Home

Rechtbank Arnhem, 27-08-2010, BN5151, 05/503562-09, 05/514152-09, 05/700590-10, 05/700996-10, 05/720361-10, 05/702005-10 en 05/702627-10.

Rechtbank Arnhem, 27-08-2010, BN5151, 05/503562-09, 05/514152-09, 05/700590-10, 05/700996-10, 05/720361-10, 05/702005-10 en 05/702627-10.

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
27 augustus 2010
Datum publicatie
27 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN5151
Zaaknummer
05/503562-09, 05/514152-09, 05/700590-10, 05/700996-10, 05/720361-10, 05/702005-10 en 05/702627-10.

Inhoudsindicatie

Salduz verweer bij verstandelijk beperkte verdachte. Gezien de bijzondere kwetsbaarheid van verdachte dient

verdachte aangemerkt te worden als een zgn categorie A verdachte - een persoon die de hoogst denkbare bescherming behoeft. In het concrete geval van deze verdachte had de politie niet de standaardprocedure ten aanzien van het consultatierecht mogen volgen en er dan ook niet van uit mogen gaan dat verdachte daadwerkelijk afstand kon doen van bijstand door een raadsman. Bewijsuitsluiting (bekennende) verklaringen t.o.v. de politie. Wel medeverantwoordelijkheid piketadvocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige kamer

Promis II

Parketnummer : 05/503562-09, 05/514152-09, 05/700590-10, 05/700996-10, 05/720361-10, 5/702005-10 en 05/702627-10.

Datum zitting : 13 augustus 2010

Datum uitspraak : 27 augustus 2010

Tegenspraak

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen:

naam : [verdachte]

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats],

verblijvende : Huis van Bewaring Doetinchem, Doetinchem,

adres : Hogenslagweg 8.

raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.

officier van justitie : mr. A.M. Vloedbeld.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging in de zaak met parketnummer 05/503562-09, tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 27 december 2008 te Nijmegen tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke

toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft

weggenomen een televisie (merk Samsung) en/of een of meerdere telefoon(s)

en/of een computer (merk AMD) en/of een toetsenbord en/of een Playstation 2

en/of een acculader en/of een printer en/of een muis en/of en externe harde

schijf en/of een digitale camera en/of een USB poortverdeler en/of een of

meerdere box(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

[slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of

zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang

tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen

goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,

verbreking en/of inklimming (een vernielen van een of meerdere ruiten van

voornoemde woning);

2.

hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2006 tot en met 27 december 2008

te Nijmegen, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen

van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in

voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft

overgedragen een of meerdere paspoort(en) en/of identiteitsbewijs/bewijzen

en/of bankpas(sen) en/of creditcard(s) toebehorende aan C.D.J. [slachtoffer2] en/of L. [slachtoffer3] en/of M.A. [slachtoffer4] en/of J.N.G. [slachtoffer5] en/of S. [slachtoffer6] en/of de Nederlandse Staat,

terwijl verdachte telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist dat deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;

althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 maart

2006 tot en met 27 december 2008 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, met

het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere

paspoort(en) en/of identiteitsbewijs/bewijzen en/of bankpas(sen) en/of

creditcard(s),

in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan C.D.J. [slachtoffer1]

en/of L. [slachtoffer3] en/of M.A. [slachtoffer4] en/of J.N.G. [slachtoffer5] en/of S.

[slachtoffer6] en/of het Koninkrijk der Nederlanden, in elk geval aan een ander of

anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/514152-09:

hij op of omstreeks 27 november 2009 te Nijmegen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen

in/uit een fietsenstalling bij het NS Station Nijmegen gevestigd aan het

Stationsplein aldaar, een (heren) fiets (merk Batavus type Verona, kleur

blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan R.

[slachtoffer7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/700590-10:

hij op of omstreeks 31 januari 2010 te Nijmegen met het oogmerk om zich of een

ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of

een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een

samenweefsel van verdichtsels, Albert Heijn heeft bewogen tot de afgifte van

een emballagebon, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte

met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk

en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft

voorgedaan als (rechtmatige) houder/bezitter van twee kratten (met lege

Bavaria bierflesjes) en die twee kratten in de emballageautomaat heeft

ingevoerd (terwijl in werkelijkheid die twee kratten uit het magazijn waren

weggenomen), waardoor Albert Heijn werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 31 januari 2010 te Nijmegen met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit het magazijn (van de Albert

Heijn aan de van Schevichavenstraat 3 aldaar), twee kratten met lege Bavaria

bierflesjes in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert

Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/700996-10:

1.

hij op of omstreeks 26 februari 2010 te Wijchen met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Pointer), in elk

geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan S.W.G. [slachtoffer8], in elk

geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij op of omstreeks 26 februari 2010 te Wijchen,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een fiets (merk Pointer), geheel of

ten dele toebehorende aan S.W.G. [slachtoffer8], in elk geval aan een ander of

anderen dan aan verdachte, voornoemde fiets heeft weggenomen uit de

fietsenstalling van het Maas Waal College te Wijchen en/of (vervolgens)

geprobeerd heeft op die fiets weg te fietsen,

terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 10 februari 2010 te Wijchen met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), in elk

geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan L.B. [slachtoffer9], in elk

geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

3.

