Home

Rechtbank Arnhem, 19-01-2006, BC6897, AWB 05/2812

Rechtbank Arnhem, 19-01-2006, BC6897, AWB 05/2812

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
19 januari 2006
Datum publicatie
18 maart 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BC6897
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/2812

Inhoudsindicatie

Eiseres is in gebreke nu aanslagen en aanmaningen op juiste wijze zijn bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/2812

Uitspraakdatum: 19 januari 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiseres,

gemachtigde [gemachtigde],

en

de ontvanger van de Belastingdienst Randmeren, kantoor Zwolle,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een dwangbevel uitgevaardigd inzake de voorlopige aanslag vennootschapbelasting voor het jaar 2003, aanslagnummer [00].V.31.0112, waarbij een bedrag van € 2.333 aan kosten voor het betekenen van het dwangbevel aan eiseres in rekening is gebracht.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2005 te Arnhem.

De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder is met bericht niet verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1Verweerder heeft met dagtekening 22 januari 2005 aan eiseres een voorlopige

aanslag vennootschapsbelasting 2003 opgelegd met aanslagnummer [00].V.31.0112 (de aanslag) en tot een bedrag van € 34.517. De betalingstermijn bedroeg twee maanden.

2.2 Eiseres heeft de aanslag niet binnen de betalingstermijn van twee maanden betaald.

2.3 Verweerder heeft op 14 juni 2005 met betrekking tot de aanslag een dwangbevel aan eiseres verzonden omdat de aanslag nog niet was betaald. De kosten van het betekenen van het dwangbevel bedragen € 2.333.

2.4 Na ontvangst van het dwangbevel heeft eiseres de aanslag betaald.

3. Het geschil

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking waarbij de kosten van het dwangbevel in rekening zijn gebracht.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) worden ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger en door een belastingdeurwaarder op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling, worden aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht.

Voor het in rekening brengen van kosten op grond van de bepalingen van de Kostenwet geldt, gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 1996, nr. 30 212, gepubliceerd in BNB 1996/249, als voorwaarde dat de belastingplichtige in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, kan niet worden gezegd dat een belastingplichtige aan wie kosten van invordering in rekening zijn gebracht “in gebreke” is als bedoeld in artikel 1 van de Kostenwet.

Eiseres meent dat zij niet “in gebreke” is geweest. Zij stelt het aanslagbiljet, noch de daarop betrekking hebbende en volgens verweerder verzonden betalingsherinnering en aanmaning te hebben ontvangen en betwist dat die stukken aan haar zijn verzonden. Derhalve heeft zij pas bij ontvangst van het dwangbevel kennis kunnen nemen van de belastingschuld, waarna deze is voldaan. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting tevens verwezen naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 7 juli 2005, 2004/02046.

Verweerder stelt dat eiseres wél “in gebreke” is. Na verzending van de aanslag zijn volgens verweerder op 5 april 2005 een betalingsherinnering en op 24 mei 2005 een aanmaning aan eiseres gestuurd. Zowel de aanslag, als de betalingsherinnering en de aanmaning zijn tijdig aan eiseres bekendgemaakt waarbij de juiste adresgegevens zijn gebruikt. Deze poststukken zijn niet wegens onbestelbaarheid van TPG-post terugontvangen. Ook wijst verweerder er op dat andere post die in dezelfde periode aan eiseres is gestuurd wél is aangekomen.

De rechtbank is van oordeel dat in deze op verweerder de bewijslast rust aannemelijk te maken dat eiseres reeds vóór de uitreiking van het dwangbevel kennis heeft kunnen nemen van de belastingschuld en in de gelegenheid is geweest de belastingschuld te voldoen. Anders dan verweerder stelt kan uit de omstandigheid dat eiseres andere poststukken wél heeft ontvangen niet de conclusie worden getrokken dat de aanslag, betalingsherinnering en aanmaning betreffende de aanslag eveneens door eiseres zijn ontvangen. De ontvangst van andere stukken geeft daarover immers geen uitsluitsel. Gelet echter op de schermuitdraai die verweerder als bijlage 3 bij zijn verweerschrift heeft overgelegd en waarin de dagtekeningen zijn vermeld van de drie poststukken en de verzenddata daarvan, alsmede de geloofwaardige uitleg van verweerder in zijn verweerschrift omtrent de terpostbezorging van dergelijke stukken in het algemeen, acht de rechtbank aannemelijk dat de aanslag, betalingsherinnering en aanmaning door verweerder zijn geproduceerd en ter post zijn bezorgd. Nu tevens door verweerder de juiste adressering is gebruikt acht de rechtbank niet aannemelijk dat geen van deze drie stukken eiseres zou hebben bereikt. Gelet hierop heeft eiseres reeds vóór de uitreiking van het dwangbevel kennis kunnen nemen van de belastingschuld en had zij die schuld kunnen voldoen. Nu zij dit achterwege heeft gelaten is zij in gebreke gebleven en heeft de ontvanger op grond van artikel 1 van de Kostenwet terecht kosten in rekening gebracht. De verwijzing van eiseres naar de hiervoor genoemde uitspraak van Hof Amsterdam leidt reeds hierom niet tot een ander oordeel nu in die zaak – anders dan in de onderhavige – door de verweerder geen enkel stuk ter zake van de verzending in geding was gebracht.

Nu naar het oordeel van de rechtbank eiseres in gebreke is gebleven kan haar bezwaar- en beroepschrift – gelet op artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet – niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet zijn ontvangen. Het beroep van eiseres is derhalve ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.H.M. Delnooz-Engels, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 19 januari 2006.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.