Home

Rechtbank Arnhem, 13-07-2012, BX1278, 05/701072-11

Rechtbank Arnhem, 13-07-2012, BX1278, 05/701072-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
13 juli 2012
Datum publicatie
13 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX1278
Zaaknummer
05/701072-11

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft een 42 jarige man uit Nijmegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren. Verdachte is in de nacht van 11 op 12 juni 2011 op gruwelijke wijze tekeer gegaan. Hij was opgefokt, boos en onder invloed van alcohol. Met pistool heeft hij eerst buiten in de lucht geschoten. Vervolgens heeft twee schoten gelost in de woning van een oudere vrouw. Door één van de kogels is de vrouw geraakt. Zij is aan haar verwondingen overleden. Later die avond is verdachte naar de woning van zijn volgende slachtoffer gereden, heeft hem daar opgewacht en heeft hem doelbewust en na kalm beraad voor diens woning neergeschoten.

Verdachte heeft bij de familie en vrienden van de oudere vrouw op schokkende wijze hun moeder, schoonmoeder, zus, oma en vriendin uit hun leven gerukt. Hij heeft de grootst mogelijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van deze vrouw. Hij heeft immers haar het hoogste goed, het leven, ontnomen.

Ditzelfde was ook bijna met de man gebeurd. Dat hij in leven is gebleven, mag een wonder heten. Deze man heeft echter nog steeds last van de hem door verdachte toegebrachte verwondingen.

Verdachte, die reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, heeft zich thans weer schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige geweldsdelicten. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan. Dergelijke feiten brengen grote onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaken een groot gevoel van onveiligheid en schokken de rechtsorde in hevige mate.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/701072-11

Data zittingen : 11 mei 2012 en 29 juni 2012

Datum uitspraak : 13 juli 2012

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte] Johannes,

geboren op : [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats],

thans gedetineerd in : Huis van Bewaring Grave (Unit A + B), Muntlaan 1 te Grave.

Raadsman : mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

Officier van justitie : mr. J. Grijns.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 27 januari 2012 door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging en een op 11 mei 2012 door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 in de gemeente Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans al dan niet na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer1], welke patro(o)n(en)/projektiel(en) voornoemde [slachtoffer1] heeft/hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;

2.

hij in of omstreeks de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer2] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen, opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans al dan niet na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/ projektiel(en) heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer2], welke patro(o)n(en)/ projektiel(en) voornoemde [slachtoffer2] in de (onder)rug en/of in de bil en/of in het (linker) bovenbeen en/of in de zij en/of in de buik, althans in het lichaam heeft/hebben getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

hij in of omstreeks de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer bezoeker(s) en/of personeelsl(i)(e)d(en) van café 'De Buurman' heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) afgevuurd voor/in de directe nabijheid van voornoemd café, en aldus een dreigende situatie voor die bezoeker(s) en/of personeelsl(i)(e)d(en) heeft gecreëerd.

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 11 mei 2012 en 29 juni 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:

- de heer [slachtoffer2],

- de heer [benadeelde partij].

De officier van justitie, mr. J. Grijns, heeft gerekwireerd.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

3.1 Vrijspraak

3.1.1 Ten aanzien van feit 1 primair.

De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer1] (verder: [slachtoffer1]), nu niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Immers, op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting valt niet vast te stellen dat verdachte “na kalm beraad en rustig overleg” op [slachtoffer1] heeft geschoten. Daarom zal verdachte van het 1 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

3.1.2 Ten aanzien van feit 3

Voorts is de rechtbank, met de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk het leven zou kunnen verliezen.

Verdachte heeft buiten een café een pistool doorgeladen en in de grond geschoten, terwijl zich in het café een aantal bezoekers bevonden, waaronder [slachtoffer2] (verder: [slachtoffer2]). Uit de verklaring van verdachte volgt dat zijn opzet was gericht op het afschikken van deze [slachtoffer2] en eventuele bij hem behorende personen, teneinde te voorkomen dat hij/zij verdachte zouden achtervolgen. Het doorladen van een pistool en het in de grond schieten zijn handelingen van dien aard dat zij onder omstandigheden als bedreigend kunnen worden beschouwd. In het onderhavige geval is echter niet gericht op of in de directe omgeving van de in het café aanwezige personen geschoten. Voorts volgt uit de verklaring van de getuige [getuige1] dat diverse cafébezoekers schrokken en dat sommigen van hen bang waren, maar geen van de aanwezigen in het café heeft verklaard dat zij het schot hebben ervaren als een tegen hen gerichte bedreiging met een misdrijf tegen het leven. Daarom behoort verdachte naar het oordeel van de rechtbank van dit feit te worden vrijgesproken.

3.1.3 Ten aanzien van het medeplegen van de feiten 1 en 2.

Ten aanzien van het tezamen en in vereniging met een ander of anderen plegen van de feiten 1 en 2 door verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar blijkt uit het dossier dat [naam] (verder te noemen: [naam]) in de nacht van 11 op 12 juni 2011 bij verdachte was, maar het dossier biedt ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten geen aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam] en/of één of meer anderen. Daarom behoort verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 van het bestanddeel medeplegen te worden vrijgesproken.

