Home

Rechtbank Arnhem, 19-04-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:868 BA3646, AWB 06/4884

Rechtbank Arnhem, 19-04-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:868 BA3646, AWB 06/4884

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
19 april 2007
Datum publicatie
24 april 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA3646
Zaaknummer
AWB 06/4884

Inhoudsindicatie

Geen doorbreking aanhoudingsplicht artikel 51, eerste lid, Woningwet, op grond van het derde lid van dat artikel, nu geen sprake van een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

Registratienummer: AWB 06/4884

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg, verweerder,

alsmede

[X] BV, partij ex artikel 8:26 van de Awb,

te [vestigingsplaats], vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. S.J. van Leeuwen.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 23 augustus 2006.

2. Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2006 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), besloten om aan [X] BV, verder te noemen vergunninghouder, een reguliere bouwvergunning 1e fase te verlenen voor het herbouwen van bedrijfsruimte en het bouwen van 13 appartementen op het perceel aan [...], kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie H, nr. 2552, en plaatselijk bekend [adres].

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Bij schrijven van 10 oktober 2006 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 februari 2007. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door Th.A. Brouwer en R.A. Vermeulen. Namens de partij ex artikel 8:26 van de Awb is verschenen [Y] en [Z], bijgestaan door mr. S.J. van Leeuwen, advocaat te ’s Gravenhage.

3. Overwegingen

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de bouwaanvraag betrekking heeft op een perceel dat is gelegen in het beschermd stadsgezicht van Culemborg.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Woningwet (Wow) houden burgemeesters en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, van de Wow de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de aanvraag een bouwwerk betreft, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt.

Ingevolge artikel 51, derde lid, van de Wow kunnen burgemeesters en wethouders, onverminderd artikel 50, vierde en vijfde lid, in afwijking van het eerste lid de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde, ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

Ter plaatste van het perceel waarvoor bouwvergunning is gevraagd geldt het bestemmingsplan ”Plan in onderdelen”. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel in kwestie de bestemming “Industrieterrein A”.

De Gemeenteraad van Culemborg heeft op 27 januari 2005 en 26 januari 2006 ten aanzien van het gebied waarop het perceel is gelegen voorbereidingsbesluiten genomen als bedoeld in artikel 21 van de WRO.

Niet in geschil is dat het perceel waarop de bouwaanvraag betrekking heeft, is gelegen in een gebied dat krachtens artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van die wet.

Gelet op artikel 51, eerste lid, Wow, moest verweerder de bouwaanvraag dan ook aanhouden, tenzij was voldaan aan het bepaalde in het derde lid van dat artikel.

Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 28 augustus 2002(LJN AE6956) en 27 november 2002 (LJN AF1142), is niet voldaan aan de vereisten van artikel 51, derde lid, van de Wow. Ten tijde van het bestreden besluit was voor dit gebied geen ontwerp voor een ter bescherming van het beschermde stadsgezicht strekkende bestemmingsplan ter inzage gelegd. De door de gemeenteraad van Culemborg genomen voorbereidingsbesluiten vormen onvoldoende grond om de aanhoudingsplicht te doorbreken. Verweerder heeft dan ook ten onrechte de aanvraag om bouwvergunning van vergunninghouder niet aangehouden.

Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 51, eerste lid, van de Wow zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.

Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.

In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is -voor zover thans van belang- bepaald dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

In de bij het Bpb behorende bijlage is een limitatieve opsomming gegeven van de in het kader van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand verrichte proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Nu van enige door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep niet is gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gevraagde kosten te vergoeden. De omstandigheid dat eiser gebruik heeft gemaakt van adviezen van een advocaat kan daaraan niet afdoen. Het behulpzaam zijn bij het opstellen van een beroepschrift als zodanig vormt geen proceshandeling die voor vergoeding op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb in aanmerking komt.

Eisers verzoek om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor het aangetekend verzenden van post, wordt eveneens afgewezen, omdat deze niet worden genoemd in de - limitatieve - opsomming van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten in artikel 1 van het Bpb.

De rechtbank acht dan ook geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2006 met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat de gemeente Culemborg het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan eiser vergoedt.

Aldus gegeven door mr. J.Th.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: