Rechtbank Arnhem, 09-08-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2637 BH0054, AWB 06/436
Rechtbank Arnhem, 09-08-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2637 BH0054, AWB 06/436
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2006
- Datum publicatie
- 16 januari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:BH0054
- Zaaknummer
- AWB 06/436
Inhoudsindicatie
Niet aannemelijk dat de voorziening meer dan nihil bedraagt. Beroep op gelijkheidsbeginsel afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/436
Uitspraakdatum: 9 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X B.V.], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag [aanslagnummer] vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.256.783.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 2 januari 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken en pleitnota’s ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2006 te Arnhem.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door mr. [B], [C] AA en [D] FB. Namens verweerder is verschenen mr. [E], bijgestaan door [F].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres en haar (klein)dochtervennootschappen ontwikkelen software voor de programmering van robots, die worden ingezet in diverse productieprocessen in de staalverwerkende industrie, waaronder de scheepsbouw.
2.2 [A] (hierna: [A]) is middellijk aandeelhouder van 100% van het geplaatst aandelenkapitaal van eiseres en enig bestuurder.
2.3 In maart 2000 verwerft [G BV], toen nog [H BV]. (hierna: [G BV]), een 100% dochtervennootschap van eiseres, van het in [Q] (Duitsland) gevestigde concern [I] (hierna: [I]) de opdracht tot het ontwerpen en leveren van een volautomatisch systeem voor een productielijn die door [I] zou worden gebruikt voor de bouw van een cruiseschip, de zogeheten ‘robot profile processing line’ (hierna: de productielijn). Het betreft een order van (aanvankelijk) ruim zes miljoen euro exclusief meerwerk.
2.4 In het voorjaar van 2001 vindt in [Q] het proefdraaien plaats waarbij zich verschillende technische problemen voordoen en blijkt dat van de overeengekomen productiecapaciteit slechts 30% wordt gehaald.
2.5 Over de technische problemen wordt op 11 juli 2001 in opdracht van [I] door het onafhankelijk adviesbureau [J] te [R] een rapport uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat er tekortkomingen zijn in de productielijn en dat die niet eenvoudig zijn op te lossen.
2.6 In 2001 en 2002 trachten [G BV] en [I] de technische problemen op te lossen. In september 2002 doet TNO op verzoek van [I] een test en stelt in haar rapport van 23 oktober 2002 vast dat de overeengekomen productiecapaciteit niet wordt gehaald en geeft een aantal aanbevelingen voor het oplossen van de technische problemen.
2.7 Op 27 december 2002 worden drie aandelen [G BV] aan [A] verkocht en wordt de fiscale eenheid tussen eiseres en [G BV] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 verbroken. Op 12 mei 2003 koopt [A] ook de resterende aandelen.
2.8 Op 15 januari 2003 sluiten [G BV] en [I] een mediationovereenkomst waarin partijen zich verplichten zich samen te zullen inspannen voor het vinden van een aanvaardbare oplossing voor de technische problemen. Deze overeenkomst leidt uiteindelijk niet tot een oplossing.
2.9 Op 18 maart 2003 verstrekt [I] een overzicht van de financiële stand van zaken tussen partijen. Volgens dat overzicht heeft [G BV] een vordering van € 1.278.853 op [I] en heeft [I] een vordering op [G BV] van € 4.353.249, waaronder een bedrag van € 4.226.249 voor te maken kosten van herstel. De vordering van [G BV] is niet opgenomen in haar onderhanden werk per ultimo 2001.
2.10 Op 22 april 2003 dagvaart [I] [G BV] voor het bedrag van € 4.226.249, vermeerderd met € 4.000.000 voor noodzakelijke kosten voor ombouw van de productielijn door externe bedrijven. Dit bedrag is exclusief buitengerechtelijke kosten, rente en kosten van het geding.
2.11 Op 9 mei 2003 wordt de jaarrekening 2001 van eiseres en [G BV] vastgesteld. In de jaarrekening wordt het bedrag van de vordering van [I], te weten € 4.353.247, ten laste van het resultaat gebracht.
2.12 Op 21 mei 2003 wordt het faillissement van [G BV], dat zij zelf op 14 mei 2003 had aangevraagd, uitgesproken.
2.13 Op 26 mei 2003 dient [I] bij de rechtbank te Arnhem verzoekschriften in tot het leggen van conservatoir beslag op aandelen van [A] in eiseres en registergoederen van [A] alsmede op aandelen van eiseres in andere vennootschappen. Het bedrag van de vordering is volgens [I] € 8.226.249 (zie 2.10), vermeerderd met 30% voor rente en kosten, totaal € 10.694.123. De verzoekschriften worden tot een bedrag van € 10.694.000 op 27 mei 2003 door de voorzieningenrechter gehonoreerd.
