Home

Rechtbank Breda, 22-02-2006, AV2996, 4667-04

Rechtbank Breda, 22-02-2006, AV2996, 4667-04

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 februari 2006
Datum publicatie
1 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AV2996
Zaaknummer
4667-04

Inhoudsindicatie

Verdachte wordt vrijgesproken van het bezit van kinderporno, nu het beeldmateriaal dat op zijn computer was aangetroffen zich in de unallocated clusters en temporary internetfiles bevond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Parketnummer(s): 4667-04

1 Partijen.

Onderzoek van de zaak.

In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum 1969 en plaats],

wonende te [adres],

heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.

De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Schönfeld, advocaat te Breda.

2 De tenlastelegging.

De verdachte staat terecht, terzake dat

hij op meer, althans één, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van

12 februari 2002 tot en met 5 oktober 2004 te Breda, in elk geval in

Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager,

bevattende een (groot) aantal afbeeldingen (op 5 oktober 2004: 11.383 stuks)

van seksuele gedragingen, te weten een (beeld- en/of

film)file/(computer)bestand, bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens)

een persoon die kennelijk de leeftijd van zestien jaar (van 12 februari 2002

tot 1 oktober 2002) en/of achttien jaar (van 1 oktober 2002 tot en met 5

oktober 2004) nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,

(telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd

en/of in voorraad/in bezit heeft gehad,

welke voornoemde (beeld- en/of film-)file(s)/(computer)bestand(en) bevat(ten)

(onder meer):

- een afbeelding waarop de vagina van een meisje, kennelijk jonger dan

achttien jaar, nadrukkelijk in beeld is gebracht (onder meer: [...].jp,

[...].jpg en nummers 22876 t/m 22901 "[naam serie"),

van het plegen van welk(e) feit(en) hij, verdachte een beroep of gewoonte

heeft gemaakt;

art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht

3 De geldigheid van de dagvaarding.

De rechtbank verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “zestien jaar (van 1 mei 2002 tot 1 oktober 2002) en/of” nu op geen enkele wijze een feitelijke omschrijving is gegeven van de afbeeldingen die hiermee worden bedoeld. In de feitelijke omschrijvingen is slechts sprake van personen jonger dan achttien jaar, zodat de dagvaarding in zoverre innerlijk tegenstrijdig is.

Hetgeen verdachte wordt verweten, namelijk dat het in de dagvaarding genoemde aantal afbeeldingen die bij hem zijn aangetroffen seksuele gedragingen bevatten bij welke een persoon was betrokken die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is feitelijk uitgewerkt door een beschrijving van een aantal afbeeldingen waarop zich dergelijke seksuele gedragingen voordoen.

De rechtbank stelt voorop dat het aanbeveling zou verdienen om de afbeeldingen ten aanzien waarvan een verdachte een verwijt wordt gemaakt zodanig te omschrijven dat alle ten laste gelegde afbeeldingen daaronder kunnen worden geschaard, hetgeen blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 28-09-2004, NJ 2004/684) kan door middel van algemene omschrijvingen. Nu dat in casu niet is gebeurd, maar er voor is gekozen om slechts een beperkt aantal van alle afbeeldingen uit te werken, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of die uitwerking een voldoende feitelijke uitwerking vormt voor alle afbeeldingen, ook voor wat betreft die welke niet in de dagvaarding zijn uitgewerkt.

In het onderhavige dossier bevinden zich twee processen-verbaal inhoudende de analyse van de beeldfiles die bij verdachte zijn aangetroffen. Deze processen-verbaal zijn opgesteld door de verbalisant [, die werkzaam is als zedenrechercheur en zich sedert zes jaren onder meer bezig houdt met de bestrijding van kinderpornografie. Op grond van die ervaring acht de rechtbank hem deskundig op het gebied van herkenning van afbeeldingen die voldoen aan de criteria neergelegd in art 240b Wetboek van strafrecht. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er bij verdachte (71330 + 1783 =) 73113 beeldfiles zijn aangetroffen en dat er, na analyse, (9600 + 903 =) 10503 voldoen aan de criteria voor overtreding van artikel 240b Wetboek van strafrecht. Daarbij is in algemene bewoordingen omschreven welke seksuele handelingen op die beelddragers voorkomen. Die omschrijving is zodanig dat alle of een zeer groot aantal van de afbeeldingen die voldoen aan de criteria van art 240b Wetboek van strafrecht daaronder kunnen worden geschaard. Bovendien vormen de wel in de dagvaarding uitgewerkte afbeeldingen tezamen een nagenoeg volledige doorsnee van de seksuele gedragingen die op de beeldfiles voorkomen.