3.2. De bewezenverklaring

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.3.1 De feiten ten aanzien van feit 1

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Verdachte was in de nacht van 11 op 12 juni 2011 samen met [naam] bij [slachtoffer1] in haar woning aan de [adres]. Verdachte heeft in de woonkamer van deze woning met een vuurwapen twee kogels afgevuurd. [slachtoffer1] is getroffen door één van deze kogels, die ondermeer de beide longen en het hart heeft doorboord, ten gevolge waarvan zij is overleden.

3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte, door tweemaal met een vuurwapen in een kleine ruimte, zijnde de woonkamer van mevrouw [slachtoffer1], in haar richting te schieten, op zijn minst het voorwaardelijk opzet heeft gehad om haar te doden. Hij heeft zich immers willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij haar zou raken.

3.3.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat zijn cliënt weliswaar degene is geweest die [slachtoffer1] heeft neergeschoten, maar dat het afvuren van de kogels per ongeluk is geschied. Verdachte heeft ongewild en onbedoeld twee schoten gelost. Bij het eerste schot, welk schot het slachtoffer heeft geraakt, heeft zijn cliënt zittend met het vuurwapen in de hand, tegen de tafel gestoten, waardoor het afging. Bij het tweede schot stond zijn cliënt. Dit laatste schot was niet in de richting van het slachtoffer. Naar de overtuiging van de raadsman kan opzet, noch voorwaardelijk opzet wettig en overtuigend worden bewezen. Zijn cliënt heeft het ingetreden gevolg nooit gewild.

3.4 De beoordeling door de rechtbank van feit 1

Uit de vaststaande feiten volgt dat verdachte het pistool vast had toen de schoten vielen en dat één schot mevrouw [slachtoffer1] heeft geraakt, waardoor zij het letsel heeft opgelopen waaraan zij is overleden.

Ten aanzien van de feitelijke toedracht die avond overweegt de rechtbank als volgt.

3.4.1

Ter zitting van 11 mei 2012 heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 11 op 12 juni 2011 erg boos was. Verdachte was op een gegeven moment zo boos, dat hij naar buiten is gegaan en daar één keer opzettelijk in de lucht heeft geschoten. Daarna ging hij weer naar binnen met het pistool in zijn hand. Daar zaten [naam] en [slachtoffer1]. [naam] zat aan de linkerkant van de eethoek en [slachtoffer1] zat daar tegenover. Verdachte ging zitten en stootte met mijn elleboog tegen de tafel. Het pistool ging af. Zij schrokken. Ik zag opeens [slachtoffer1] in elkaar zakken. (...)

Vervolgens heeft verdachte verklaard: Ik weet niet waarom ik schoot buiten. Of ik nou het pistool aan het bekijken was…ik weet het niet. Het is een paar seconden geweest, ik weet niet wat er door mij heen ging. Ik schoot, ik weet niet… onkundigheid denk ik, en opeens werd het schot gelost. Ik deed het niet actief. Dat ik daarnet zei dat het buiten opzettelijk schoot en binnen niet, klopt niet. Dat er staat dat ik boos was, klopt niet. Ik zal nu echt verklaren hoe het is gegaan.

Na een korte onderbreking van de behandeling voor met overleg met zijn raadsman heeft verdachte verklaard dat hij nu echt de waarheid zal gaan vertellen.

Eerder die avond had iemand tegen hem gezegd: “Jou vinden ze ook nog wel eens dood onder een brug.” Verdachte was erg boos en heel gespannen door dit dreigement, door de spanningen rond zijn woning en door wat er met [naam] was gebeurd. Die bewuste avond is verdachte samen met [naam] naar het huis van [slachtoffer1] gegaan. Verdachte wilde zijn vuurwapen, dat hij buiten medeweten van [slachtoffer1] bij haar in huis had verstopt, weghalen voordat [slachtoffer1] erachter kwam dat hij het daar verstopt had. Op enig moment is verdachte naar de meterkast gelopen en heeft hij het door hem verstopte vuurwapen gepakt, tussen zijn broekband gestopt, waarna hij is teruggekeerd in de kamer. Daar zaten [naam] en [slachtoffer1] aan tafel te praten. Verdachte is naar buiten gelopen en heeft in de achtertuin van de woning bewust en opzettelijk een schot gelost. [medeverdachte] en [slachtoffer1] schrokken daarvan en sprongen beiden op van de tafel. Mevrouw [slachtoffer1] liep in de richting van de keuken en [naam] stond achter de tafel (gezien vanuit de kamer). Verdachte stond bij de hoek van de tafel, wilde gaan zitten, stootte zijn elleboog en toen is het schot afgegaan. Daarop zag verdachte dat [slachtoffer1] raar weg draaide en langzaam langs de muur voor de ingang van de keuken wegzakte. Daarna is het wapen, dat verdachte nog in zijn hand had, opnieuw afgegaan. (...)

