Home

Rechtbank Arnhem, 06-01-2005, AR8843, 05/002028-04

Rechtbank Arnhem, 06-01-2005, AR8843, 05/002028-04

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
6 januari 2005
Datum publicatie
6 januari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AR8843
Zaaknummer
05/002028-04

Inhoudsindicatie

Ruim zes jaren in georganiseerd verband in strijd met de Wtk 1992 stelselmatig bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden van particulieren, dan wel deze gelden ter beschikkig krijgen. In totaal is er een bedrag van zo'n € 7.700.000,- aan het publiek onttrokken.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem

Sector strafrecht

Meervoudige Kamer

Parketnummer : 05/002028-04

Datum zitting : 24 juni en 23 december 2004

Datum uitspraak : 6 januari 2005

VERKORT VONNIS

TEGENSPRAAK

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats].

Raadsman: mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 28 februari 2003

te Kerkrade en/of Bocholtz en/of Heerlen en/of Landgraaf en/of Brunssum en/of Geleen althans in Nederland, en/of Mönchengladbach althans in de

Bondsrepubliek Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen

(o.a. P.M. [naam] en/of L.[naam] en/of J.W.M.[naam] en/of M.H. [naam] en/of J.R.H. [naam]) althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het overtreden van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (oplichting) en/of artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (opzettelijk bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek), althans het plegen van misdrijven;

(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1997

tot en met 1 augustus 2002 te Kerkrade en/of en/of Heerlen en/of Landgraaf en/of Brunssum en/of Geleen althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;

(artikel 82 Wet toezicht kredietwezen)

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 24 juni en 23 december 2004 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is op 23 december 2004 verschenen en bijgestaan door mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam.

Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:

? R.A.J. [naam], wonende te [adres]

? M.A.H.M. [adres], wonende te [adres];

? D.J. [naam], wonende te [adres]

? T.P.M.C. [naam], wonende te [adres]

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaar-delijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzeke-ring doorge-bracht.

Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd dat er een ontnemingsvordering tegen verdachte zal volgen.

Voorts heeft de officier van justitie verzocht dat de vorderingen van de benadeelde partijen R.A.J. [naam] en D.J. [naam] tot een bedrag van respectievelijk € 9718,04 en € 7505,25 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 183 en 150 dagen hechte-nis.

Tenslotte heeft de officier van justitie gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen T.P.M.C. [naam] en M.A.H.M. [adres] niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. Zij verzoekt daarom dat de benadeelde partijen niet-ontvanke-lijk zullen worden verklaard in de vorde-ring.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen gelden heeft aangetrokken, althans dat zulks niet bedrijfsmatig is gebeurd als bedoeld in artikel 82 van de Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (verder de Wtk 1992). De rechtbank volgt dit verweer niet.

Aan het bestanddeel ‘bedrijfsmatig’ zal, blijkens, de wetsgeschiedenis, zijn voldaan indien de opvorderbare gelden in het kader van een bedrijfsuitoefening worden aangetrokken of verkregen. Hierbij is niet relevant of het een hoofdactiviteit (frequent) of een nevenactiviteit (incidenteel) betreft. Bij de interpretatie van de term ‘bedrijfsmatig‘ lijkt de wetgever meer gewicht te hebben willen toekennen aan de aard van de bedrijfsuitoefening, dan aan de frequentie van het handelen of de wijze waarop dit gebeurt. In elk geval lijkt het niet zonder meer gerechtvaardigd de term ‘bedrijfsmatig’ uit te leggen als ‘geregeld en stelselmatig’. Het aantrekken van gelden moet, kortom, plaatsvinden en passen binnen het kader van de bedrijfsuitoefening en bij de zich als zodanig presenterende ‘beleggingsinstelling’ [naam] is dat naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel het geval geweest. Voorts volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich als medepleger zich tezamen en in vereniging met [naam] heeft schuldig heeft gemaakt aan het aantrekken van opvorderbare gelden in Nederland, dan wel daarin heeft bemiddeld. Ten aanzien van het ten laste gelegde bestanddeel ‘bemiddelen’ merkt de rechtbank op dat het bemiddelingsverbod van artikel 82 Wtk 1992 van toepassing is op bemiddeling in welke vorm dan ook en dat ook het niet-bedrijfsmatig bemiddelen verboden is nu het bestanddeel ‘bedrijfsmatig’ niet ziet op het bemiddelen maar op het aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

1.

hij in de periode van 1 januari 1997 tot en met 28 februari 2003

in Nederland en in de

Bondsrepubliek Duitsland, met ( P.M. [naam] en J.W.M.[naam] en M.H. [naam] opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het overtreden van artikel artikel 82 Wet Toezicht Kredietwezen 1992 (opzettelijk bedrijfsmatig aantrekken van gelden van het publiek),

2.

hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1997

tot en met 1 augustus 2002 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad, en heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ingevolge de wijzigingen van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 d.d. 15 mei 1998 (Stb. 282), 1 juli 2002 (Stb. 336) en 1 december 2003 (Stb. 482) wordt feit 2 naar oud recht driedubbel gekwalificeerd.

