Home

Rechtbank Arnhem, 21-03-2007, BA3288, 52739

Rechtbank Arnhem, 21-03-2007, BA3288, 52739

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
21 maart 2007
Datum publicatie
18 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA3288
Zaaknummer
52739

Inhoudsindicatie

Letselschade

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 52739 / HA ZA 99-1479

Vonnis van 21 maart 2007

in de zaak van

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

eiseres,

procureur en advocaat mr. L.T.G. van Engelen te Wageningen,

tegen

de naamloze vennootschap

AEGON SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,

gedaagde,

procureur mr. H. van Ravenhorst,

advocaat mr. KC.A. Schweers te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiseres] en Aegon genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 13 december 2006

- de akte van [eiseres]

- de akte van Aegon.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1. Partijen hebben zich bij akte nader uitgelaten over een aantal, in het tussenvonnis genoemde, schadeposten. Die zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.

Kosten huishoudelijke hulp

2.2. In het tussenvonnis is partijen verzocht (rov. 4.32.) een berekening te maken van de totale kosten huishoudelijke hulp, met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover heeft beslist. [eiseres] komt in haar berekening uit op een totaalbedrag van € 66.194,66 waarin Aegon zich, zo blijkt uit haar akte, kan vinden, zij het met de in die akte genoemde voorbehouden, die thans echter niet van belang zijn. De schade wegens kosten huishoudelijke hulp wordt dan ook gesteld op € 66.194,66.

Herstelkosten/medische kosten

2.3. In het tussenvonnis is [eiseres] verzocht (rov. 4.40.) de gevorderde herstelkosten/medische kosten nader toe te lichten, in het bijzonder wat betreft het causaal verband tussen deze kosten en het ongeval.

2.4. [eiseres] heeft allereerst haar eis verminderd van € 5.379,33 tot € 2.610,57, zijnde de kosten die zij door middel van facturen kan onderbouwen. Ter onderbouwing van die thans nog gevorderde kosten heeft [eiseres] een overzicht overgelegd (productie 28 bij haar laatste akte) waarin zij de diverse kosten schematisch per jaar heeft uiteengezet.

2.5. Blijkens dat overzicht vordert [eiseres] in totaal € 2,09 wegens bovengemiddelde uitgaven aan pijnstilling in verband met de ongevalsgerelateerde klachten. In haar akte rept zij weliswaar over een bedrag van € 22,69 per jaar maar dit valt niet te rijmen met het in het overzicht genoemde totaalbedrag. Aangezien de berekening van de totale schade op dat overzicht is gebaseerd, zal de rechtbank aansluiten bij het in het overzicht genoemde bedrag in verband met de kosten van pijnstilling. Aegon heeft aangevoerd dat [eiseres] deze kosten niet heeft gespecificeerd maar dat verweer wordt gepasseerd. Het is evident dat [eiseres] als gevolg van het ongeval onder meer hoofdpijnklachten heeft ondervonden en het ligt in de rede dat zij daarvoor pijnstilling heeft gebruikt waarbij het normale gemiddelde gebruik is overschreden. Deze kosten zijn dan ook toewijsbaar. Tegen de hoogte van het gevorderde bedrag maakt Aegon in wezen geen bezwaar nu zij zelf uitkomt op € 3,92 per jaar. Het gevorderde bedrag wegens (bovengemiddelde) kosten in verband met pijnstilling, in totaal

€ 2,09, wordt dan ook toegewezen.

2.6. Aegon heeft de toewijsbaarheid van de gevorderde kosten in verband met fysiotherapie en behandeling door de psychiater niet bestreden. De kosten in verband met die behandelingen – blijkens het overzicht € 45,39 in verband met de behandeling door de psychiater en € 1.228,60 in verband met fysiotherapie – worden dan ook toegewezen.

2.7. Aegon heeft de noodzaak van een aantal aankopen en behandelingen bestreden, te weten het drukverlagende hoofdkussen, de tubigrip, het medisch zwemmen, haptonomie en acupunctuur. Met betrekking tot het aangeschafte drukverlagende hoofdkussen en de tubigrip heeft [eiseres] toegelicht dat deze zijn aangeschaft op advies van haar fysiotherapeut. Zij verwijst daartoe naar pagina 4 van het ‘eerste neurologisch expertiserapport’ van dr. Oosterhoff (de rechtbank neemt aan het rapport van 20 februari 1998). Op die pagina staat hierover echter niets. Enige nadere toelichting op het doel, de noodzaak en het effect van beide voorwerpen ontbreekt derhalve. Gelet daarop is dan ook onvoldoende komen vast te staan dat de aanschaf van deze hulpmiddelen noodzakelijk was in verband met de lichamelijke klachten die zijn ontstaan als gevolg van het ongeval. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen.