Verdachte heeft verklaard dat hij zelf naar het politiebureau is gegaan om zichzelf aan te geven, maar dat zij halverwege door het arrestatieteam werden onderschept. Kennelijk had hij wat langer de tijd nodig om zich aan te geven dan een ander, aldus verdachte.

Verdachte heeft die avond alcohol gedronken en hij vermoed dat dit wel heeft meegespeeld. Hij is een heel ander mens als hij alcohol drink. Hij kijkt anders tegen dingen aan. De angst, die hij al een hele tijd had, is misschien wel erger geworden door de alcohol.

3.4.2

Deze lezing van verdachte wordt op een aantal punten door de getuigenverklaring van [naam], zoals door haar afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2012, bevestigd. Zo heeft zij -onder meer- verklaard dat zij in de nacht van 11 op 12 juni 2011 met verdachte in de woning van [slachtoffer1] is geweest. Verdachte is op een gegeven moment naar buiten gelopen, waarna zij één of twee knallen hoorde. De [naam] en [slachtoffer1] schrokken daarvan en sprongen op. De [naam] liep weg, struikelde en hoorde eerst een knal en vervolgens iets langs haar oor suizen. Daarop is ze naar de wc gerend en hoorde ze nog een knal.

3.4.3

Opzet op een bepaald gevolg, in dit geval opzet op de dood van [slachtoffer1], kan omschreven worden als weten dat het gevolg kan intreden en dit ook willen. Of sprake is van opzet kan de rechtbank afleiden uit de verklaringen van verdachte en uit zijn handelingen. Op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting valt niet vast te stellen dat verdachte gericht op [slachtoffer1] heeft geschoten, met het oogmerk haar te doden.

3.4.4

Wel volgt uit de feiten onder 3.3.1 genoemde feiten, te weten de verklaringen van verdachte en de getuige [naam] en uit het Kogelbaanonderzoek, dat verdachte twee keer met een vuurwapen heeft geschoten in een kleine ruimte waarin twee personen voor hem wegvluchtten. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat één van deze personen dodelijk wordt getroffen, groot. Nu verdachte desalniettemin zijn wapen heeft afgevuurd, heeft hij de kans op het intreden van dodelijk letsel bewust aanvaard en volgt uit zijn handelen (ten minste) voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer1].

3.4.5

Dit zou anders kunnen zijn, indien het scenario van verdachte aannemelijk is, te weten dat het pistool “vanzelf” is afgegaan. Dan zou sprake kunnen zijn van een ongeluk en zou verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer1] verweten kunnen worden.

De rechtbank stelt vast dat de verdediging deze stelling op geen enkele wijze met feiten of omstandigheden heeft onderbouwd, zodat dit scenario enkel berust op de verklaring van verdachte. Voor de beantwoording van de vraag of verdachtes scenario aannemelijk is, houdt de rechtbank rekening met:

1. het moment waarop verdachte heeft verklaard dat sprake zou zijn van een ongeluk;

2. de (in)consistentie van de verklaringen van verdachte;

3. verdachtes handelen voorafgaand aan en na het schietincident in de [adres];

4. verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2].

3.4.5.1 Het moment waarop verdachte heeft verklaard dat sprake zou zijn van een ongeluk.

Getuigen, die verdachte en [naam] die nacht na het incident in een cafetaria in Haalderen zijn tegengekomen, hebben gehoord dat verdachte tegen [naam] zei: “En ik heb mijn moeder doodgeschoten” , of “Ik heb mijn moeder doodgestoken”. Direct na de dood van [slachtoffer1] heeft verdachte gezegd dat hij zijn moeder had gedood, maar niet dat het een ongeluk was.

Tijdens het verhoor in verband met zijn inverzekeringstelling op 12 juni 2011 heeft verdachte iedere betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend. Hij meldde niet dat er een ongeluk was gebeurd. Ook tijdens zijn eerste verhoor, diezelfde dag, sprak verdachte niet over het feit dat er een ongeluk gebeurd zou zijn. Tijdens het tweede en het derde verhoor heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Pas ongeveer een maand na het incident meldde verdachte voor het eerst dat er sprake zou zijn geweest van een ongeluk.

3.4.5.2 De (in)consistentie van de verklaringen van verdachte.

De rechtbank stelt vast dat verdachte in de loop van het onderzoek, maar ook ter terechtzitting van 11 mei 2012 inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard omtrent de feitelijke toedracht van het incident:

- zoals hiervoor is overwogen, meldt verdachte direct na het plegen van het feit in het cafetaria in Haalderen wel dat hij zijn moedertje heeft gedood, maar niet dat sprake was van een ongeluk;

- bij de politie ontkent verdachte in eerste instantie iedere betrokkenheid bij het feit;

- na verloop van een maand verklaarde hij dat hij wel degene was geweest die het pistool op het fatale moment had vastgehad. Toen verklaarde hij dat hij zijn vuist met het pistool op tafel zette en dat opeens het wapen “van zelf afging”;

- vijf dagen later heeft hij verklaard dat hij nog niet aan tafel zat, maar dat hij tegen de tafel stootte, waardoor het schot afging;