2.14 Eiseres brengt in aanvulling op het in de jaarrekening 2001 van [G BV] opgenomen bedrag van € 4.353.247 (zie 2.11) in haar aangifte Vpb 2001 € 6.340.755 in mindering op het belastbaar bedrag. In totaal wordt derhalve met de claim van € 10.694.002 van [I] rekening gehouden en wordt op de balans van [G BV] een voorziening gevormd. De aangifte Vpb 2001 wordt in mei 2003 bij verweerder ingediend.
2.15 Op 2 juli 2003 wijst de rechtbank te Arnhem vonnis en wordt [G BV] veroordeeld tot het betalen van € 8.226.249 (zie 2.10) aan [I]. De gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente wijst de rechtbank af (zie 2.13).
2.16 Het onderhanden werk betreffende de opdracht van [I] bedraagt per ultimo 2001 € 2.327.483, welk bedrag in de jaarrekening 2001 nog niet als opbrengst is verantwoord. In het onderhanden werk is niet opgenomen de vordering op [I] van € 1.278.853 (zie 2.9) waarvan de facturering aan [I] op 2 mei 2003 plaatsvindt.
3. Geschil
3.1 In geschil is of eiseres per ultimo 2001 een voorziening kan vormen voor de claim van [I] en, indien een voorziening kan worden gevormd, de hoogte van die voorziening.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3 Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In zijn arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 (‘Baksteenarrest’), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven moet worden toegestaan dat een passiefpost wordt gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. In dit arrest concludeert de Hoge Raad dat het tot dan toe voor de passivering gestelde vereiste van een op de balansdatum bestaande rechtsverhouding niet moet worden gehandhaafd.
4.2 In de onderhavige zaak is tussen partijen niet in geschil dat de claim van [I] zijn oorsprong vindt in 2001, toen immers de technische problemen reeds waren ontstaan.
Met betrekking tot de overige twee vereisten overweegt de rechtbank als volgt.
4.3 Uit de vaststaande feiten blijkt dat er op de balansdatum technische problemen waren. Een claim was op dat moment door [I] nog niet ingediend. In 2001 en 2002 hebben eiseres en [I] juist getracht de technische problemen op te lossen, zelfs nog – begin 2003 – middels mediation. [A] heeft daarover ter zitting verklaard dat de oplevering in februari 2001 had moeten plaatsvinden en dat daarom per ultimo 2001 zeker was dat er een schadeclaim van enkele miljoenen zou gaan volgen van [I] voor de vertraging en het productieverlies veroorzaakt door die vertraging. [I] moest immers productie uitbesteden aan een extern bedrijf. De hoogte van die claim was in 2001 echter niet te voorzien, evenmin als de claim vanwege de gevolgschade. Immers onduidelijk was nog of de productielijn aangepast kon worden en hoeveel tijd dit in beslag zou nemen. Duidelijkheid daarover ontstond pas in 2003, aldus [A].
4.4 De verklaring van [A], aan de juistheid waarvan de rechtbank niet twijfelt, in onderling verband en samenhang bezien met de vaststaande feiten, laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat op de balansdatum duidelijk was dat een claim van [I] zou volgen vanwege het productieverlies, maar dat de hoogte van de claim niet bekend was. De claim waarvoor eiseres een voorziening heeft gevormd voldoet derhalve slechts aan het vereiste van de toerekening voor zover het de claim wegens productieverlies betreft. Gesteld noch gebleken is hoe hoog dat deel van de claim is. De verklaring van [A] ter zitting dat dit ‘enkele miljoenen’ zou zijn maakt echter aannemelijk dat dit deel van de claim niet meer zal bedragen dan de som van het onderhanden werk per balansdatum en de vordering op [I] (zie 2.9 en 2.16), waarmee op de balans per 31 december 2001 nog geen rekening is gehouden.
4.5 Nu de rechtbank op grond van het vereiste van de toerekening van oordeel is dat, zelfs als de vorming van een voorziening in beginsel mogelijk zou zijn, niet aannemelijk is geworden dat deze per balansdatum meer dan nihil zou zijn, behoeft de vraag of aan het vereiste van de redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich in de toekomst daadwerkelijk zullen voordoen is voldaan geen beantwoording.
4.6 Eiseres heeft in haar aanvulling op het beroepschrift van 29 juni 2006 een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft zij verwezen naar het standpunt van verweerder in de zaak ‘[J BV]’. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van gelijke gevallen.
4.7 Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is op de eerste plaats nodig dat er sprake is van gelijke gevallen. Eiseres heeft te weinig gegevens overgelegd om tot een oordeel te kunnen komen of daarvan sprake is. Ter zitting heeft eiseres nadere stukken in die zaak willen overleggen. De rechtbank heeft dit aanbod echter uit oogpunt van een goede procesorde tardief verklaard. Nu niet is gebleken dat van gelijke gevallen sprake is, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds hierom niet slagen.
4.8 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. M.M. Bijker-Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 9 augustus 2006
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.