Home

Rechtbank Arnhem, 10-02-2010, BL4484, 192708

Rechtbank Arnhem, 10-02-2010, BL4484, 192708

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 februari 2010
Datum publicatie
19 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BL4484
Zaaknummer
192708

Inhoudsindicatie

Bevoegdheidsincident en incident tot afgifte beschieden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 192708 / HA ZA 09-2085

Vonnis in incident van 10 februari 2010

in de zaak van

[eiser verzet],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

eiser in het verzet,

eiser in het bevoegdheidsincident,

verweerder in het incident tot afgifte van bescheiden ex artt. 843a en 843b Rv.,

advocaat mr. R. de Falco te Amsterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

M.R.M. HANDELSONDERNEMING B.V.,

gevestigd te Hooge Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,

eiseres,

gedaagde in het verzet,

gedaagde in het bevoegdheidsincident,

eiseres in het incident tot afgifte van bescheiden ex artt. 843a en 843b Rv.,

advocaat mr. F.W.H. Weelen te Eindhoven.

Partijen zullen hierna [eiser verzet] en MRM genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de verzetdagvaarding tevens incidentele vordering tot onbevoegdheid

- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident tevens houdende incidentele vordering tot afgifte van bescheiden ex artt. 843a en 843b Rv.

- de conclusie van antwoord in het incident tot afgifte van bescheiden ex artt. 843a en 843b Rv.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2. Het geschil

in de hoofdzaak

2.1. MRM heeft in de verstekprocedure primair gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser verzet] zal veroordelen tot nakoming van de op of omstreeks 31 oktober 2006 tussen hen gesloten overeenkomst en [eiser verzet] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 96.146,46, op verbeurte van een dwangsom en vermeerderd met rente en kosten als gevorderd.

2.2. Bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 12 augustus 2009 is [eiser verzet] – kort gezegd – veroordeeld:

- de op of omstreeks 31 oktober 2006 tussen partijen gesloten overeenkomst na te komen,

- tot betaling aan MRM van een bedrag van € 82.441,96 vermeerderd met rente,

- tot betaling van de proceskosten, gevallen aan de zijde van MRM en tot aan dat verstekvonnis begroot op € 4.248,79, vermeerderd met rente.

2.3. Uit het petitum in de verzetdagvaarding van [eiser verzet] blijkt niet welke van zijn vorderingen hij instelt in de hoofdzaak en welke in het incident. Die vorderingen bestaan immers uitsluitend uit een primair en een subsidiair gedeelte.

2.4. De rechtbank vat de vorderingen van [eiser verzet] aldus op dat hij in de hoofdzaak vordert – kort gezegd – dat de rechtbank MRM niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen of deze haar ontzegt alsmede dat – naar de rechtbank begrijpt – hij wordt ontheven van de veroordeling in het verstekvonnis.

2.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in het bevoegdheidsincident

2.6. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in r.ov. 2.3 vat de rechtbank de vorderingen van [eiser verzet] aldus op dat hij in het bevoegdheidsincident vordert – kort gezegd – dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart alsmede dat hij wordt ontheven van de veroordeling in het verstekvonnis.

2.7. MRM voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

in het incident tot afgifte van bescheiden

2.8. MRM vordert – kort gezegd – dat de rechtbank [eiser verzet] veroordeelt ter griffie van deze rechtbank te deponeren de originele Portugese leveringsaanvraag d.d. 31 oktober 2006.

2.9. [eiser verzet] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, zal onder de beoordeling worden ingegaan.

3. De beoordeling

in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser verzet] in zoverre in zijn vorderingen kan worden ontvangen. In dit verband merkt de rechtbank op dat partijen weliswaar van mening verschillen over de datum waarop het verstekvonnis aan [eiser verzet] is betekend, maar dat MRM geen juridische gevolgen verbindt aan haar in dit verband ingenomen stelling.

in het bevoegdheidsincident

3.2. In haar inleidende dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis, baseert MRM de bevoegdheid van deze rechtbank op artikel 16 van haar algemene voorwaarden. Artikel 16 luidt in de Nederlandse vertaling:

Ten aanzien van onze overeenkomsten en van die, welke het uitvloeisel zijn, verklaren partijen domicilie te kiezen te Arnhem te onze kantore, zodat eventuele tussen partijen gerezen geschillen zullen worden berecht door de bevoegde Rechters in het Arrondissement Arnhem.

3.3. [eiser verzet] betwist dat die voorwaarden van toepassing zijn, omdat hij deze nooit heeft aanvaard. Hij stelt dat MRM deze pas later, na ondertekening van de order, aan hem heeft verzonden en dat hij ook in verband daarmee de order op 14 november 2006 heeft geannuleerd.

3.4. MRM betwist die stelling van [eiser verzet], onder verwijzing naar de overeenkomst tussen partijen d.d. 31 oktober 2006, overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding. Op die overeenkomst staat bovenaan, onder het briefhoofd, in vette letters en onderstreept:

Pedido de entrega de acordo com as condições gerais de venda e entrega nas costas deste formulário

hetgeen volgens de eveneens overgelegde beëdigde vertaling betekent :

Leveringsaanvraag overeenkomstig de algemene voorwaarden van verkoop en levering op de achterzijde van dit formulier

3.5. MRM neemt kennelijk als uitgangspunt dat zowel Nederland als Portugal verdragsluitende staten zijn bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende lichamelijke zaken van 11 april 1980 (Weens Koopverdrag) en dat daarom, ingevolge artikel 1 lid 1 aanhef en onder a daarvan, het Weens Koopverdrag van toepassing is op de overeenkomst tussen partijen. Dat is echter onjuist: Portugal is geen verdragsluitende staat. Op basis van die bepaling is het Weens Koopverdrag dan ook niet van toepassing.

3.6. Artikel 1, lid 1 aanhef en onder b van het Weens Koopverdrag verklaart dit verdrag voorts van toepassing wanneer volgens de regels van internationaal privaatrecht het recht van een verdragsluitende staat van toepassing is. Tot het Nederlands internationaal privaatrecht behoort het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). Volgens de overeenkomst tussen partijen hebben zij geen rechtskeuze gemaakt. Volgens artikel 4 lid 1 EVO wordt in dat geval de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Ten aanzien daarvan bepaalt artikel 4 lid 2 EVO:

Behoudens het vijfde lid wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats, of, wanneer het een vennootschap, vereniging of rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft. Indien de overeenkomst evenwel in de uitoefening van het beroep of het bedrijf van deze partij werd gesloten, is dit het land waar zich haar hoofdvestiging bevindt of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt.

3.7. MWM moet ingevolge de overeenkomst de kenmerkende prestatie verrichten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die kunnen afdoen aan het in artikel 4 lid 2 EVO bedoelde vermoeden. MRM is gevestigd in Nederland. Daaruit concludeert de rechtbank dat MRM ook in Nederland haar hoofdbestuur heeft, nu er geen aanwijzingen zijn dat dat hoofdbestuur elders zetelt. De overeenkomst bepaalt niet dat de prestatie door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht. Daarmede staat vast dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met Nederland. De overeenkomst wordt dus volgens artikel 4 lid 1 EVO beheerst door Nederlands recht.

3.8. Daarom is ingevolge artikel 1, lid 1 aanhef en onder b van het Weens Koopverdrag dat verdrag van toepassing op de overeenkomst tussen partijen.

3.9. De rechtbank overweegt dat het Weens Koopverdrag geen separate regeling bevat met betrekking tot algemene voorwaarden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 januari 2005, NJ 2006,517 overwogen:

Nu - naar het hof, in cassatie onbestreden, heeft aangenomen - op de overeenkomst van partijen het Weens Koopverdrag van toepassing is, moeten op grond van art. 7 lid 2 van dit verdrag vragen betreffende de door het verdrag geregelde onderwerpen, die hierin niet uitdrukkelijk zijn beslist, worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het verdrag berust, of bij ontstentenis van zodanige beginselen, in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen behoort de vraag of een partij haar toestemming heeft verleend tot de totstandkoming van een koopovereenkomst en daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden. De vraag of Vergo toestemming heeft verleend tot de toepasselijkheid van de door Grootscholten gebruikte algemene voorwaarden en de daarin opgenomen exoneratie-clausules, wordt derhalve ingevolge art. 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag beheerst door de daarop betrekking hebbende regeling van dit verdrag en niet door het rechtsstelsel dat door enige regel van internationaal privaatrecht wordt aangewezen.

De vraag of de algemene voorwaarden tussen partijen zijn overeengekomen, zal dus dienen te worden beantwoord aan de hand van de algemene beginselen waarop het Weens Koopverdrag berust.

3.10. De artikelen 14 tot en met 24 Weens Koopverdrag hebben betrekking op de totstandkoming van overeenkomsten. Die artikelen kennen als uitgangspunt dat een internationale koopovereenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding. Volgens artikel 8 lid 2 Weens Koopverdrag

dienen verklaringen afgelegd door, dan wel andere gedragingen van een partij te worden uitgelegd overeenkomstig de zin die een redelijke persoon van gelijke hoedanigheid als de andere partij in dezelfde omstandigheden hieraan zou hebben toegekend.

