Home

Rechtbank Arnhem, 10-10-2012, BY1749, 781521 CV Expl. 11-4604

Rechtbank Arnhem, 10-10-2012, BY1749, 781521 CV Expl. 11-4604

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 oktober 2012
Datum publicatie
31 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BY1749
Zaaknummer
781521 CV Expl. 11-4604

Inhoudsindicatie

Eiser vordert van gedaagde een vertragingsboete. Gedaagde verweert zich onder meer met de stelling dat de rechtbank, sector civiel, daarover reeds in een eerder tussen partijen gevoerde bodemprocedure in afwijzende zin heeft geoordeeld. In een tussenvonnis in de onderhavige procedure is dat als een incidenteel verweer, te weten een beroep op niet-ontvankelijkheid, aangemerkt. Dat verweer is gepasseerd. De kantonrechter is van oordeel dat zulks niet juist is en ziet daarin, nadat partijen op een voorlopig oordeel dienaangaande hebben kunnen reageren, reden om terug te komen op het tussenvonnis. Geoordeeld wordt dat de rechtbank, sector civiel inderdaad reeds afwijzend heeft geoordeeld over het thans door eiser gevorderde. De vordering wordt daarom afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

burgerlijk recht, sector kanton

Locatie Tiel

zaakgegevens 781521 \ CV EXPL 11-4604 \ 51 \ 392

uitspraak van

vonnis

in de zaak van

[eisende partij]

wonende te [woonplaats]

eisende partij

gemachtigde mr. M.J.C.M. de Letter

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde partij]

gevestigd te Tiel

gedaagde partij

gemachtigde mr. H.A. Schenke

Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1. De procedure

1.1. De in het tussenvonnis van 30 mei 2012 gelaste comparitie van partijen – voor het verloop van de procedure zij verwezen naar de daarin genoemde processtukken – heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2012. Voorafgaand aan de comparitie is ontvangen een brief met bijlagen van de zijde van [eisende partij] van 7 augustus 2012 en een brief met bijlagen van de zijde van [gedaagde partij] van 6 augustus 2012.

1.2. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de kantonrechter zijn voorlopige oordeel uiteengezet inhoudende dat teruggekomen dient te worden op het in het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012 gegeven oordeel. Verwezen zij naar het proces-verbaal van de comparitie.

1.3. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op voornoemde voorshandse oordeel te reageren. [eisende partij] heeft zulks gedaan in een akte met een productie van 22 augustus 2012, [gedaagde partij] in een akte van 19 september 2012.

1.4. Tenslotte is vonnis bepaald.

2. De beoordeling in de hoofdzaak

2.1. [eisende partij] heeft tegen [gedaagde partij] de vordering ingesteld zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.1. van het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012. Het gaat – kort gezegd – om een op de UAV 1989 gegronde boete van fl. 75,00 per dag wegens te late oplevering van (ver-)bouwwerkzaamheden.

[gedaagde partij] heeft zich onder meer verweerd tegen de vordering van [eisende partij] met de stelling dat de vordering reeds eerder door [eisende partij] tegen haar is ingesteld in een procedure voor rechtbank Arnhem, sector civiel (zaaknummer 155121 / HA ZA 07-723). In die procedure is de vordering, zo stelt [gedaagde partij], afgewezen. Dat eindvonnis heeft inmiddels gezag van gewijsde. [gedaagde partij] stelt dat het gezag van gewijsde in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [eisende partij] in de onderhavige procedure.

In het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012 is het verweer van [gedaagde partij] als een incidenteel verweer, een beroep op niet-ontvankelijkheid aangemerkt. Vervolgens is geoordeeld dat in (rechtsoverwegingen 30. en 31. van) het eindvonnis van de rechtbank Arnhem, sector civiel van 29 december 2010 in de eerder tussen partijen gevoerde procedure niet inhoudelijk is beslist over het in deze procedure door [eisende partij] gevorderde.

2.2. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008/553).

De kantonrechter is van oordeel dat in het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012 het door [gedaagde partij] gevoerde verweer ten onrechte is aangemerkt als een incidenteel verweer beoordeeld, terwijl het gelet op artikel 236 Rv. gaat om een verweer ten principale. Voorts is ten onrechte geoordeeld dat door [gedaagde partij] door het voeren van genoemd verweer is een beroep op niet-ontvankelijkheid is gedaan, nu het instellen van een vordering die reeds bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beoordeeld leidt tot afwijzing van die vordering bij gebrek aan belang (Hoge Raad 9 december 2011, NJ 2011/602). In die zin is het tussenvonnis, althans het daarvoor gehanteerde beoordelingskader, (procedureel) onjuist, zodat daarop dient te worden teruggekomen.

2.3. Voorts ligt de vraag voor of de rechtbank Arnhem, sector civiel de thans voorliggende vordering tot betaling van – kort gezegd – de vertragingsboete, en daarmee de in deze relevante rechtsbetrekking, reeds inhoudelijk heeft beoordeeld. Het oordeel in het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012 is (kennelijk) gebaseerd op het door de rechtbank, sector civiel op 29 december 2010 gewezen eindvonnis.

Naar het oordeel van de kantonrechter is echter het tussenvonnis van 9 juni 2010 in deze beslissend. De rechtbank Arnhem, sector civiel oordeelt daarin (rechtsoverweging 2.2.):

Uit pagina 2 van het deskundigenrapport kan worden afgeleid dat [eisende partij] op 4 juni 2009 een nieuw overzicht heeft gemaakt van punten die nog gedaan c.q. hersteld dienen te worden en dat de deskundige met partijen heeft afgesproken dat hij zijn onderzoek zou verrichten aan de hand van deze inventarisatie. Het overzicht is als bijlage bij het rapport gevoegd. De rechtbank zal dit overzicht tevens tot uitgangspunt nemen bij haar beoordeling.

De rechtbank Arnhem, sector civiel heeft vervolgens van de in het genoemde overzicht van 4 juni 2009 neergelegde posten, waaronder de vertragingsboete, geoordeeld of deze dienen te worden toe- of afgewezen of dat een nadere uitlating van partijen vereist is.

Met betrekking tot de vertragingsboete oordeelt de rechtbank Arnhem, sector civiel in het vonnis van 9 juni 2009 (rechtsoverweging 2.51.):

[eisende partij] noemt in zijn overzicht [van 4 juni 2009, ktr.] ten slotte nog een bedrag van f 75,00 per dag aan schadevergoeding wegens te laat opleveren. Nu dit bedrag niet meer voorkomt in zijn conclusie van antwoord/eis in reconventie en ook geen grondslag voor deze vordering is genoemd, terwijl evenmin ter zake een vermeerdering van eis is ingediend, komt deze post niet voor toewijzing in aanmerking.

De rechtbank Arnhem, sector civiel heeft, zo volgt uit de hiervoor geciteerde overwegingen, geoordeeld over de in het door [eisende partij] in die procedure overgelegde overzicht van 4 juni 2009 genoemde posten. Daarbij is ook een oordeel gegeven over posten die niet in de oorspronkelijke vordering begrepen waren. De stelling van [eisende partij], zoals verwoordt in zijn akte sub 11., dat onduidelijk was welke rechtsbetrekking werd voorgelegd aan de rechtbank Arnhem, sector civiel is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onjuist. De rechtbank Arnhem, sector civiel heeft het geschil aldus opgevat dat zij over de verschuldigdheid van de in het overzicht van 4 juni 2009 genoemde punten, waaronder de vertragingsboete, diende te oordelen.

2.4. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de rechtbank Arnhem, sector civiel in afwijzende zin beslist over de vertragingsboete. Uit de hiervoor geciteerde overweging volgt dat de vertragingsboete is afgewezen bij gebrek aan (onderbouwing van de) grondslag. De kantonrechter verstaat het oordeel van de rechtbank Arnhem, sector civiel aldus dat is geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd op welke grond [gedaagde partij] de vertragingsboete dient te dragen. Over andere posten uit de opstelling van 4 juni 2009 is anders geoordeeld, in die zin is er – anders dan door [eisende partij] in zijn akte sub 15 betoogd –

wel degelijk sprake van een materiële verwevenheid van (het oordeel over) de vertragingsboete en de verschillende andere door de rechtbank Arnhem, sector civiel beoordeelde posten.

2.5. Op grond van al het voorgaande en mede gelet op het belang dat toekomt aan het ‘ne bis in idem’ beginsel is de kantonrechter van oordeel dat dient te worden teruggekomen op de in eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak van 21 maart 2012 gegeven beslissing op het punt van het gezag van gewijsde.

Onder verwijzing van naar het hiervoor onder 2.3. en 2.4. overwogene is de kantonrechter van oordeel dat de over vordering van [eisende partij] reeds in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is geoordeeld. Gelet op het hiervoor in rechtsoverweging 2.2. genoemde arrest leidt dit oordeel tot afwijzing van de vordering.

[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

3. De beslissing

De kantonrechter

3.1. wijst de vordering af;

3.2. veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Van Ingen begroot op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op