De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat deze uitgewerkte beschrijvingen zijn bedoeld als voorbeelden die representatief zijn voor alle afbeeldingen, ook voor die welke niet zijn uitgewerkt omdat zij een doorsnee daarvan vormen.

Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat de afbeeldingen passen binnen de omschrijving zoals die is opgesteld door verbalisant Groeneveld en tijdens het onderzoek ter terechtzitting bovendien is gebleken dat verdachte wist waarvoor hij terecht stond en waartegen hij zich diende te verdedigen, moet geoordeeld worden dat de dagvaarding voor wat betreft alle ten laste gelegde afbeeldingen voldoende feitelijk is omschreven. De dagvaarding voldoet ook overigens aan de eisen van artikel 261 Wetboek van strafvordering. De dagvaarding is mitsdien geldig, nu ook overigens niets is gebleken wat daaraan in de weg staat.

4 De bevoegdheid van de rechtbank.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De rechtbank heeft geconstateerd dat er een “Vordering/bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Sv” door de officier van justitie is gedaan op basis van in het opsporingsonderzoek bekend geworden creditcardgegevens. De gegevens die naar aanleiding van voornoemde vordering beschikbaar zijn gesteld hebben vervolgens geleid tot de verdenking van verdachte.

De bevoegdheid die in artikel 96a van het Wetboek van strafvordering is geregeld ziet echter uitdrukkelijk op de inbeslagneming van voorwerpen. Nu het de uitlevering van gegevens betrof had een bevel tot uitlevering slechts kunnen worden gegeven door de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie en in het gerechtelijk vooronderzoek, hetgeen geregeld is in artikel 125i (oud) Wetboek van strafvordering.

Er is sprake van een omvangrijk opsporingsonderzoek met internationale aspecten en vele verdachten. Dit mag echter geen reden zijn af te wijken van het gebruik van de daarvoor geëigende wettelijke regeling zoals die is neergelegd in artikel 125i (oud) Wetboek van strafvordering. Het voert de rechtbank te ver aan dit verzuim consequenties te verbinden, nu zij, gelet op hetgeen uit het opsporingsonderzoek naar voren was gekomen, er geen enkele twijfel over heeft dat de rechter-commissaris op basis van de gerezen verdenking en de ernst en omvang van de feiten zou zijn overgegaan tot het geven van genoemd bevel. De verdachte is naar het oordeel dan ook niet in zijn belangen geschaad door de handelwijze van het openbaar ministerie, zodat de officier van justitie in haar vordering kan worden ontvangen, nu ook overigens is gebleken dat daaraan niets in de weg staat.

6 Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

7 Vrijspraak en de gronden daarvoor.

Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Op de computer van verdachte is kinderporno aangetroffen in de unallocated clusters. Op deze locaties van de harde schijf van een computer staan bestanden die verwijderd zijn. Deze bestanden zijn daarna niet meer toegankelijk, en kunnen alleen met gebruikmaking van speciale software worden benaderd. Verder is ook kinderporno aangetroffen in de temporary internet files, waar een kopie wordt opgeslagen van via het internet bekeken afbeeldingen.

Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij kinderpornografische afbeeldingen op internetsites heeft bekeken maar dat hij deze nooit heeft opgeslagen. Hij downloadde de afbeeldingen om ze te bekijken, waarna hij ze onmiddellijk wiste. Verdachte heeft eveneens verklaard dat de temporary files standaard waren ingesteld en de instelling van de geschiedenis 0 dagen was. Verdachte schoonde de temporary files bovendien regelmatig handmatig. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard, nooit de bedoeling had om de afbeeldingen te bewaren en daarmee in zijn bezit te hebben. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het enkele bekijken van afbeeldingen van kinderpornografische aard niet strafbaar heeft willen stellen. De rechtbank leidt hier uit af dat het enkele bekijken van dergelijke afbeeldingen niet aangemerkt kan worden als het in bezit hebben als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van strafrecht. De tijd dat deze afbeeldingen op zijn computer “opgeslagen” zijn geweest, acht de rechtbank te kort om van bezit te kunnen spreken.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen van het tenlastegelegde zodat zij verdachte zal vrijspreken.

8 De beslissing.

RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.

Zij verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op de zinsnede “zestien jaar (van 12 februari 2002 tot 1 oktober 2002) en/of” en zij verklaart de dagvaarding voor het overige deel geldig.

Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering.

Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Beijsterveldt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 februari 2006.