- ter terechtzitting van 11 mei 2012 tenslotte, verklaarde verdachte dat het vuurwapen “van zelf en ongewild” afging op het moment dat hij aan de tafel wilde gaan zitten en met zijn elleboog tegen de tafel stootte;

- voorts heeft verdachte op 11 mei 2012 ook wisselend verklaard over de plaats waar [slachtoffer1] zich bevond op het moment dat het eerste schot in de woning viel. Eerst verklaarde hij dat zij op dat moment aan tafel zat, welke verklaring overeenkomt met zijn eerdere verklaring bij de politie , terwijl hij later ter terechtzitting verklaarde dat zij op dat moment tussen de tafel en de scheidingswand stond;

- in de laatste politieverklaringen verklaarde verdachte dat [naam] de schoten zou hebben gelost maar hierop komt hij ter terechtzitting op 11 mei 2012 weer terug;

- verdachte heeft verklaard dat hij onderweg was naar het politiebureau om zich aan te geven, toen hij werd aangehouden. Bij de politie verklaart hij dat hij onderweg was naar het politiebureau om aangifte te doen van vernieling van de auto van [naam];

3.4.5.3 Verdachtes handelen voorafgaand aan en na het schietincident in de [adres].

In het dossier is geen technisch of ander bewijsmateriaal aanwezig dat steun biedt aan de aannemelijkheid van verdachtes stelling dat sprake zou zijn van een ongeluk. Wel zijn er feiten en omstandigheden die de geloofwaardigheid van de lezing van verdachte ondermijnen:

- verdachte lost eerst buiten een schot, naar eigen zeggen uit boosheid en frustratie;

- verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer1] zag als “zijn moedertje”, maar hij heeft na het schietincident geen ambulance gebeld;

- verdachte heeft na de dood van [slachtoffer1] een schot door de voorruit van de auto gelost , bij Café de Buurman in de grond geschoten en verschillende schoten gelost op [slachtoffer2];

- verdachte heeft het vuurwapen gedumpt en ook nadat op aanwijzing van verdachte intensief is gezocht op de plaats waar hij het vuurwapen zou hebben gedumpt, is het pistool niet terug gevonden. Hierdoor heeft technisch onderzoek de aannemelijkheid van de stelling van verdachte, dat het vuurwapen “vanzelf” afging, niet kunnen bevestigen, noch kunnen ontkrachten;

- de mobiele telefoons van verdachte en [naam] zijn door verdachte na de bewuste avond weggegooid;

- verdachte en [naam] hebben die nacht hun kleding, inclusief de laarzen van [naam], gewassen.

3.4.5.4 Verklaring van de getuigen [getuige1] en [getuige2].

De getuigen [getuige1] en [getuige2] hebben beiden verklaard dat er 5 à 15 minuten tijd heeft gezeten tussen het eerste schot/de eerste schoten en de tweede serie schoten. Dit sluit niet aan bij de lezing van verdachte, die heeft verklaard dat slechts weinig tijd zat tussen het schieten buiten en de fatale schoten in de woning.

3.5 Conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 1:

De verklaringen van verdachte zijn inconsistent en verschillen van de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [getuige2]. Verdachte heeft pas na ongeveer een maand voor het eerst verklaard dat de dood van [slachtoffer1] het gevolg was van een ongeluk. Verder heeft hij bewijsmateriaal weggemaakt en geprobeerd weg te maken. Zo heeft hij het wapen gedumpt, zijn er hulzen in een bierblikje teruggevonden dat verdachte in elkaar heeft gedraaid en heeft hij de kleding gewassen die [naam] en hij die avond aanhadden. Ook het niet waarschuwen van de hulpdiensten nadat [slachtoffer1] was getroffen, iemand waar verdachte volgens eigen zeggen veel om gaf, past niet bij de lezing van verdachte dat sprake is van een ongeluk.

Ook verdachtes gedrag voorafgaand aan de dood van [slachtoffer1] -verdachte had alcohol gedronken en was opgefokt en schiet uit frustratie buiten in de lucht- en zijn gedrag daarna -het op meerdere plaatsen afvuren van een vuurwapen en het gericht schieten op [slachtoffer2]- wijst niet op een noodlottig ongeluk, maar op totaal ontremd gedrag. Als oorzaak voor dit gedrag wijst verdachte zelf zijn alcohol gebruik aan.

Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de hierboven genoemde feiten en omstandigheden niet bewijzen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer1]. Echter, dit alles in onderlinge samenhang en tijdsverband bezien, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het wapen waarmee het dodelijke schot op [slachtoffer1] is afgevuurd, twee keer vanzelf is afgegaan, niet aannemelijk.

Nu niet aannemelijk is geworden dat het vuurwapen per ongeluk is afgevuurd, valt de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer1], terug op verdachtes onder 3.4.4 genoemde uiterlijk waarneembare handelingen, waaruit ten minste voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer1] blijkt.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij in de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 in de gemeente Nijmegen, opzettelijk, [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk, met een vuurwapen meerdere patronen/projectielen heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer1], waarvan een projectiel voornoemde [slachtoffer1] heeft getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.

3.6.1 De feiten ten aanzien van feit 2

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

In de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 heeft verdachte nabij een flatgebouw aan de [adres], meerdere malen met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer2] geschoten. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer2] schotwonden opgelopen. Hij is daarbij gewond geraakt aan zijn rechter flank, zijn linker buikwand en lies, zijn linker bovenbeen en zijn linker bil.

3.6.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de poging moord wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat zij niet bewezen acht dat dit feit tezamen en in vereniging is gepleegd.

3.6.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de zijn cliënt ten laste gelegde poging moord, aangezien er geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Zijn cliënt, die zich bedreigd voelde door [slachtoffer2], heeft in paniek en impulsief geschoten en heeft geen tijd gehad voor “kalm beraad en rustig overleg”. Ten aanzien van de poging doodslag heeft hij gesteld dat zijn cliënt geen zuiver opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer2], nu hij deze op heuphoogte heeft beschoten, waardoor het tevens de vraag is of voorwaardelijk opzet bewezen kan worden. Overigens heeft de raadsman zich ten aanzien van de poging doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.6.4 De beoordeling door de rechtbank

Uit de onder 3.6.1 genoemde feiten volgt dat verdachte op [slachtoffer2] heeft geschoten en hem ook heeft geraakt waardoor hij letsel heeft opgelopen, te weten twee doorschoten.

Gelet op het standpunt van het openbaar ministerie en de verdediging moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:

1. Had verdachte opzet op de dood van [slachtoffer2]?

2. Heeft verdachte het feit met voorbedachte raad gepleegd?

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

3.6.4.1

Verdachte heeft ter terechtzitting op 11 mei 2012 verklaard dat:

- hij [verdachte] wordt genoemd;

- hij rechtstreek van café de Buurman naar de flat van [slachtoffer2] is gereden;

- hij weet waar [slachtoffer2] woont;

- hij niet weet waarom hij uitgerekend bij de flat van [slachtoffer2] aankwam;

- [slachtoffer2] er (naar de rechtbank begrijpt: bij de flat van [slachtoffer2]) stond toen verdachte er aankwam;

- [slachtoffer2] zich omdraaide en dat verdachte toen gelijk heeft geschoten;

- hij op de bestuurderstoel in de auto zat, toen hij schoot.

3.6.4.2

Bij de politie heeft verdachte verklaard dat:

- hij zich bedreigd voelde en toen het slachtoffer op hem kwam aflopen niet heeft afgewacht, maar dat hij, zittend in de auto, mikkend op de maagstreek van [slachtoffer2], heeft geschoten;

- hij wist waar [slachtoffer2] woonde en hij wist dat deze straat een doodlopende straat was.

3.6.4.3

De getuige [slachtoffer2] heeft verklaard dat:

- hij (naar de rechtbank begrijpt: in de nacht van 11 op 12 juni 2011) rechtstreeks naar huis is gereden;

- hij de brommer links naast de voordeur parkeerde;

- hij zag dat er 2 mensen in de auto zaten, dat [verdachte] uitstapte aan de bestuurderszijde met een pistool in zijn hand en dat [verdachte] het pistool op hem richtte;

- verdachte op zo'n 5 á 6 meter bij hem vandaan stond;

- hij zei dat verdachte hem niet in zijn gezicht mocht schieten;

- dat hij heeft gezien dat [verdachte]op hem richtte en op hem schoot.

De getuige [slachtoffer2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zei: "[verdachte] wat ga je doen" en "Wat heb je gedaan bij het café". Hij bleef naar mij kijken met van die ogen. Ik draaide mij om en zei "je schiet mij niet in mijn rug". Hij schoot mij in mijn kont.

3.6.4.4

De getuige [getuige4] heeft verklaard dat:

- hij op 12 juni 2011 met zijn vriend op de Teersdijk liep en er toen een persoon op een bromfiets voorbij reed;

- hij niet heeft gezien dat die bromfietser daadwerkelijk links van de Teersdijk is afgereden naar die flats van de (adres) toe, maar zich dat pas realiseerde toen hij hem later weer zag bij die flat;

- hij knallen hoorde en begreep dat de knallen van een vuurwapen konden zijn;

- hij naar de flat toe liep en een Renault Twingo rustig zag wegrijden;

- hij echt het idee had dat die man die was neergeschoten, opgewacht was. Het was rustig die nacht. Er was niemand op straat.

3.6.4.5

Verbalisanten hebben gerelateerd dat:

- een Renault Twingo, oud model, donker van kleur, op 12 juni 2011 om 03:58:02 (gecor-rigeerd 3:52:02) uur met gedoofde lichten de parkeerplaats van Café Buurman afreed ;

- de rijtijd van een auto van Café de Buurman naar de flat van [slachtoffer2] tussen de drie minuten en vijftig seconden en vier minuten en tien seconden bedraagt;

- de rijtijd van Café de Buurman naar de ingang van (adres) met de bromfiets waarop [slachtoffer2] reed 5 minuten en 5 seconden bedraagt ;

3.6.4.6

De getuige [slachtoffer2] heeft verklaard dat hij zichzelf herkent op de beelden van het Esso tankstation, gelegen naast café de Buurman van 12 juni 2011 te 04:09 (gecorrigeerd 04:03) uur.

3.6.4.7

Verbalisanten hebben gerelateerd dat:

- naar aanleiding van het schietincident in de nacht van 11 op 12 juni 2011 de jas en de broek van [slachtoffer2] zijn onderzocht;

- er sprake is van een inschotbeschadiging aan de achterzijde en een uitschotbeschadiging aan de voorzijde van de broek;

- sprake is van een inschotbeschadiging aan de linkerzijde en een uitschotbeschadiging aan de rechterzijde van de jas.

3.6.4.8

Verbalisanten hebben gerelateerd dat:

- op 12 juni 2011 onderzoek is verricht voor en in een flatgebouw (adres) te Nijmegen;

- zich in de toegangsdeur van de flat een doorschot bevond (bordje 12);

- het glas van de deur aan de andere zijde van de gang was beschadigd;

- zij middels een sonde, roze kleurig touw en een statief de richting van het schot vaststelden;

- de hoogte van het statief bedroeg 1,40 meter.

De rechtbank stelt vast dat op foto 36 en 38 van de fotomap, gemaakt van de situatie op de plaats van het delict , is te zien dat het roze touw is bevestigd aan de top van het statief dat ongeveer op het midden van de rijweg staat.

De rechtbank heeft zonder noemenswaardige moeite op internet gevonden dat de hoogte van een Renault Twingo uit 1995 142,3 cm bedraagt.

3.6.4.9

Getuige [getuige3] heeft verklaard dat hij de Renault Twingo langs de stoep recht voor de ingang van de flat van [slachtoffer2] heeft zien staan en daarna achteruit heeft zien wegrijden.

De rechtbank stelt voorts vast dat op foto 15 van de fotomap, gemaakt van de situatie op de plaats van het delict, is te zien dat er verspreid over de straat voor de flat vier hulzen en twee kogels zijn gevonden , dat deze plaats afwijkt van de plaats waar de Renault Twingo die nacht volgens zowel verdachte als de getuige [getuige3] stond.

3.7 De conclusie van de rechtbank ten aanzien van feit 2

3.7.1 Ten aanzien van het opzet op de dood van [slachtoffer2]

Uit de zojuist genoemde verklaringen van verdachte, zoals afgelegd ter zitting als ook bij de politie, alsmede uit de hierboven opgenomen verklaringen van aangever [slachtoffer2], volgt dat verdachte een aantal keren van korte afstand gericht op [slachtoffer2] heeft geschoten. Uit de aard van deze handeling volgt het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer2]. Dat verdachte op de maag of heuphoogte zou hebben gericht, doet daar niet aan af, nu naar algemene ervaringsregels ook schotwonden in de (onder)buik tot de dood kunnen leiden en verdachte als ongeoefend schutter [slachtoffer2] ook elders had kunnen raken.

3.7.2 Ten aanzien van de voorbedachten raad op de (poging tot) moord op [slachtoffer2]

Verdachte heeft verklaard dat eerder die avond, iemand tegen hem had gezegd: “Jou vinden ze ooit nog wel eens dood onder een brug”. Verdachte had het vermoeden dat deze persoon “bij” [slachtoffer2] hoorde. Hierdoor voelde verdachte zich bedreigd door [slachtoffer2]. Om die reden heeft hij zijn wapen opgehaald en wilde dit bij zich houden om zich veilig te voelen. Verdachte wist waar [slachtoffer2] woonde en hij is rechtstreeks van café de Buurman naar de flat van [slachtoffer2] gereden. Uit het hierboven opgenomen relaas van verbalisanten en de verklaring van de getuige [slachtoffer2] blijkt dat verdachte ongeveer 11 minuten eerder in beeld van de camera’s van het tankstation naast café de Buurman verschijnt dan [slachtoffer2]. Met een brommer is de reistijd op deze afstand iets langer dan met een auto. Mede gelet op de verklaring van de getuige [getuige4], kan het niet anders zijn dan dat verdachte eerder bij de flat is gearriveerd dan [slachtoffer2] en hem daar heeft opgewacht. Daarom hecht rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij “bij toeval” voor de flat van [slachtoffer2] kwam en dat [slachtoffer2] daar toen al aanwezig was.