hij in of omstreeks de periode van 04 tot en met 05 februari 2010 te Nijmegen

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen

een of meerdere rijbewijzen en/of een identiteitskaart en/of een of meedere

RDW-keuringsrapporten en/of een portemonnee en/of een fietsensleutel, in elk

geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan J.M.J.A.M. [slachtoffer10] en/of

S.H. [slachtoffer11], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/720361-10:

hij op of omstreeks 02 april 2010 te Andelst met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (Gazelle), in elk

geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan J.Th. [slachtoffer12], in elk

geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/702005-10:

hij op of omstreeks 11 juni 2010 te Nijmegen met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening, in/uit een woning gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart), in elk

geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan S.C. [slachtoffer13] en/of R.

[slachtoffer14], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

In de zaak met parketnummer 05/702627-10:

hij op of omstreeks 07 juli 2010 te Nijmegen,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres]

weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan D.L.H.J.

[slachtoffer15], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, voormelde

woning is binnengegaan en/of (aldaar) in één of meer jaszakken heeft gevoeld

en/of (aldus) (in die jaszakken) heeft gezocht naar geld en/of goederen van

zijn gading,

terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 13 augustus 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.

Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd S.H. [slachtoffer11], zulks door tussenkomst van L.M.J.A.M. [slachtoffer10] (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10) en L.M.J.A.M. [slachtoffer10] (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10) en L.B. [slachtoffer9], wettelijk vertegenwoordigd door J.W. [slachtoffer9] (ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 05/700996-10).

L.M.J.A.M. [slachtoffer10] is ter terechtzitting verschenen en heeft zijn vordering en die van S.H. [slachtoffer11] mondeling toegelicht.

Als officier van justitie is ter terechtzitting verschenen A.M. Vloedbeld.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Salduz

De verdediging heeft ten aanzien van de meeste zaken een Salduz-verweer gevoerd. De rechtbank zal dit verweer eerst bespreken.

Standpunt van de verdediging – Salduz-verweer

De raadsman heeft betoogd dat – met uitzondering van de zaak met parketnummer 05/702005-10, waarin verdachte ook tijdens het politieverhoor is bijgestaan door een advocate – de politie bij de naleving van de Salduz-jurisprudentie en bij de toepassing van de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’ telkens in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van zijn cliënt.

Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat verdachte een zodanig lage intelligentie (volgens de reclassering een IQ van 50) heeft dat hij in feite functioneert op het niveau van een kleuter. Naar de mening van de raadsman had zijn cliënt dan ook als strafrechtelijk minderjarige moeten worden behandeld, hetgeen tot gevolg heeft dat ten onrechte is geaccepteerd dat verdachte afstand heeft gedaan van het recht op consultatiebijstand. Bovendien stelt de raadsman dat – alweer met uitzondering van de zaak met parketnummer 05/702005-10 – zijn cliënt het recht is onthouden op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor. Dat in sommige zaken een piketadvocaat is toegevoegd aan verdachte doet hier niet aan af.

Het gevolg van deze vormverzuimen moet zijn dat de desbetreffende verhoren moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair verzoekt de raadsman in die zaken om strafverlaging op grond van art. 359a Wetboek van Strafvordering.

Standpunt van de officier van justitie – Salduz-verweer

De officier van justitie heeft in repliek verklaard gedeeltelijk in te stemmen met het standpunt van de raadsman betreffende de toepassing van de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’. Ook de officier van justitie is van oordeel dat deze verdachte door zijn beperkte geestvermogens zodanig kwetsbaar is dat hij gelijk gesteld zou moeten worden aan een minderjarige verdachte in de leeftijdscategorie van twaalf tot en met vijftien jaar. Volgens de officier van justitie betekent dit dat in de gevallen waarin verdachte geen gebruik heeft gemaakt van het consultatierecht, en derhalve geen raadpleging van een raadsman heeft plaatsgevonden, voor het bewijs geen gebruik gemaakt kan worden van de desbetreffende politieverhoren. In de gevallen waarin echter toewijzing van een raadsman in het kader van inverzekeringstelling heeft plaatsgehad, dient van bewijsuitsluiting te worden afgezien. Immers, het had op de weg gelegen van de ingeschakelde piketadvocaat om te waarborgen dat verdachte ook tijdens de opvolgende verhoren zou worden bijgestaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon. In één geval (zaak met parketnummer 05/702005-10) heeft de piketadvocate dit ook daadwerkelijk onderkend.

Beoordeling van de standpunten

Met betrekking tot het verweer dat het lage intelligentieniveau waarop deze verdachte functioneert, een hoge mate van rechtsbescherming rechtvaardigt, overweegt de rechtbank als volgt. Sedert de Salduz- en Panovits-jurisprudentie van het EHRM in 2008 is een belangrijke verandering opgetreden in de wijze waarop wordt aangekeken tegen rechtsbijstand bij politieverhoren. De Hoge Raad heeft daarover geoordeeld (HR 30-06-2009, NJ 2009, 349; LJN BH3079) dat een aangehouden verdachte, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid moet worden geboden vóór het politieverhoor een advocaat te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen. Minderjarige verdachten hebben daarenboven recht op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor. Niet-naleving van deze regels zal, ingeval van een verweer terzake, moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan, met uitzondering van de verklaring(en) die de verdachte heeft afgelegd nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en hem de cautie is gegeven.

Als uitvloeisel uit deze jurisprudentie heeft het Openbaar Ministerie de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’ opgesteld en openbaar gemaakt, welke aanwijzing op 1 april 2010 in werking is getreden. Met deze aanwijzing heeft het Openbaar Ministerie invulling gegeven aan de hiervoor bedoelde jurisprudentie van EHRM en Hoge Raad door een getrapt systeem van bescherming van aangehouden verdachten te ontwikkelen, waarbij aan categorie A de hoogste bescherming wordt geboden en aan categorie C de geringste bescherming.

Het gevolg van het behoren tot categorie A is dat geen afstand kan worden gedaan van het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het politieverhoor, en dat het recht bestaat op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor.

Tot categorie A behoren onder meer zaken van verdachten in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar, voor zover deze zaken betrekking hebben op een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorts worden onder meer tot categorie A gerekend die zaken van verdachten die – naar het oordeel van de opsporingsambtenaar – zijn aan te merken als een persoon met een kennelijke verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis, voor zover deze zaken betrekking hebben op misdrijven:

- met een strafbedreiging van 12 jaar of meer;

- met een strafbedreiging van minder dan 12 jaar, maar waarbij sprake is van een dode of evident zwaar lichamelijk letsel;

- dat een zedenmisdrijf behelst met een strafbedreiging van 8 jaar of meer of waarbij sprake is van seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie.

Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet voldoet aan de beschrijving van categorie A. Weliswaar valt verdachte aan te merken als een persoon met een (ernstige) verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis, doch hij wordt niet verdacht van ernstige feiten zoals hierboven opgesomd. Naar de regel van de Aanwijzing zou de verdachte dan ook niet in aanmerking komen voor de hoogste bescherming, zoals bijvoorbeeld aan verdachten in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar wordt geboden.

De rechtbank is van oordeel dat dit niet strookt met de bedoeling van EHRM, Hoge Raad en de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’ om zwaardere eisen te stellen aan de rechtsbescherming naarmate de persoon van de verdachte kwetsbaarder is.

De rechtbank volgt dan ook de raadsman en de officier van justitie in hun gedeelde standpunt dat deze verdachte – gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid – moet worden aangemerkt als een persoon die de hoogst denkbare bescherming behoeft.

Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet alleen dat verdachte op een zeer laag intelligentieniveau functioneert, maar ook dat dit in voorkomende gevallen door politiemensen en door een raadsvrouw is onderkend. Ook de rechtbank heeft zelf kunnen waarnemen ter terechtzitting dat de verdachte een zeer beperkt begrip heeft van hetgeen zich in zijn strafzaken afspeelt.

Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in dit bijzondere geval redelijkerwijs van de politie gevergd had mogen worden dat werd ingezien dat deze verdachte bijzondere bescherming behoefde en niet als een doorsnee-verdachte kon worden aangemerkt. Daarom had niet kunnen worden volstaan met het aanbieden van een standaardformulier waarop kan worden aangekruist of wel of geen afstand van het consultatierecht wordt gedaan. In het concrete geval van deze verdachte had de politie er dan ook niet van uit mogen gaan dat verdachte daadwerkelijk afstand kon doen van bijstand door een raadsman. In de zaak met parketnummer 05/702005-10 is dit wel onderkend en is de rechtsbijstand van verdachte – na overleg met de officier van justitie – wel goed verlopen.

Daar waar de afstandsverklaring van het consultatierecht ertoe heeft geleid dat verdachte geen raadsman heeft kunnen consulteren, moeten de desbetreffende politieverhoren dan ook als onrechtmatig worden aangemerkt. Het gevolg is dat deze van het bewijs zullen worden uitgesloten.

Echter, indien de verdachte wel de gelegenheid heeft gehad om een raadsman voorafgaand aan het eerste verhoor te consulteren en dit consult heeft er niet toe geleid dat vervolgens is aangedrongen op verhoorbijstand (zoals wel is gebeurd in de zaak met parketnummer 05/702005-10), houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte in de desbetreffende zaken in voldoende mate rechtsbijstand heeft verkregen en uitleg heeft gekregen om zijn positie te begrijpen. Onder dergelijke omstandigheden kan niet worden gezegd dat een vormverzuim is ontstaan waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad.

Tijdens de behandeling van de zaken tegen deze verdachte is de rechtbank slechts in de zaken met parketnummer 05/720361-10 en parketnummer 05/700996-10 ten aanzien van feit 3, gebleken van een dergelijke situatie. In alle overige zaken waarin een piketadvocaat werd ingeschakeld in het kader van een inverzekeringstelling, heeft de desbetreffende rechtsbijstand eerst plaatsgevonden nadat de verdachte reeds een of meermalen was verhoord.

Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat – met uitzondering van genoemde zaken met parketnummer 05/720361-10 en feit 3 van parketnummer 05/700996-10, alsmede de eerder genoemde zaak met parketnummer 05/702005-10 waarin verdachte ook tijdens het politieverhoor is bijgestaan door een advocate – in alle overige zaken de (bekennende) verklaringen van verdachte niet mogen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten.

Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de verdediging om toepassing van strafverlaging overweegt de rechtbank als volgt. Dit verzoek heeft nog slechts betrekking op de zaken met parketnummers 05/720361-10 en 05/702005-10, alsmede feit 3 van parketnummer 05/700996-10, nu in de overige zaken het primaire verzoek wordt toegewezen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat in deze zaken tijdig rechtsbijstand is verleend aan verdachte en dat daardoor niet kan worden gezegd dat hij in zijn verdedigingsbelang is geschaad. De rechtbank wijst daarom in deze gevallen het subsidiaire verzoek om strafverlaging krachtens art. 359a Wetboek van Strafvordering af.

De zaak met parketnummer 05/503562-09 – bewezenverklaring feit 1, vrijspraak feit 2

Ten aanzien van feit 1 – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

Op 27 december 2008 te Nijmegen zijn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een televisie (merk Samsung) en telefoons en een computer (merk AMD) en een toetsenbord en een Playstation 2 en een acculader en een printer en een muis en een externe harde schijf en een digitale camera en een USB poortverdeler en boxen, geheel toebehorende aan [slachtoffer1] weggenomen. De dader heeft zich de toegang tot de woning van [slachtoffer1] verschaft door de ruiten van diens woning, gelegen aan de [adres] te verbreken waarop de dader de woning voornoemd is ingeklommen. Een deel van de weggenomen voorwerpen is bij doorzoeking door de rechter-commissaris teruggevonden in de kamer van verdachte .

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Bij repliek heeft de officier van justitie betoogd dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.

Standpunt van de verdediging

De raadsman voert aan dat het aantreffen van verschillende voorwerpen in de kamer van verdachte niet tot het bewijs mag worden gebezigd, nu de politie onrechtmatig in die kamer heeft gekeken.

Immers, blijkens het dossier heeft L.M.J. [naam], woonbegeleider bij Stichting Dichterbij, op 27 december 2008 zonder toestemming van verdachte, en derhalve onrechtmatig, de deur van diens kamer geopend voor verbalisante M. [verbalisant]. De waarnemingen die deze verbalisante daardoor heeft kunnen doen, evenals de daarop volgende doorzoeking door de rechter-commissaris, zijn daarom onrechtmatig. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting.

Beoordeling van de standpunten

De rechtbank merkt vooraleerst op dat het door de verdediging ten aanzien van deze feiten gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is gehonoreerd, hetgeen zal dienen te leiden tot de uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte.

Met betrekking tot de feiten opgenomen in de tenlastelegging met parketnummer 05/503562-09 verzoekt de raadsman eveneens om bewijsuitsluiting wegens onrechtmatig binnentreden in de kamer van verdachte. De rechtbank overweegt dienaangaande het navolgende. De verdachte verbleef ten tijde van deze feiten in een begeleid-wonen project van Stichting “Dichterbij” te Nijmegen. In het kader van dit begeleid-wonen project hebben de woonbegeleiders rechtmatig toegang tot de kamers van de bewoners, “onder andere op grond van hygiëne en overlast” .

In dit onderhavige geval heeft woonbegeleider [naam], zoals blijkt uit zijn eigen verklaring , bij terugkeer van de politie de deur van de kamer van verdachte geopend. Noch uit deze verklaring, noch uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt met welke bedoeling deze deur werd geopend. Evenwel blijkt niet dat in de kamer een doorzoeking heeft plaatsgehad. Wel blijkt dat men bij opening van de deur een soortgelijke Samsung televisie heeft zien staan als die waarvan de buurman aangifte van diefstal had gedaan. Op dat moment is de deur gesloten en is de rechter-commissaris ingeschakeld voor het uitvoeren van een doorzoeking. Eerst tijdens en na deze doorzoeking kon worden vastgesteld dat de aangetroffen televisie en andere voorwerpen afkomstig waren van de onderhavige diefstal.

Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat een onrechtmatige doorzoeking heeft plaatsgehad, of dat onrechtmatig is binnengetreden. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.

Nu de gestolen goederen zijn aangetroffen onder verdachte, alsmede gelet op het door de politie aangetroffen sporenbeeld vanaf de plaats delict richting de woning van verdachte, veroorzaakt door deeltjes van plastic schroten en door in de tuin van perceel [adres] aangetroffen gestolen voorwerpen , evenals de korte tijd die is verstreken tussen het constateren van de inbraak en het aantreffen van de gestolen goederen bij verdachte, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de woninginbraak uit de woning aan de [adres] te Nijmegen heeft gepleegd. Op basis van het voorliggende procesdossier kan onvoldoende worden vastgesteld met betrekking tot de rol die een eventuele mededader ten aanzien van het delict zou hebben vervuld. Op die grond zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen van de woninginbraak.

Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair – vrijspraak

Aan verdachte is gewoonteheling tenlastegelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen geldt dat verdachte moet hebben geweten dat de aangetroffen paspoorten, identiteitsbewijzen, bankpassen en creditcards uit enig misdrijf afkomstig waren. Nu de desbetreffende verklaring van verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten, en er zich in het dossier slechts aangiften van verlies van voornoemde documenten bevinden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de vereiste wetenschap heeft gehad..

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, ontbreekt het bewijs dat verdachte zich aan de diefstal van de genoemde voorwerpen heeft schuldig gemaakt.

De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.

De zaak met parketnummer 05/514152-09 – vrijspraak

Nu de verklaring van verdachte ten aanzien van het hem in deze zaak tenlastegelegde dient te worden uitgesloten van het bewijs, blijft onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over.

De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank volgt aldus het verweer van de raadsman dienaangaande dat de medewerker van het AZC te Nijmegen geen signalement heeft opgegeven van de persoon die hem de fiets heeft aangeboden en de bankpas ten name van verdachte heeft overhandigd, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit verdachte is geweest.

De zaak met parketnummer 05/700590-10 – vrijspraak primair tenlastegelegde feit, bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde feit

De rechtbank merkt allereerst op dat het door de verdediging ten aanzien van dit feit gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is gehonoreerd, hetgeen zal dienen te leiden tot de uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte.

Voor het primair tenlastegelegde feit, een voltooide oplichting, bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijsmateriaal, zodat hiervoor vrijspraak dient te volgen.

De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiaire het volgende. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat verdachte op heterdaad is aangehouden door beveiligingsmedewerker G. [naam] en vervolgens aan de politie is overgeleverd. Dit wordt bevestigd in het proces-verbaal van aanhouding.

Uit beide processen-verbaal blijkt dat verdachte de kratten met bierflesjes uit het magazijn heeft gepakt en daarmee is weggelopen naar het apparaat voor statiegeld en vervolgens de kratten in het apparaat heeft geplaatst. Door deze handelwijze heeft verdachte zich als heer en meester gedragen ten aanzien van de kratten met bierflesjes. De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.

De zaak met parketnummer 05/700996-10 – bewezenverklaring feit 1, 2 en 3

Ten aanzien van feit 1 primair – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

Op 26 februari 2010 is er te Wijchen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een fiets (merk Pointer) weggenomen. Deze fiets behoorde in het geheel toe aan S.W.G. [slachtoffer8].

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich bij repliek op het standpunt gesteld dat, ondanks het feit dat de door verdachte in deze zaak afgelegde verklaring niet kan worden gebezigd tot het bewijs, het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen nu verdachte is aangehouden op heterdaad.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, met uitzondering van het eerder besproken Salduz-verweer, ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd.

Beoordeling van de standpunten

De rechtbank merkt allereerst op dat het door de verdediging ten aanzien van dit feit gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is gehonoreerd, hetgeen zal dienen te leiden tot de uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat er zich buiten de verklaring van verdachte voldoende bewijsmiddelen in het dossier bevinden op basis waarvan de rechtbank komt tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft een fiets meegenomen uit het fietsenrek bij het Maas Waal college. Een oplettende conciërge heeft daarop de achtervolging ingezet en verdachte staande gehouden en overgedragen aan de politie. Na overbrenging naar het politiebureau van verdachte werd een onderzoek ingesteld naar de identiteit van verdachte. Na onderzoek bleek die juiste naam [verdachte] te zijn. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Ten aanzien van feit 2 – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

Op 10 februari 2010 is er te Wijchen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een fiets (merk Gazelle) weggenomen. Deze fiets behoorde in het geheel toe aan L.B. [slachtoffer9].

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich bij repliek op het standpunt gesteld dat, ondanks het feit dat de door verdachte in deze zaak afgelegde verklaring niet kan worden gebezigd tot het bewijs, het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen nu verdachte door een politieambtenaar aan de hand van camerabeelden is herkend.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, met uitzondering van het eerder besproken Salduz-verweer, ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd.

Beoordeling van de standpunten

De rechtbank merkt allereerst op dat het door de verdediging ten aanzien van dit feit gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is gehonoreerd, hetgeen zal dienen te leiden tot de uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat er zich buiten de verklaring van verdachte voldoende bewijsmiddelen in het dossier bevinden op basis waarvan de rechtbank komt tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft een fiets meegenomen uit het fietsenrek bij het Maas Waal college. Van deze diefstal zijn camerabeelden gemaakt, welke zijn uitgekeken door de politie. Naar aanleiding daarvan is door de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin wordt vermeld dat de persoon op de camerabeelden wordt herkend als zijnde verdachte. De rechtbank merkt daarbij op dat in het proces-verbaal de datum 16 februari 2010 wordt genoemd. De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving nu op de afdruk van de camerabeelden wel de juiste datum staat vermeld te weten 10 februari 2010 . Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Ten aanzien van feit 3 – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

In de periode van 4 tot en met 5 februari 2010 zijn te Nijmegen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening meerdere rijbewijzen, een identiteitskaart, RDW-keuringsrapporten en een portemonnee weggenomen. Deze goederen behoorden geheel toe aan J.M.J.A.M. [slachtoffer10] en S.H. [slachtoffer11].

