Home

Rechtbank Arnhem, 23-12-2009, BK8803, 187186

Rechtbank Arnhem, 23-12-2009, BK8803, 187186

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
23 december 2009
Datum publicatie
11 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BK8803
Zaaknummer
187186

Inhoudsindicatie

Incasso.

Deurwaarder vordert betaling van door hem gemaakte kosten, die zijn verricht in het kader van een opdracht tot ontruiming van een pand, na huurschuld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 187186 / HA ZA 09-1268

Vonnis van 23 december 2009

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GERECHTSDEURWAARDERSKANTOOR [ ],

gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. H. Post te Helmond,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. A.T. de Putter te Nijmegen.

Het verloop van de procedure

Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 9 september 2009. De daarop gehouden comparitie van partijen, waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt, heeft niet tot overeenstemming geleid. Vervolgens is vonnis bepaald.

De vaststaande feiten

1.1 Namens zijn moeder, [gedaagde], heeft [ ] [zoon van gedaagde] op 1 augustus 2002 aan de deurwaarder de opdracht gegeven tot het nemen van rechtsmaatregelen tegen [betrokkene] ter zake van een huurschuld met betrekking tot het bedrijfspand [adres] te [woonplaats], dat door de debiteur van [gedaagde] was gehuurd. Bij bevestiging van de opdracht is aangetekend dat ontruiming van het gehuurde werd verlangd. Verdere contacten met [gedaagde] zijn altijd via haar zoon gelopen.

1.2 De deurwaarder heeft vervolgens ten behoeve van [gedaagde] op 18 september 2002 een ontruimingsvonnis ten laste van [betrokkene] verkregen, alsmede diens veroordeling tot betaling van de in dat vonnis vermelde bedragen.

1.3 Na betekening van het vonnis op 28 oktober 2002 heeft de deurwaarder op 15 november 2002 het gehuurde ontruimd en executoriaal beslag gelegd op de in het gehuurde aanwezige bedrijfsvoorraad van [betrokkene] en deze laten opslaan bij het bergingsbedrijf [bergingsbedrijf] te [woonplaats].

1.4 De deurwaarder heeft daarnaast beslag laten leggen op de woning van [betrokkene], alsmede op diens roerende zaken. Ook is derdenbeslag gelegd op de uitkering die [betrokkene] inmiddels was gaan ontvangen. Dit laatste had de deurwaarder bij brief van 26 februari 2004 aan Van [zoon van gedaagde] laten weten met de aankondiging dat derdenbeslag zou worden gelegd.

1.5 Bij brief van 23 maart 2005 heeft de deurwaarder aan Van [zoon van gedaagde] geschreven dat er nog enige maanden sprake zou zijn van een preferent beslag van de Belastingdienst en dat bij ongewijzigde omstandigheden eind van het jaar de afdrachten op de vordering door de uitkerende instantie zouden worden hervat.

1.6 Op 21 februari 2006 heeft de deurwaarder aan Van [zoon van gedaagde] geschreven dat de uitkering door de gemeente was beëindigd. Verdere verhaalsmogelijkheden zijn hem niet bekend. Hij stelt voor verhaalsinformatie aan te vragen. De deurwaarder vraagt om instructies.

1.7 Bij brief van 30 januari 2007 heeft de deurwaarder aan Van [zoon van gedaagde] de vraag voorgelegd of hij mee wil gaan met het indienen van een door een andere schuldeiser in te dienen verzoek tot faillietverklaring van [betrokkene]. Daarbij is aangetekend dat er geen verdere verhaalsmogelijkheden aanwezig zijn.

1.8 Bij brief van 23 maart 2007 vraagt de deurwaarder om een reactie op de brief van 30 januari 2007 en ook om verdere instructies. Op 19 juni 2007 heeft de deurwaarder gerappelleerd. Op 5 september 2008 heeft de deurwaarder aan Van [zoon van gedaagde] geschreven dat [betrokkene] was gefailleerd.

1.9 Bij factuur van 29 september 2008 is [gedaagde] een bedrag van € 5.165,50 gefactureerd. Op de factuur is wegens gemaakte kosten vermeld € 8.008,95. Daarop is in mindering gebracht € 2.543,45 wegens geïncasseerde bedragen en € 300,-- voor een gedeponeerd voorschot.

