Home

Rechtbank Arnhem, 23-06-2011, BR0388, 11/511

Rechtbank Arnhem, 23-06-2011, BR0388, 11/511

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
23 juni 2011
Datum publicatie
6 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BR0388
Zaaknummer
11/511

Inhoudsindicatie

Kinderopvangtoeslag, verklaring omtrent het gedrag.

Eiser heeft pas vanaf 1 december 2007 aanspraak op kinderopvangtoeslag, aangezien eerst vanaf dat moment, gelet op artikel 4 van de overeenkomst voor bemiddeling tussen het gastouderbureau en de vraagouder, contractueel gezien sprake is van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 11/511

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 23 juni 2011.

inzake

[eiser], eiser,

wonende te [woonplaats],

tegen

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 23 december 2010.

2. Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2010 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 herzien naar € 1.816.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 30 mei 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht.

3. Overwegingen

3.1 Eiser heeft op 10 november 2007 digitaal verzocht om kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht tot 2 juni 2007.

Bij besluit van 25 februari 2008 heeft verweerder dat verzoek ingewilligd en een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 12.651.

Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 juni 2010 heeft verweerder dat voorschot herzien tot een bedrag van € 1.816. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat nu de door eiser overgelegde verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot zijn gastouder pas op 11 december 2007 is afgegeven, voor het recht op kinderopvangtoeslag uitgegaan dient te worden van een ingangsdatum van 1 december 2007, omdat zonder verklaring omtrent het gedrag de opvang wettelijk en contractueel gezien niet mag starten en daarom geen sprake kan zijn van opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

3.2 Eiser kan zich met de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat recht op kinderopvangtoeslag bestaat vanaf 2 juni 2007. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn schoonfamilie reeds sedert 2003 de kinderopvang verzorgde en dat met de overeenkomst van 9 juni 2007 beoogd is dit zodanig te formaliseren dat voor de (kosten van de) opvang vanaf 2 juni 2007 een tegemoetkoming kan worden verkregen.

3.3 Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die golden ten tijde in geding.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

In artikel 52, van de Wko is neergelegd dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de exploitant van het gastouderbureau en de ouder.

Ingevolge artikel 1a van de Wko is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing op de Wko.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend.

In artikel 16, vierde lid, van de Awir is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kan herzien.

3.4 De rechtbank stelt voorop dat in deze beroepsprocedure alleen de herziening van het voorschot aan de orde is en niet de terugvordering van het teveel betaalde voorschot.

3.5 Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt, dat eerst vanaf het moment dat de verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de gastouder is verstrekt wettelijk sprake is van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, niet meer gehandhaafd.

3.6 Verweerder stelt zich thans alleen nog maar op het standpunt dat eiser pas vanaf 1 december 2007 aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag, aangezien eerst vanaf dat moment contractueel gezien sprake is van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Verweerder wijst in dit verband op artikel 4 van de overeenkomst voor bemiddeling tussen gastouderbureau [naam gastouderbureau] en de vraagouder van 9 juni 2007 (hierna: de overeenkomst), waaruit blijkt dat de registratie van de opvanguren pas officieel kan starten wanneer er een geldige verklaring omtrent het gedrag in bezit is van het gastouderbureau.

3.6.1 Artikel 4 (start van de overeenkomst) van de overeenkomst luidt:

“VO (vraagouder) verklaart zich akkoord dat registratie van de opvanguren pas officieel kan starten wanneer er een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder in bezit is van [gastouderbureau]. VO erkent dat [gastouderbureau] geen enkele verantwoordelijkheid en/of aansprakelijkheid aanvaardt ten aanzien van hetgeen VO en de gastouder onderling rechtstreeks overeenkomen, zoals bijvoorbeeld – doch niet beperkt tot – op het gebied van de opvang c.q. verzorging van het kind/ de kinderen of een eerdere startdatum van de opvang.”

3.6.2 De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op artikel 52 van de Wko, uit het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst volgt dat er tot aan december 2007 geen sprake was van gastouderopvang die plaatsvond door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Artikel 4 van de overeenkomst sluit dit immers uitdrukkelijk uit. Dat er vanaf 2 juni 2007 feitelijk (een continuering van de) gastouderopvang plaatsvond, waarvoor eiser heeft betaald, maakt dat niet anders, nu in artikel 4 is opgenomen dat het gastouderbureau geen aansprakelijkheid en/of verantwoordelijkheid aanvaardt voor hetgeen tussen de vraagouder en de gastouder is overeengekomen.

Geconcludeerd moet worden dat eiser tot december 2007 geen recht had op kinderopvangtoeslag.

3.7 Eiser heeft voorts nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser hebben medewerkers van de Belastingtelefoon aangegeven dat een aanvraag met terugwerkende kracht mogelijk is, zonder daarbij te wijzen op aanvullende vereisten en dient dit ertoe te leiden dat de aanvraag alsnog volledig wordt gehonoreerd.

3.7.1 Dit betoog treft geen doel. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 1 april 2009, LJN BH9242), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.

De mededeling dat toekenning van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht mogelijk is, is niet onjuist. Of daadwerkelijk recht bestaat op kinderopvangtoeslag hangt af van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 22 juli 2009, LJN BJ3435) is een medewerker van de Belastingtelefoon niet bevoegd bindende uitspraak te doen over het recht op toeslag, zodat eiser reeds hierom – daargelaten dat wat er tijdens de telefoongesprekken met de medewerkers van de Belastingtelefoon is gezegd, niet meer is te achterhalen – aan de verstrekte informatie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat hij aanspraak op kinderopvangtoeslag had vanaf 2 juni 2007. Overigens stelt de rechtbank vast dat het eiser op grond van het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst duidelijk had moeten zijn dat het tijdig verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag van doorslaggevend belang is voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag.

3.8 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

3.9 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. W.R.H. Lutjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2011.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 23 juni 2011.