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, met het oog op het door de verdediging gevoerde Salduz-verweer, ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, met uitzondering van het eerder besproken Salduz-verweer, ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd.

Beoordeling van de standpunten

De rechtbank merkt vooraleerst op dat ten aanzien van dit feit het door de verdediging gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is verworpen. Nu immers verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor hierover is bezocht door een piketadvocaat, is de rechtbank van oordeel dat hij voor dit feit in voldoende mate rechtsbijstand heeft genoten. De desbetreffende verklaring zal de rechtbank dan ook meewegen tot het bewijs.

[slachtoffer11] en [slachtoffer10] zijn op 4 februari naar de kerk gegaan en hebben hun jassen aan de gemeenschappelijke kapstok gehangen. Verdachte heeft kennelijk kans gezien goederen weg te nemen uit de jas van [slachtoffer10] waarin zich op dat moment ook eigendommen bevonden van [slachtoffer11]. Verdachte heeft dit feit ten overstaan van de politie bekend en daarnaast zijn de gestolen goederen in zijn kamer aangetroffen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 3. tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

De zaak met parketnummer 05/720361-10 – bewezenverklaring

De rechtbank merkt allereerst op dat ten aanzien van dit feit het door de verdediging gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is verworpen. Nu immers verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor is bezocht door een piketadvocaat, is de rechtbank van oordeel dat hij voor dit feit in voldoende mate rechtsbijstand heeft genoten. De desbetreffende verklaring zal de rechtbank dan ook meewegen tot het bewijs.

Daarmede wordt ook het standpunt van de officier van justitie, die bij repliek tot vrijspraak heeft geconcludeerd, verworpen. Voor wat betreft het overige is er sprake van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering laatste zin en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:

? een proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling, inhoudende de verklaring van verdachte, d.d. 2 april 2010;

? een proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van [slachtoffer12], d.d. 2 april 2010;

? een proces-verbaal van aanhouding, inhoudende de verklaring van verbalisant Bulthuis, d.d. 3 april 2010.

De zaak met parketnummer 05/702005-10 – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

Verdachte heeft op 11 juni 2010 een mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart) uit een woning gelegen aan de [adres] te Nijmegen meegenomen. Deze telefoon behoorde geheel toe aan R. [slachtoffer14].

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring voor dit feit..

Standpunt van de verdediging

De verdachte heeft met zoveel woorden betoogd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft ontbroken nu hij op de vlucht was voor Marokkaanse jongens en de mobiele telefoon uitsluitend wilde gebruiken om de politie in te schakelen. Toen bleek dat de politie al onderweg was zou verdachte de telefoon hebben vergeten uit zijn broekzak te halen.

Beoordeling van de standpunten

Het bewijsverweer voor wat betreft het ontbreken van het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van de mobiele telefoon zal door de rechtbank worden verworpen. Zo verdachte al door Marokkaanse jongens werd achterna gezeten overweegt de rechtbank dat dit niet rechtvaardigt dat hij de telefoon van de aangeefster heeft meegenomen en onder zich heeft gehouden totdat het toestel door de politie werd ontdekt. Tussen het moment dat verdachte de telefoon pakte om, zoals hij beweert, de politie te bellen en de fouillering waarin de telefoon werd aangetroffen heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gezeten voor verdachte om zich te realiseren dat hij het toestel was vergeten terug te leggen. Nu verdachte dit niet heeft gedaan acht de rechtbank de lezing van de feiten van verdachte, in ieder geval voor wat betreft het vergeten van het telefoontoestel, ongeloofwaardig. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake was van het oogmerk tot van wederrechtelijke toe-eigening van de telefoon. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van dit feit.

De zaak met parketnummer 05/702627-10 – bewezenverklaring

Vaststaande feiten

Op grond van de bewijsmiddelen staan de volgende feiten, die overigens niet zijn betwist, vast.

Op 7 juli 2010 te Nijmegen is een manspersoon een woning, gelegen aan de [adres] binnen gegaan. In die woning heeft deze manspersoon aan de jaszakken gevoeld en die jaszakken doorzocht naar iets van zijn gading.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, met het oog op het door de verdediging gevoerde Salduz-verweer, ten aanzien van dit feit tot vrijspraak geconcludeerd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft, met uitzondering van het eerder besproken Salduz-verweer, ten aanzien van de feiten geen verweer gevoerd.

Beoordeling van de standpunten

De rechtbank merkt allereerst op dat het door de verdediging ten aanzien van dit feit gevoerde Salduz-verweer hiervoor reeds gemotiveerd is gehonoreerd, hetgeen zal dienen te leiden tot de uitsluiting van het bewijs van de verklaring van de verdachte in deze zaak.

De rechtbank is van oordeel dat zich buiten de verklaring van verdachte voldoende bewijsmiddelen in het dossier bevinden op basis waarvan de rechtbank komt tot een bewezenverklaring. De aangever heeft verdachte in zijn woning op heterdaad aangetroffen terwijl verdachte bezig was de zakken van de jassen die zich aan de kapstok bevonden, te doorzoeken. Daarop heeft de aangever verdachte gevolgd en hem korte tijd later aangehouden. Aangever heeft vervolgens verdachte overgeleverd aan de politie. Deze lezing wordt bevestigd in het proces-verbaal van aanhouding.

De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van dit feit.

Conclusie

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd in de zaken met parketnummers 05/503562-09 onder 2 primair en subsidiair; 05/514152-09 en 05/700590-10 onder primair en zal verdachte daarvan vrijspreken.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummers:

05/503562-09 onder 1;

05/700590-10 onder subsidiair;

05/700996-10 onder 1 primair, 2 en 3;

05/720361-10;

05/702005-10;

05/702627-10

heeft begaan met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

De zaak met parketnummer 05/503562-09:

1.

hij op 27 december 2008 te Nijmegen met het oogmerk van wederrechtelijke

toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft

weggenomen een televisie (merk Samsung) en een telefoon(s)

en een computer (merk AMD) en een toetsenbord en een Playstation 2

en een acculader en een printer en een muis en een externe harde

schijf en/of een digitale camera en/of meerdere boxen, toebehorende aan [slachtoffer1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen

goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming (vernielen van ruiten van voornoemde woning).

In de zaak met parketnummer 05/514152-09:

In de zaak met parketnummer 05/700590-10:

hij op 31 januari 2010 te Nijmegen met het oogmerk van

wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit het magazijn (van de Albert

Heijn aan de van Schevichavenstraat 3 aldaar), twee kratten met lege Bavaria

bierflesjes toebehorende aan Albert Heijn;

In de zaak met parketnummer 05/700996-10:

1.

hij op 26 februari 2010 te Wijchen met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Pointer), toehorende aan S.W.G. [slachtoffer8].

2.

hij op 10 februari 2010 te Wijchen met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan L.B. [slachtoffer9].

3.

hij in de periode van 04 tot en met 05 februari 2010 te Nijmegen

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen

rijbewijzen en een identiteitskaart en RDW-keuringsrapporten en een portemonnee toebehorende aan J.M.J.A.M. [slachtoffer10] of

S.H. [slachtoffer11].

In de zaak met parketnummer 05/720361-10:

hij op 02 april 2010 te Andelst met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Gazelle), toebehorende

aan J.Th.[slachtoffer12].

In de zaak met parketnummer 05/702005-10:

hij op 11 juni 2010 te Nijmegen met het oogmerk van

wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart), toebehorende aan R.

[slachtoffer14].

In de zaak met parketnummer 05/702627-10:

hij op 07 juli 2010 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres]

weg te nemen goederen en geld, toebehorende aan D.L.H.J. [slachtoffer15], voormelde

woning is binnengegaan en (aldaar) in één of meer jaszakken heeft gevoeld

en (aldus) (in die jaszakken) heeft gezocht naar geld of goederen van

zijn gading, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

De zaak met parketnummer 05/503562-09

ten aanzien van feit 1

Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang zich de plaats tot het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming

De zaak met parketnummer 05/700590-10

ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

Diefstal

De zaak met parketnummer 05/700996-10

ten aanzien van feit 1 primair

Diefstal

ten aanzien van feit 2

Diefstal

ten aanzien van feit 3

Diefstal

De zaak met parketnummer 05/720361-10

Diefstal

De zaak met parketnummer 05/702005-10

Diefstal

De zaak met parketnummer 05/702627-10

Poging tot diefstal

5b. De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

5b. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het doen maken van diagnostische rapportage omtrent zijn persoonlijkheid. Eerder nam de Reclassering Nederland in een advies d.d. 1 juli 2010 op dat verdachte in het verleden (1994) gediagnosticeerd is met een verstandelijke beperking (IQ 50) en derhalve functioneert op het niveau van een kleuter. Recentere diagnostiek is, gezien het feit dat verdachte niet mee wenst te werken aan het laten opmaken van rapportages, niet beschikbaar. De rechtbank ziet zich ten aanzien van het punt van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte in zeer geringe mate voorgelicht. Ter terechtzitting heeft dhr. [naam] , coördinerend begeleider van Stichting Dichterbij één en ander toegelicht met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte en daarbij de bevindingen van de Reclassering Nederland ondersteund en van toelichting voorzien. Gezien voornoemde toelichting, in combinatie met de wijze waarop verdachte zich ter terechtzitting heeft gemanifesteerd acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte – in ieder geval – verminderd toerekeningsvatbaar is en zal daarmee rekening houden in de strafmaat.