1.10 Ondanks aanmaningen en sommaties heeft [gedaagde] de factuur niet voldaan.

Het geschil

2. De deurwaarder vordert [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen

€ 5.931,73 met rente en proceskosten, waarin begrepen € 2,75 wegens leges. Hij verlangt betaling van de gefactureerde hoofdsom met € 66,23 wegens tot 15 juni 2009 vervallen wettelijke rente en € 700,-- voor buitengerechtelijke kosten.

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Onder meer beroept zij zich op een afspraak dat zij niet behoefde te betalen indien geen resultaat zou worden geboekt.

De beoordeling van het geschil

3. In de opdrachtbevestiging van de deurwaarder van 10 juli 2002, waarop [gedaagde] op 1 augustus 2002 de verklaring betreffende het nemen van rechtsmaatregelen heeft geretourneerd, zijn geen aanknopingspunten voor de door haar gestelde afspraak te vinden. Ook het door de deurwaarder verlangde voorschot wijst niet in die richting. Nu [gedaagde] bovendien zelf aanvoert dat zij de afspraak mogelijk niet goed heeft begrepen, wordt haar beroep daarop verworpen. Overigens heeft de deurwaarder wel degelijk resultaat bereikt. Niet alleen hebben zij een, zij het in verhouding bescheiden bedrag weten te incasseren, maar ook hebben zij de ontruiming van het verhuurde pand bewerkstelligd, waardoor dit weer ter vrije beschikking van [gedaagde] is gekomen.

4. [gedaagde] heeft zich verder beroepen op verjaring. De vordering van de deurwaarder is neergelegd in zijn factuur van 29 september 2008. Vanaf de aanvang van de dag volgend op de opeisbaarheid van die vordering begint de termijn van verjaring te lopen (artikel 3:313 BW). Deze termijn, die vijf jaar bedraagt (artikel 3:307 BW), was niet voltooid toen deze door een schriftelijke aanmaning werd gestuit. Het beroep op verjaring faalt dus.

5. Voorafgaande aan de comparitie heeft de deurwaarder de brieven die hij tijdens de behandeling van de incasso aan Van [zoon van gedaagde] heeft verzonden, overgelegd. Anders dan [gedaagde] heeft opgeworpen blijkt daaruit dat de deurwaarder Van [zoon van gedaagde] periodiek heeft geïnformeerd over de werkzaamheden die zijn verricht om de vordering te incasseren. Uit de ook toegezonden onweersproken telefoonnotities blijkt dat Van [zoon van gedaagde] herhaaldelijk telefonisch op de brieven heeft gereageerd. Dat Van [zoon van gedaagde] de brieven van de deurwaarder op een zeker moment heeft weggegooid omdat hij zo lang niets meer had gehoord, maakt dat niet anders en komt voor rekening van [gedaagde].

Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat de behandeling van de incasso lang heeft gelopen. Dat is echter bij een debiteur die slechts mondjesmaat aan zijn verplichtingen voldoet niet ongebruikelijk. Het risico dat de kosten de baten zullen overtreffen is dan zeker aanwezig. Dat had Van [zoon van gedaagde] ook kunnen en behoren te begrijpen. Dat temeer nu hij erop is gewezen dat buitengerechtelijke kosten slechts volgens het adviestarief van het rapport Voor-werk II plegen te worden vergoed, zodat deze deels voor rekening van de schuldeiser zullen blijven. Dat de deurwaarder niet tussentijds heeft gedeclareerd maakt het voorgaande niet anders.

7. Tijdens de comparitie is door de deurwaarder onweersproken verklaard dat hij niet tussentijds met [gedaagde] behoefde af te rekenen, omdat er na aftrek van gemaakte kosten nooit enig bedrag voor de opdrachtgever beschikbaar is geweest. Aan het verwijt van [gedaagde] dat de deurwaarder dat wel had moeten doen wordt daarom voorbij- gegaan. Terecht beklaagt [gedaagde] zich erover dat zij niet overeenkomstig de toezegging en de opdrachtbevestiging iedere drie maanden een zogenaamd statusoverzicht heeft ontvangen. Het moet ervoor worden gehouden dat dat niet is gebeurd, nu de deurwaarder tijdens de comparitie heeft verklaard niet te kunnen verifiëren of aan [gedaagde] statusoverzichten zijn toegezonden. Dit doet echter niet af aan de betalingsverplichting van [gedaagde], die voortvloeit uit de niet weersproken verrichtingen van de deurwaarder.

8. Tijdens de comparitie heeft Van [zoon van gedaagde] de hoogte van de factuur betwist. Zijn kritiek richt zich op de opslagkosten van de in beslag genomen winkelvoorraad van [betrokkene]. Van [zoon van gedaagde] meent dat de verhouding tussen de kosten van opslag en de opbrengst geheel zoek is. Hij acht het in rekening gebrachte volume veel te groot. Ook de duur van de opslag is buiten proportie. Hij kan zich niet meer herinneren dat met hem is overlegd over uitstel van de executoriale verkoop. Hij heeft nooit opdracht gegeven tot het leggen van derdenbeslag.

Tijdens de comparitie zijn overgelegd het proces-verbaal van 15 november 2002 van executoriaal beslag op de winkelvoorraad en -inventaris, alsmede het proces-verbaal van 26 augustus 2003 van executoriale verkoop van diverse meubels. Uit de hoeveelheid van in beslag genomen zaken volgt voldoende dat het door [A] gerekende volume realistisch was. Dat de executoriale verkoop lang op zich heeft laten wachten komt door een toezegging van [betrokkene] het beslag vrij te zullen kopen voor € 3.500,--, waarop de executie is opgeschort. Wanneer [betrokkene] zijn toezegging was nagekomen, dan zou dat in het voordeel van [gedaagde] zijn geweest. Het was dan ook redelijk de toegezegde betaling af te wachten, hetgeen het uitstel van de veiling rechtvaardigde. Dat Van [zoon van gedaagde] zich overleg hierover niet meer herinnert maakt dat niet anders. Of ooit opdracht is gegeven tot het leggen van derdenbeslag op de uitkering van [betrokkene] kan in het midden blijven. De deurwaarder heeft aan Van [zoon van gedaagde] dat beslag aangekondigd en hem daarover vervolgens regelmatig geïnformeerd. Door er toen geen bezwaar tegen te maken moet het ervoor worden gehouden dat met het leggen van het beslag was ingestemd. Daarbij wordt nog aangetekend dat Van [zoon van gedaagde] zelf aan het begin telefonisch heeft aangedrongen op zoveel mogelijk actie en beslagen roerend e.d., zoals in een telefoonnotitie van 22 oktober 2002 is neergelegd.

9. De door de deurwaarder in zijn factuur doorbelaste verschotten zijn op zichzelf niet betwist. De post werklieden ad € 3.284,10 slaat op de factuur van [A], die hiervoor is besproken en voldoende aannemelijk voorkomt. Van de post werklieden ontruiming ad € 562,58 maken kennelijk deel uit de nota’s van [B] ad € 380,-- en AF B.V. ad € 217,28, is samen € 532,58. Voor het verschil van € 30,-- exclusief is € 35,70 inclusief omzetbelasting is geen bevredigende verklaring gegeven. In zoverre komt deze post niet voor vergoeding in aanmerking. De slotsom is dat (€ 5.165,50 - € 35,70,-- =)

€ 5.129,80 aan hoofdsom verschuldigd is.

Door de sommatie van 10 maart 2009, die anders dan [gedaagde] opwerpt aan alle eisen van een ingebrekestelling voldoet, is zij zeven dagen later in verzuim geraakt. De deurwaarder maakt daarom zeker terecht aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 29 maart 2009. De post buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu onvoldoende is gebleken dat werkzaamheden zijn verricht waarvoor geen vergoeding kan worden gevonden in een proceskostenveroordeling.

10. [gedaagde] is de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Zij zal de kosten van de procedure moeten dragen.

De beslissing

de rechtbank,

veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de deurwaarder te betalen € 5.129,80 (vijfduizendhonderdnegenentwintig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2009,

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de deurwaarder bepaald op € 1.153,25, waarvan € 385,25 wegens verschotten en € 768,-- wegens salaris,

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

ontzegt het meer gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Driel van Wageningen en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.