2.8. Wat betreft het medisch zwemmen heeft [eiseres] toegelicht dat zij dit onder leiding van een fysiotherapeut heeft gedaan ter overbrugging van de periode dat zij op de wachtlijst stond voor een revalidatiebehandeling. Aegon heeft daartegen aangevoerd dat de (medische) noodzaak van het medisch zwemmen niet is gebleken. Aegon heeft echter niet bestreden dat een revalidatiebehandeling noodzakelijk was. Evenmin heeft zij bestreden dat [eiseres] daarvoor op een wachtlijst heeft gestaan. Het ligt in de rede dat [eiseres] in die periode behoefte had aan een vorm van medische begeleiding met het oog op haar herstel en voorstelbaar is dat medisch zwemmen onder leiding van een fysiotherapeut, gelet op de aard van het letsel, aan dit herstel zou kunnen bijdragen. Dat zij het medisch zwemmen daarna heeft voortgezet op aanraden van revalidatiekliniek Groot Klimmendaal, heeft Aegon niet bestreden. Dat het medisch zwemmen ook na de revalidatiebehandeling bijdroeg aan het herstel van [eiseres] is daarmee voldoende komen vast te staan. De kosten voor medisch zwemmen, in totaal € 62,79, zullen dan ook worden toegewezen.

2.9. Ter onderbouwing van de gevorderde kosten in verband met de haptonomie en acupunctuur heeft [eiseres] gewezen op het rapport van Oosterhoff die schrijft dat [eiseres] onder meer door behandeling door een haptotherapeut al een heleboel zaken aardig op een rij heeft gezet. Verder heeft zij gewezen op de verklaring van psychiater Dabrovski (productie 11) waarin hij [eiseres] heeft geadviseerd zich tot een haptonoom te wenden. Gelet op de aard van de klachten die [eiseres] als gevolg van het ongeval ondervond, tezamen met het voorgaande, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de behandelingen door de acupuncturist en de haptonoom verband hielden met de ongevalsgerelateerde klachten en voorts dat [eiseres] in het kader van haar revalidatie baat zou hebben bij deze behandelingen. De vordering tot vergoeding van met die behandelingen samenhangende kosten, in totaal € 1.230,83, zal dan ook worden toegewezen.

2.10. In totaal zal aan herstelkosten/medische kosten worden toegewezen € 2.569,70.

Reiskosten

2.11. In het tussenvonnis is [eiseres] met betrekking tot de gevorderde kilometerkosten verzocht (rov. 4.43.) de noodzaak van de gemaakte kilometers toe te lichten, evenals de omvang daarvan en de relatie met het ongeval. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt verminderd van € 2.645,50 tot € 1.464,62. Ter onderbouwing van de thans nog gevorderde kilometers heeft zij een overzicht overgelegd (productie 30) waarin zij per jaar heeft uiteengezet waar zij is geweest en hoeveel kilometers daarmee gemoeid waren. Ter onderbouwing van de afstanden van de diverse ritten heeft zij nog een overzicht van de ANWB-routeplanner overgelegd.

2.12. Aegon heeft hiertegen enkel aangevoerd dat voor een groot aantal behandelingen geen medische noodzaak bestaat en dat er geen indicaties zijn overgelegd. Aegon heeft niet gespecificeerd op welke behandelingen zij doelt, terwijl van een aantal behandelingen evident is (bezoeken aan het ziekenhuis Rijnstate na het ongeval, bezoeken aan Groot Klimmendaal) en op grond van hetgeen hiervoor is beslist is komen vast te staan dat daarvoor een medische, ongevalsgerelateerde noodzaak was. Verder zijn de reiskosten niet beperkt tot medische behandelingen maar deze zien ook op afspraken met andere dan medische belangenbehartigers, welke kosten, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen (rov. 4.43. vorige vonnis), in beginsel ook toewijsbaar zijn. Gelet op het voorgaande valt dan ook niet in te zien dat de in het overzicht genoemde reiskosten niet noodzakelijk waren en dat de afgelegde kilometers geen verband hielden met een bezoek aan een belangenbehartiger die [eiseres] in verband met het ongeval heeft moeten inschakelen. De totale door [eiseres] berekende reiskosten ad € 1.464,62 zullen dan ook worden toegewezen.

Buitengerechtelijke kosten

2.13. In het tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld (rov. 4.47.) nader te onderbouwen dat en zo ja, op welke gronden de door haar gevorderde kosten als buitengerechtelijk moeten worden aangemerkt.

2.14. Uit de bijlage achter de factuur van 27 september 2005 betreffende de buitengerechtelijke kosten (productie 11) blijkt, hetgeen Aegon ook als zodanig heeft begrepen blijkens haar laatste akte, dat de buitengerechtelijke kosten enerzijds betrekking hebben op kosten van het rekencentrum (in totaal € 2.240,61) en de medisch adviseur (in totaal € 1.662,88) en voor het overige bestaan uit kosten van de advocaat. Tegen de toewijsbaarheid van de kosten van de medisch adviseur heeft Aegon niets aangevoerd. Deze kosten zullen dan ook worden toegewezen. Tegen de kosten van Laumen heeft Aegon aangevoerd dat er geen noodzaak bestond voor het maken van deze berekeningen en dat de laatste berekening is gemaakt ter voorbereiding van de conclusie van repliek.