In het licht daarvan moet de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden geacht worden

onderdeel uit te maken van het aanbod van MRM en moet de aanvaarding van dat aanbod door [eiser verzet] geacht worden mede daarop betrekking te hebben, zodat aanbod en aanvaarding op elkaar aansluiten.

3.11. De conclusie is op grond daarvan dat wilsovereenstemming bestond omtrent de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van MRM. Of de algemene voorwaarden ook ter hand zijn gesteld, is voor de vraag naar de toepasselijkheid niet van belang en kan in dit verband dan ook in het midden blijven. Derhalve kan ook in het midden blijven of die algemene voorwaarden op de achterzijde van de overeenkomst stonden afgedrukt.

3.12. [eiser verzet] stelt subsidiair dat artikel 16 van de algemene voorwaarden geen forumkeuze bevat in de zin van artikel 23 EEX-Verordening. Daarmee bedoelt [eiser verzet] kennelijk de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Deze wordt ook wel aangeduid als EG-executieverordening en zal hierna aldus worden aangeduid.

3.13. De vraag of sprake is van een forumkeuze, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 23 EG-executieverordening. Volgens lid 1 van dat artikel is sprake van een forumkeuze indien

de partijen […] een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.

3.14. Artikel 16 algemene voorwaarden wijst als bevoegde rechter “de bevoegde Rechters in het Arrondissement Arnhem” aan en bevat dus, zoals MRM terecht aanvoert, niet uitsluitend een domiciliekeuze. Naar het oordeel van de rechtbank bevat dat artikel 16 een door partijen aangewezen bevoegd gerecht als bedoeld in artikel 23 EG-executieverordening. De subsidiaire stelling van [eiser verzet] wordt dan ook verworpen.

3.15. Uiterst subsidiair neemt [eiser verzet] de stelling in dat de forumkeuze niet toepasselijk is. Ook deze stelling dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 23 EG-executieverordening. Volgens artikel 23 lid 1 aanhef en onder a EG-executieverordening wordt de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht gesloten

hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst.

De in r.ov. 3.4 bedoelde overeenkomst bevat de namen van partijen en is door/namens hen ondertekend. Nu in die overeenkomst uitdrukkelijk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden, vermag de rechtbank niet in te zien dat deze overeenkomst niet zou kunnen worden beschouwd als een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 23 lid 1 aanhef en onder a EG-executieverordening. Ook de uiterst subsidiaire grondslag gaat niet op.

3.16. De vordering zal worden afgewezen.

3.17. [eiser verzet] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, gevallen aan de zijde van MRM en tot heden begroot op € 894,00 (1 punt, tarief IV).

in het incident tot afgifte van bescheiden ex artt. 843a en 843b Rv

3.18. MRM vordert dat [eiser verzet] wordt veroordeeld de originele pedido de entrega / leveringsaanvraag d.d. 31 oktober 2006 ter griffie van de rechtbank te deponeren. [eiser verzet] betwist dat hij over dat stuk beschikt. Hij stelt dat hij de overeenkomst heeft ondertekend in het bijzijn van de Portugese vertegenwoordiger van MRM en dat hij dat origineel aan die vertegenwoordiger heeft overhandigd.

3.19. De rechtbank overweegt het volgende. De overeenkomst betreft een “leveringsaanvraag”, aldus de kop van de overeenkomst, dus een aanvraag van [eiser verzet] aan MRM. Normaliter zal in een dergelijk geval MRM het originele stuk na ondertekening onder zich nemen. Het had dan ook op de weg gelegen van MRM te onderbouwen waarom dat in dit geval anders zou zijn. Nu die onderbouwing niet is gegeven, acht de rechtbank de stelling van MRM dat [eiser verzet] de originele overeenkomst onder zich heeft, onvoldoende onderbouwd.

3.20. De vordering zal worden afgewezen.

3.21. MRM zal worden veroordeeld in de kosten van het incident, gevallen aan de zijde van [eiser verzet] en tot heden begroot op € 894,00 (1 punt, tarief IV).

4. De beoordeling in de hoofdzaak

4.1. De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen.

4.2. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.

4.3. De partijen wordt verzocht de stukken waarop zij tijdens de comparitie een beroep willen doen, uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden.

4.4. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.

4.5. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. O. Nijhuis in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op 10 juni 2010 van 9:00 tot 11:00 uur,

5.2. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,

5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)

- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,

5.4. bepaalt dat de in de overwegingen genoemde stukken uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij moeten zijn toegestuurd,

5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2010.