6. De motivering van de sancties

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ten aanzien van het aan verdachte in de zaken met parketnummers 05/503532-09 (feit 1 en 2), 05/700590-10 (onder subsidiair), 05/700996-10 (feit 1 en 2) en 05/720361-10 (feit 1) geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de afzonderlijke voorwaarde zal worden opgelegd dat verdachte zich zal laten begeleiden bij Stichting Dichterbij. De officier van justitie heeft nadrukkelijk betoogd dat deze voorwaarde niet onder het Reclasseringstoezicht behoort te vallen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de zitting gecombineerd met een voorwaardelijke straf. Aan deze voorwaardelijke straf dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt begeleiding door de Stichting Dichterbij.

Beoordeling van de standpunten

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 14 april 2010 en 1 juli 2010 en een brief van dhr. H. [naam] van Stichting Dichterbij gedateerd 14 april 2010.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft een achttal vermogensdelicten gepleegd, daaronder een tweetal woninginbraken. Voor gedupeerden veroorzaken (woning)inbraken, naast materiële schade, ook een gevoel van onveiligheid en veel ergernis. Met name woninginbraken vormen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarnaast wordt het algemene gevoel van onveiligheid aangewakkerd.

Gezien het aantal woninginbraken en diefstallen is naar het oordeel van de rechtbank, gezien de vigerende LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd.

De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor aangehaald, aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Net zoals door de verdediging bepleit zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke (werk)straf opleggen zoals hierna te noemen en daaraan de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclasse¬ring. De Reclassering zal bij het invullen van het toezicht moeten samenwerken met de Stichting Dichterbij, meer in het bijzonder met dhr. H. [naam].

6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

De benadeelde partij [slachtoffer11] vordert, zulks door tussenkomst van [slachtoffer10] een bedrag van € 69,90,- (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10). De vordering van [slachtoffer11] is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De recht¬bank zal de vordering, zoals ook de officier van justitie heeft geëist, dan ook in haar geheel toewijzen.

De benadeelde partij [slachtoffer10] vordert een bedrag van € 480,90,- (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10) De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 130,90,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot. De rechtbank merkt op dat het bedrag voor wat betreft de post ‘contant geld uit portemonnee’ zal worden verminderd tot een bedrag van € 40,- nu dit het bedrag is wat [slachtoffer10] in zijn aangifte heeft vermeld. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering bestaande uit een van de vergoeding van een € 340,- ter zake van ‘verloren werktijd’, omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd, niet nader te begroten is en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding.

De benadeelde partij [slachtoffer9] vordert een bedrag van € 509,- (ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 05/700996-10). De vordering van [slachtoffer11] is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering, zoals ook de officier van justitie heeft geëist, dan ook in haar geheel toewijzen.

Ten aanzien van alle benadeelde partijen zal de rechtbank voorts een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het toegewezen bedrag opleggen.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van hetgeen verdachte is tenlastegelegd in de zaken met parketnummers 05/503562-09 onder 2 primair; 05/514152-09 en 05/700590-10 onder primair.

Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur van 62 (tweeënzestig) dagen.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

En voorts tot:

het verrichten van een werkstraf gedurende 80 (tachtig) uren.

Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.

De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit danwel de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:

- Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.

Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen en daarbij samen te werken met de Stichting Dichterbij, meer in het bijzonder met dhr. H. [naam].

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij S.H. [slachtoffer11] (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10)

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan S.H. [slachtoffer11], zulks door tussenkomst van J.M.J.A.M. [slachtoffer10], [adres], te betalen € 69,90,- (zegge negenenzestig euro en negentig eurocent).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 69,90,- subsidiair 1 dag hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer S.H. [slachtoffer11], zulks door tussenkomst van J.M.J.A.M. [slachtoffer10], [adres], te betalen € 69,90,- (zegge negenenzestig euro en negentig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij J.M.J.A.M. [slachtoffer10] (ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/700996-10)

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan J.M.J.A.M. [slachtoffer10], wonende te [adres], te betalen € 130,90,- (zegge honderdendertig euro en negentig eurocent).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 130,90,- , subsidiair 2 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer J.M.J.A.M. [slachtoffer10], wonende te [adres], te betalen € 130,90,- (zegge honderdendertig euro en negentig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij L.B. [slachtoffer9] (ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 05/700996-10)

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan L.B. [slachtoffer9], wettelijk vertegenwoordigd door J.W. [slachtoffer9], wonende te [adres], te betalen € 509,- (zegge vijfhonderdennegen euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding ad € 509,- , subsidiair 10 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer L.B. [slachtoffer9], wettelijk vertegenwoordigd door J.W. [slachtoffer9], wonende te , [adres], te betalen € 509,- (zegge vijfhonderdennegen euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.

Aldus gewezen door:

mr. W. Bruins, rechter als voorzitter,

mr J.F. Beens, rechter,

mr. P.C. Quak, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2010.

Zijnde mr. Bruins buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.