commissaris in bewaring is gesteld. De raadkamer van de rechtbank Utrecht heeft vervolgens een bevel gevangenhouding verleend, maar de tenuitvoerlegging daarvan geschorst. Op 15 oktober 2010 is [eiser] in vrijheid gesteld.

2.6.

[eiser] is vervolgd wegens een verdenking van bedreiging van mr. [voorzitter] (artikel 285 Sr). Bij vonnis van 27 januari 2011 heeft de politierechter van de rechtbank Arnhem [eiser] vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten. De politierechter overwoog hiertoe het volgende:

“Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte is te laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De tenlastegelegde bewoordingen zijn niet van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [voorzitter] [bedoeld zal zijn: [voorzitter], rechtbank Den Haag] de redelijke vrees kon ontstaan hem, direct of indirect, van het leven zou beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.

De politierechter gaat er vanuit dat verdachte de woorden “Ik maak [voorzitter] kapot” daadwerkelijk heeft gezegd. In zijn algemeenheid geldt dat deze woorden niet zonder meer een bedreiging met enig misdrijven tegen het leven of met zware mishandeling opleveren. In de gegeven omstandigheden, en mede bekeken tegen het licht van de inhoud van de brief van verdachte aan [voorzitter]

d.d. 3 maart 2010 waarin hij stelt dat [voorzitter] een schande is voor de rechtelijke macht – zijn deze woorden evenmin voldoende om de redelijke vrees te doen ontstaan dat [voorzitter] van het leven zou worden beroofd, dan wel het slachtoffer zou worden van zware mishandeling. Veel meer voor de hand ligt dat immers de uitleg dat de woorden van verdachte gericht waren op de maatschappelijke positie van [voorzitter].

Aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [voorzitter] redelijkerwijs kon vrezen voor lichamelijk letsel ontbreken.”

2.7.

Tegen dit vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 13 april 2012 heeft het hof Leeuwarden bevolen dat het hoger beroep buiten behandeling wordt gelaten.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

I voor recht verklaart dat de Staat jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat [eiser] daardoor schade lijdt en heeft geleden;

II bepaalt dat de Staat de schade door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten bedrage van € 250.000 aan hem dient te vergoeden;

III bepaalt dat de Staat binnen vijf dagen na betekening van het vonnis (een mogelijk bestaand) strafblad uit alle justitiële bestanden dient te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag of dagdeel dat de Staat nalaat zulks te doen;

IV de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3.2.

Aan deze vorderingen legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat hij 17 dagen in voorlopige hechtenis is gehouden, terwijl hij voordien nimmer in aanraking is geweest met justitie en hij vele gezondheidsproblemen heeft, waarmee politie en justitie bekend waren. Bovendien is voornoemde periode langer dan een mogelijk op te leggen straf zou zijn. [eiser] heeft ten gevolge van de voorlopige hechtenis reputatieschade en ernstige gezondheidsschade geleden, zowel fysiek als psychisch. [eiser] is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, zodat de voorlopige hechtenis jegens hem onrechtmatig was. Uit het in 2.6 bedoelde vonnis van de politierechter van 27 januari 2011 vloeit tevens voort dat het redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken. Het openbaar ministerie heeft onjuiste informatie verstrekt voor wat betreft de duur van het onder toezicht staan van de reclassering. Na de vrijspraak diende dit toezicht te worden beëindigd. Echter tot de in 2.7 bedoelde beschikking is het toezicht voortgezet, zodat [eiser] nodeloos, circa één jaar lang, toezicht heeft gekregen.

3.3.

De Staat voert gemotiveerd verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing