Home

Rechtbank Amsterdam, 11-05-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2801, C/13/697158 / HA ZA 21-157

Rechtbank Amsterdam, 11-05-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2801, C/13/697158 / HA ZA 21-157

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
11 mei 2022
Datum publicatie
1 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2022:2801
Zaaknummer
C/13/697158 / HA ZA 21-157

Inhoudsindicatie

Eindvonnis vaststelling hoogte nadeel, rekening houdende met overheidssteun en lasten; Corona gerelateerde problematiek; opheffing nadeel 6:258 BW

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/697158 / HA ZA 21-157

Vonnis van 11 mei 2022

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CUPKING B.V.,

gevestigd te Leeuwarden,

eiseres,

advocaat mr. D.A. Westra te Leeuwarden,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

APENKOOI EVENTS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ID&T EVENTS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. L. van der Leer te Alkmaar.

Partijen worden hierna Cupking, Apenkooi en ID&T genoemd. Gedaagden worden samen Apenkooi c.s. genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 13 oktober 2021, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van aktes door partijen,

-

de akte na tussenvonnis van Cupking van 9 november 2021 met producties 12 tot en met 18,

-

de antwoordakte van Apenkooi van 7 december 2021 met producties 6 en 7,

-

de antwoordakte van ID&T van 7 december 2021,

-

de akte uitlating producties van Cupking van 21 december 2021.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1.

Bij tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW waardoor Apenkooi c.s. niet heeft voldaan aan haar afnameverplichting voor het tweede contractjaar. De financiële gevolgen daarvan zouden volledig voor rekening van Cupking komen. Daarmee is sprake van een fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst dat voor herstel in aanmerking komt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het evenwicht dient te worden hersteld door (partiële) ontbinding van de overeenkomst waarbij het tweede contractjaar vervalt en het nadeel daarvan bij helfte wordt verdeeld tussen partijen (50% Cupking/50% Apenkooi en 50% Cupking/50% ID&T).

2.2.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag welke factoren van belang zijn bij en welke invloed zij hebben op de financiële afrekening.

2.3.

Partijen hebben over en weer bij hun aktes nieuwe producties ingediend. Cupking is ten slotte nog in de gelegenheid gesteld te reageren op de nieuwe producties van Apenkooi c.s.

Terugkomen van de bindende eindbeslissing

2.4.

ID&T heeft de rechtbank in haar akte verzocht om terug te komen van de bindende eindbeslissing tot ontbinding van de overeenkomst. Apenkooi heeft zich aangesloten bij dit standpunt van ID&T. Volgens Apenkooi c.s. is de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door niet de gevorderde nakoming toe te wijzen, maar ambtshalve tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan onder toekenning van een vergoeding aan Cupking.

2.5.

Bij tussenvonnis is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de overeenkomst wordt ontbonden met terugwerkende kracht per 14 maart 2020. De rechtbank heeft hiermee een bindende eindbeslissing gegeven. Voor dergelijke beslissingen geldt de hoofdregel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter haar eindbeslissing heroverweegt.

2.6.

De primaire vordering van Cupking tot wijziging van de overeenkomst is gegrond op artikel 6:258 BW. Deze vordering is gericht op het opheffen van het eenzijdig door Cupking geleden financiële nadeel door een onvoorziene omstandigheid. Anders dan Apenkooi c.s. de vordering wenst te verstaan, is de vordering dus niet gericht op nakoming van de overeenkomst maar op een herstel van evenwicht tussen partijen. Dit evenwicht is immers verstoord door de onvoorziene omstandigheid van de coronapandemie. Dat is er de oorzaak van dat de overeenkomst niet kon worden uitgevoerd en het evenwicht tussen partijen is verstoord. Om die reden is geoordeeld dat de overeenkomst niet ongewijzigd in stand kan blijven. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen waarom de door Cupking gevorderde verlenging van de overeenkomst niet een adequaat herstel van het evenwicht oplevert, althans te veel onzekerheden meebrengt, zie r.o. 5.16 en 5.17 van het tussenvonnis. Daarbij komt nog de omstandigheid dat ID&T zeer ontevreden was over de prestatie van Cupking in het eerste jaar en daarom de overeenkomst wilde beëindigen. Het doel van de overeenkomst, namelijk (ver)huur van bekers gedurende twee jaar, is daarmee niet meer haalbaar. Nu geen mogelijkheid bestaat om het evenwicht te herstellen door wijziging van de overeenkomst, heeft de rechtbank ervoor gekozen om het evenwicht te herstellen door (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. Daarbij heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die haar toekomt bij het bepalen van de wijze van herstel van het evenwicht in het kader van artikel 6:258 BW. Het verzoek om terug te komen van de eindbeslissing wordt daarom afgewezen.