Het bewezenverklaarde levert derhalve op:

Ten aanzien van feit 1:

Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

Ten aanzien van feit 2:

in de periode van 1 januari 1997 t/m 14 mei 1998:

Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud)van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd,

en

in de periode van 15 mei 1998 t/m 30 juni 2002:

Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud)van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd,

en

in de periode van 1 juli 2002 t/m 1 augustus 2002:

Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid (oud)van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen gepleegd.

De feiten zijn strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.

6. De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 december 2004.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft ruim zes jaren in georganiseerd verband in strijd met de Wtk 1992 stelselmatig bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig aantrekken van al dan niet op termijn opvorderbare gelden van particulieren, dan wel deze gelden ter beschikking gekregen of gehad.

Door zijn handelwijze heeft verdachte er voor gezorgd dat een groot aantal personen in meer of mindere mate in financiële problemen is gekomen. In totaal is er een bedrag van zo’n € 7.700.000,- aan het publiek onttrokken, zonder dat ook maar enigszins sprake is geweest van zekerheden en garanties als de Wtk 1992 beoogt te bewerkstelligen.

Verdachtes werkzaamheden bestonden uit het leggen van contacten met personen die geld wilden investeren en het aanbrengen van deze personen bij [naam]. Verdachte heeft voor 47 klanten bemiddeld en daarvoor provisie ontvangen. Door verdachtes toedoen zijn de door hem aangebrachte investeerders voor een bedrag van ruim € 600.000,- benadeeld.

Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank enerzijds rekening met de ernst van de feiten en het aan het aan verdachte toe te rekenen benadelingsbedrag en anderzijds met het blanco strafblad van verdachte. Om die reden acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

6a. De beoordeling van de civiele vorde-ringen, alsmede de

gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel

De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

De verdachte heeft de vordering van de benadeelde R.A.J. [naam] weerspro-ken. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlas-te-gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewe-zen.

De verdachte heeft de vordering van de benadeelde D.J. [naam] weerspro-ken. De rechtbank acht de vordering - nu het tenlas-te-gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewe-zen.

De rechtbank zal de civiele vordering van M.A.H.M. [adres] tot een bedrag van € 9076,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de bevindingen van het door de FIOD ECD opgemaakte proces-verbaal (genummerd 02-100533), op dat bedrag is begroot.

De rechtbank zal de benadeelde partij M.A.H.M. [adres] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvol-doende met stukken is onderbouwd en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.

De rechtbank zal de civiele vordering van T.P.M.C. [naam] tot een bedrag van € 4217,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de bevindingen van het door de FIOD ECD opgemaakte proces-verbaal (genummerd 02-100533), op dat bedrag is begroot.

De rechtbank zal de benadeelde partij T.P.M.C. [naam] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvol-doende met stukken is onderbouwd en daarmee niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.

Voor de toewijsbare delen van de vorderingen geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoe-dingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en dus verdachte de verplich-ting zal opleggen een bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebe-drag, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen.

Het totaal van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen levert vervangende hechtenis op van meer dan een jaar. Op grond van artikel 60a Wetboek van Strafrecht mag de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis niet overschrijden.

Om de met de schadevergoedingsmaatregel beoogde betalingsprikkel met in achtneming van het bovenstaande tot een zo effectief mogelijk middel te maken, zal de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis naar evenredigheid uitsplitsen.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen, en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf zes (6) maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

Ten aanzien van feit 2:

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.A.J. [naam].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan R.A.J. [naam], wonende te [adres], te betalen € 9718,04 (zegge negenduizendzevenhonderdachttien euro en vier eurocent).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 9718,04, subsidiair 112 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R.A.J. [naam], wonende te [adres], te betalen € 9.718,04, (zegge negenduizendzevenhonderdachttien euro en vier eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 112 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer R.A.J. [naam], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Ten aanzien van feit 2:

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij D.J. [naam].

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan D.J. [naam], wonende te [adres], te betalen

€ 7.505,25 (zegge zevenduizendvijfhonderdvijf euro en vijfentwintig eurocent).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Maatregel van schadevergoeding ad € 7.505,25, subsidiair 92 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer D.J. [naam], wonende te [adres], te betalen € 7.505,25, (zegge zevenduizendvijfhonderdvijf euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 92 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer D.J. [naam], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Ten aanzien van feit 2:

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M.A.H.M. [adres].

Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan M.A.H.M. [adres], wonende te [adres], te betalen € 9.079,- (zegge negenduizendnegenenzeventig euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

Maatregel van schadevergoeding ad € 9.079,- subsidiair 110 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M.A.H.M. [adres], wonende te [adres], te betalen € 9.079,- (zegge negenduizendnegenenzeventig euro , bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer M.A.H.M. [adres], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Ten aanzien van feit 2:

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij T.P.M.C. [naam].

Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.

- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan T.P.M.C. [naam], wonende te [adres], te betalen € 4.217,- (zegge vierduizendtweehonderdzeventien euro).

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

Maatregel van schadevergoeding ad € 4.217,-, subsidiair 51 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer T.P.M.C. [naam], wonende te [adres], te betalen

€ 4.217,-, (zegge vierduizendtweehonderdzeventien euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 51 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer T.P.M.C. [naam], de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Aldus gewezen door:

mr. R.J.J. van Acht, rechter, als voorzitter,

mr. M. Jurgens, rechter,

mr. K. Werkhorst, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Vries, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 januari 2005.