Verdachte heeft op 29 juni 2012 ter terechtzitting verklaard dat de Renault Twingo langs de rand van de weg tegenover de voordeur van de flat stond tijdens het schieten. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat een Renault Twingo 143,2 cm hoog is en dat de hoogte van een van de schotlijnen op het midden van de weg 140 cm bedraagt. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat sprake zou zijn van een afgeketst schot, een mogelijkheid die is geopperd door de verdediging. Voorts zijn op een andere plaats dan waar de Renault Twingo heeft stilgestaan, verspreid over de weg, een drietal hulzen aangetroffen. Nu de auto achteruit is weggereden en de getuigen [getuige4] en [getuige3], beide werkzaam bij de politie, kort na het schietincident ter plaatse waren, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de hulzen zijn verplaatst. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat [naam] de hulzen uit de auto heeft gegooid. Zij heeft dit op 11 mei 2012 ter terechtzitting ontkend, de hulzen zijn gevonden voor de plaats waar de auto stilstond en de auto reed achteruit weg. Daarom hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij zittend vanuit de auto heeft geschoten. De hoogte van de schootlijn en de plaats waar de hulzen zijn gevonden passen wel bij het schieten na het verlaten van de auto en vanuit een staande positie, zoals [slachtoffer2] heeft verklaard. Daarom volgt de rechtbank op dit punt de verklaring van [slachtoffer2] dat verdachte uit de auto is gestapt en op hem af is gelopen. Voorts heeft [slachtoffer2] verklaard dat hij kort tegen verdachte heeft gesproken, zich heeft omgedraaid waarna hij in zijn kont werd geschoten. Dit deel van de verklaring van [slachtoffer2] wordt bevestigd door de in- en uitschotbeschadigingen in zijn kleding.

Uit het feit dat verdachte eerder op de avond een wapen heeft gehaald, voor de flat van [slachtoffer2] enige minuten op hem heeft gewacht, uit de auto is gestapt, op [slachtoffer2] is toegelopen, waarna [slachtoffer2] kort tegen verdachte heeft gesproken, [slachtoffer2] zich heeft omgedraaid en daarna in zijn billen en in zijn zij werd getroffen, zulks in onderlinge samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat de schietpartij niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging, maar van een enige tijd tevoren genomen besluit, waardoor er tijd én gelegenheid voor verdachte was om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte “na kalm beraad en rustig overleg” heeft gepoogd [slachtoffer2] van het leven te beroven.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij in de nacht van zaterdag 11 juni 2011 op zondag 12 juni 2011 in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, met voorbedachten rade [slachtoffer2] van het leven te beroven, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere patronen/projectielen heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer2], welke projectielen voornoemde [slachtoffer2] in de (onder)rug en/of in de bil en/of in het (linker)bovenbeen en/of in de zij en/of in de buik, hebben getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

doodslag

Ten aanzien van feit 2:

poging tot moord

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6. De motivering van de sanctie(s)

6.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, acht de raadsman de door de officier van justitie geëiste straf te hoog. Een dergelijke straf past bij koelbloedige moord, terwijl verdachte bij beide slachtoffers niet de intentie heeft gehad om het uiteindelijk ingetreden gevolg te bewerkstelligen.

6.3 De beoordeling door de rechtbank

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 21 februari 2012;

• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 5 september 2011;

• een NIFP briefrapport naar aanleiding van het voorgeleidingsconsult door H.T.J. Boerboom, psychiater d.d. 30 juni 2011;

• een Pro Justitia rapportage opgemaakt door M. Kemink, klinisch psycholoog d.d. 13 september 2011 en door L.H.W.M. Kaiser, psychiater d.d. 14 oktober 2011.

Uit genoemde rapportages komt het volgende beeld naar voren.

De reclasseringswerker van Reclassering Nederland concludeert - samengevat - dat verdachte een 41 jarige man is bij wie sprake is van ernstig en langdurig middelenmisbruik, persoonlijkheidsstoornis(sen) en een uiterst belaste voorgeschiedenis. Er lijkt grote samenhang te zijn tussen het gewelddadige gedrag en de invloed van alcohol- en cocaïnemisbruik. Eerdere ambulante behandeling in verband met zijn agressieproblematiek en later klinische opnamen voor zijn verslavingsproblematiek, hebben niet geleid tot succesvolle gedragsverandering en het stabiel functioneren in de maatschappij. Er zijn op dit moment geen beschermende factoren te noemen. Na detentie, zou verdachte wel begeleiding willen bij zijn terugkeer in de samenleving, zoals terugvalpreventie, schuldsanering en huisvesting. Het recidiverisico en ook het risico op onttrekken aan de voorwaarden worden ingeschat als hoog.

Dr. Kaiser concludeert - samengevat - als volgt. Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een alcohol- en cocaïneverslaving, de laatste in remissie, en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van vermijdend, narcistisch en borderline persoonlijkheidstrekken. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis is betrokkene snel in paniek, zoals hij zelf schetst en zoals in mindere mate bleek bij het onderzoek, en reageert snel defensief.

Voor het onder 2 ten laste gelegde wordt verdachte, althans indien bewezen, dan ook als licht verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat. De kans op herhaling van een dergelijk agressief delict is aanwezig, vooral als verdachte onder invloed is van alcohol.

Verdachte is niet gemotiveerd voor een klinische behandeling. Hij wil ambulante behandeling waarbij het wenselijk is dat hij een delictanalyse en delict preventieplan maakt. Tevens is het nodig dat hij behandeling krijgt voor zijn alcoholgebruik.

Onderzoeker adviseert een strafrechtelijke afdoening waarbij verdachte zelf een ambulante behandeling kan oppakken. Er is, gezien de geringe ernst van de stoornis, geen reden om een juridische maatregel te adviseren.

Drs. Kemink concludeert - samengevat - als volgt.