Het gaat hier om berekeningen die dienden ter vaststelling van de inkomensschade. De kosten die daarmee gemoeid zijn moeten, ook al is de betreffende berekening wellicht gebruikt ter voorbereiding van de conclusie van repliek, op zichzelf wel worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van schade (artikel 6:96 aanhef en onder sub b BW). Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet aannemelijk zijn dat het redelijkerwijs noodzakelijk was deze kosten te maken en dat zij redelijk van hoogte zijn. De rechtbank is onvoldoende gebleken van de noodzaak om in deze zaak voorafgaand aan en tijdens de procedure, terwijl er tussen partijen in het geheel geen overeenstemming bestond over de in acht te nemen uitgangspunten bij de berekening van de schade en dus te verwachten viel dat de berekeningen uiteindelijk niet bruikbaar zouden zijn, een berekening van die schade te laten maken. Het had op de weg van [eiseres] gelegen nader uiteen te zetten dat en waarom het redelijk en noodzakelijk was dat zij op die momenten, gelet op de stand van zaken in of voorafgaand aan de procedure, die kosten maakte. Nu zij dit heeft nagelaten, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.

2.15. Wat betreft de advocaatkosten heeft [eiseres] toegelicht dat deze buitengerechtelijke kosten bestaan uit verrichtingen die betrekking hebben op de onderhandelingsfase in de periode van 17 juni 1998 tot 11 augustus 1999 en op de periode daarna tot en met december 2003. Ter onderbouwing van de aard van de verrichtingen in de eerste periode heeft [eiseres] verwezen naar de urenlijst (productie 11) en naar de correspondentie tussen partijen (productie 1) in die periode. Gelet op de inhoud van de overgelegde correspondentie bezien in samenhang met de overgelegde urenstaat, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat het merendeel van de bestede tijd in de eerste periode verband hield met onderhandelingen met Aegon, zowel wat betreft een financiële oplossing als wat betreft het in onderling overleg tot stand komen van deskundigenberichten. Voor zover de kosten betrekking hebben op die periode zullen ze worden toegewezen. Daarbij gaat het om een bedrag van € 3.785,61, vermeerderd met 19% BTW, derhalve € 4.504,88.

2.16. Voor de periode daarna - vanaf december 1999 tot en met december 2003 - verwijst [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering naar de urenspecificatie en daaraan voegt zij toe dat ook die werkzaamheden zagen op de vaststelling en regeling van de schade. Dit heeft zij echter onvoldoende onderbouwd. Uit de urenspecificatie kan dit niet worden afgeleid, integendeel, daarvan uitgaande lijkt het ook veelal te gaan om werkzaamheden in verband met de diverse deskundigenberichten, hetgeen in dit geval geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn. De gevorderde buitengerechtelijke kosten over de tweede periode zullen dan ook worden afgewezen.

2.17. In totaal zal aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen € 6.167,76. In de gegeven omstandigheden moeten deze kosten redelijk van omvang worden geacht en de in dat verband verrichte werkzaamheden als noodzakelijk worden beschouwd om schadevergoeding te verkrijgen.

Conclusie

2.18. Gelet op hetgeen in het vorige en in het onderhavige vonnis is beslist, bedraagt de totale schade:

Kosten huishoudelijke hulp € 66.194,66

Smartengeld € 6.000,00

Ziekenhuisopname € 250,00

Herstelkosten/medische kosten € 2.569,70

Reiskosten € 1.464,62

Buitengerechtelijke kosten € 6.167,76 +

Totaal € 82.646,74

2.19. Aegon heeft aan [eiseres] reeds een voorschot van € 133.991,00 voldaan. Partijen hebben, ondanks het verzoek daartoe van de rechtbank, geen berekening gemaakt van de over die schade tot op heden verschuldigde wettelijke rente minus de betaalde voorschotten zodat de rechtbank geen zicht heeft op de hoogte van de totale schade, inclusief rente. Kennelijk gaan beide partijen er van uit dat met het reeds betaalde voorschot de totale schade, vermeerderd met de wettelijke rente, is voldaan. Daarvan zal de rechtbank dan ook uitgaan. De vordering van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.

2.20. [eiseres] moet als de merendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Aegon worden begroot op:

- vast recht EUR 3.396,54

- salaris procureur 11.238,50 (3,5 punten × tarief VIII EUR 3.211,--)

Totaal EUR 14.635,04

3. De beslissing

De rechtbank

3.1. wijst de vordering van [eiseres] af,

3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Aegon tot op heden begroot op EUR 14.635,04.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2007.