Er is bij verdachte misbruik van alcohol geconstateerd en een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met paranoïde, narcistische en vermijdende trekken, die mogelijk van enige invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte voelt zich daardoor sneller bedreigd en heeft meer moeite om adequaat met angsten om te gaan. Door misbruik van alcohol worden deze angsten versterkt en de remmingen op zijn gedrag verminderd, waardoor verdachte sneller tot agressief gedrag komt dan normaliter. Er is sprake van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde. Niet aan te geven is hoe groot het recidivegevaar is. Onthouding van alcohol en andere drugs zijn hierop wel van invloed. Onderzoeker ziet geen reden voor een juridisch behandelingskader.

In het overleg tussen beide onderzoekers is geconstateerd dat verdachte een onrijpe man is die met name relationele problemen heeft en een onevenwichtig leven leidt. Op tijden imponeert verdachte bij beide onderzoekers als wanhopig, manipulatief, emotioneel en onsamenhangend in zijn verhaal. Beide onderzoekers vinden oplegging van TBS met dwangverpleging niet noodzakelijk.

6.4 De conclusie van de rechtbank

Verdachte is in de nacht van 11 op 12 juni 2011 op gruwelijke wijze tekeer gegaan. Hij was opgefokt en boos en is zijn wapen gaan halen. Met dit wapen heeft hij eerst buiten in de lucht geschoten. Vervolgens heeft twee schoten gelost in de woning van [slachtoffer1]. Door één van de kogels is [slachtoffer1] geraakt. Zij is aan haar verwondingen overleden. Verdachte heeft door zo te handelen niet alleen bij de familie en vrienden van [slachtoffer1], hun moeder, schoonmoeder, zus, oma en vriendin op schokkende wijze uit hun leven gerukt, ook heeft hij de grootst mogelijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [slachtoffer1]. Hij heeft immers haar het hoogste goed, het leven, ontnomen.

Later die nacht is verdachte naar de woning van [slachtoffer2] gereden, heeft hem daar opgewacht en heeft hem doelbewust en na kalm beraad voor diens woning neergeschoten. Dat [slachtoffer2] in leven is gebleven, mag een wonder heten. [slachtoffer2] heeft langdurig medische behandeling moeten ondergaan en ondervindt nog dagelijks ernstige hinder in zijn functioneren als gevolg van de hem door verdachte toegebrachte verwondingen.

Verdachte, die reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, heeft zich thans weer schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige geweldsdelicten. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan. Dergelijke feiten brengen grote onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaken een groot gevoel van onveiligheid en schokken de rechtsorde in hevige mate. De deskundigen hebben aangegeven, gezien de geringe ernst van de stoornis van verdachte, geen reden te zien voor een juridische maatregel en adviseren strafrechtelijke afdoening.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden is.

Omdat verdachte feit 1 ontkende, konden de deskundigen geen uitspraak doen over de toerekenbaarheid van dit feit. Gelet op de persoon van verdachte en zijn gedrag in de nacht van 11 op 12 juni 2011, zoals dit hiervoor is omschreven, acht de rechtbank, anders dan de deskundigen, verdachte ten aanzien van de beide gepleegde feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar.

Rekening houdend met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 3 ten laste gelegde feit, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.

7 De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

Benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert ter vergoeding van materiële schade een bedrag van € 10.008,55, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot dit bedrag.

Benadeelde partij [slachtoffer2]

De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 12.483,17, bestaande uit

€ 1.483,17 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn geheel toe te wijzen te vermeerderen met wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis.

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] eveneens in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 97 dagen hechtenis.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, ten aanzien van beide vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht voldoende aangetoond dat de benadeelde partijen ten gevolge van de voornoemde strafbare feiten schade hebben geleden.

Benadeelde partij [benadeelde partij]

De hoogte van de vordering van [benadeelde partij] is niet betwist door verdachte. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen.

Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van de datum van het schadeveroorzakende feit tot aan de dag der algehele voldoening.

Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.

Benadeelde partij [slachtoffer2]

De hoogte van de vordering van [slachtoffer2] is niet betwist door verdachte. De recht¬bank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen.

Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van de datum van het schadeveroorzakende feit tot aan de dag der algehele voldoening.

Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van de hem onder feit 1 primair ten laste gelegde moord en het onder feit 3 ten laste gelegde.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], te betalen

€ 10.008,55 (tien duizend en acht euro en vijf en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2011.

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 10.008,55, subsidiair 85 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], te betalen € 10.008,55 (tien duizend en acht euro en vijf en vijftig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 85 dagen, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2011, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2], wonende te Nijmegen, te betalen

€ 12.483,17 (twaalf duizend vier honderd en drie en tachtig euro en zeventien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2011.

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad €12.483, 17 subsidiair 97 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], wonende te [woonplaats], te betalen € 12.483,17 (twaalf duizend vier honderd en drie en tachtig euro en zeventien eurocent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 97 dagen, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2011, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Aldus gewezen door mr. J.J.H. van Laethem als voorzitter, mr. A.M. van Gorp en mr. J.W.T.M. Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2012.