2.7.

ID&T voert verder ten aanzien van het nadeel aan dat de rechtbank in haar tussenbeslissing ten onrechte ervan uitgaat dat de overeenkomst was voortgezet. Dit zou niet zijn gebeurd gezien de ernstige tekortkomingen van Cupking. Dit betekent dat Cupking überhaupt geen nadeel heeft geleden, aldus ID&T. Apenkooi heeft zich aangesloten bij dit standpunt van ID&T.

Ook op dit punt verzoekt Apenkooi c.s. in feite de rechtbank terug te komen van een bindende eindbeslissing in het tussenvonnis. In het tussenvonnis heeft de rechtbank immers al geoordeeld dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst tot gevolg zou hebben dat de overeenkomst zou zijn geëindigd op 14 maart 2021. Verder is in het tussenvonnis de eindbeslissing gegeven dat het nadeel dat door het vervallen tweede contractjaar is geleden over partijen zal worden verdeeld. Voor zover Apenkooi c.s. meent dat ook dit reden zou moeten zijn voor de rechtbank om terug te komen op haar bindende eindbeslissing, volgt de rechtbank haar daarin niet. Apenkooi c.s. heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waarom de rechtbank op dit punt terug zou moeten komen van haar beslissing. Er is dus geen aanleiding om terug te komen van de gegeven beslissing op dit punt.

Berekening van het nadeel

2.8.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het financiële nadeel onder partijen wordt gedeeld bij helfte. Het nadeel bestaat in dit geval uit het verschil tussen de gemiste omzet en de kostenbesparingen.

Op Cupking rust de stelplicht, en zo nodig, de bewijslast van de hoogte van het nadeel.

2.9.

ID&T voert vier factoren aan waarom Cupking geen, dan wel minder nadeel heeft van de ontbinding per 14 maart 2020. Apenkooi heeft zich aangesloten bij dit standpunt van ID&T. Het gaat om de volgende factoren:

  1. Er zou sprake zijn geweest van een voortgezette toerekenbare tekortkoming aan de kant van Cupking.

  2. Een deel van de bekers zijn in 2019 meerdere keren verhuurd/gehuurd, zodat al aan de verplichting in de overeenkomst is voldaan. Er dient daarom te worden uitgegaan van een lager aantal bekers.

  3. De voorraad bekers is in 2019 en 2020 ook aan derden verhuurd. Ook deze verhuur dient aangemerkt te worden als omzet ter bestrijding van de investeringskosten van Cupking.

  4. Cupking is volledig vergoed voor haar investeringskosten doordat zij haar voorraad bekers heeft verkocht.

Anders dan Apenkooi c.s. is de rechtbank van oordeel dat met deze omstandigheden geen rekening dient te worden gehouden bij de becijfering van het nadeel dat door Cupking is geleden. Anders dan Apenkooi c.s. meent, is het geen zekerheid dat de overeenkomst zou zijn geëindigd door een toerekenbare tekortkoming van Cupking. Gelet op de door de rechtbank vastgestelde uitleg van de overeenkomst moet ervan worden uitgegaan dat in 2020 aan Apenkooi 1.572.059 bekers en aan ID&T 690.000 bekers zouden zijn verhuurd. Verder miskent Apenkooi c.s. dat het gaat om het nadeel dat Cupking heeft geleden doordat de bekers in 2020 niet aan hen zijn verhuurd. Het gaat dus niet om de vraag of en in hoeverre Cupking haar investeringskosten heeft terugverdiend. De omstandigheid dat Cupking in 2020 bekers aan derden heeft verhuurd (als dit al waar zou zijn, wat Cupking betwist), zoals zij ook in 2019 heeft gedaan, is dus ook niet relevant.

2.10.

De fictieve gemiste omzet wordt als volgt bepaald: het aantal bekers dat zou zijn verhuurd door Cupking vermenigvuldigt met de prijs per beker. Het aantal bekers wordt bepaald aan de hand van de indicatie die is opgenomen in de overeenkomst, zie r.o. 5.18 van het tussenvonnis. Voor Apenkooi gaat het dus om 1.572.059 bekers en voor ID&T om 690.000.

2.11.

De prijs per beker is in het tussenvonnis vastgesteld op € 0,06, zie r.o. 5.18. Volgens Apenkooi berust dit op een onjuiste feitelijke grondslag. De prijs van € 0,06 per beker die is overeengekomen, is volgens haar na het sluiten van de overeenkomst aangepast omdat Cupking niet de afgesproken bekermaat van 0,2 cl kon leveren, maar alleen 0,25 cl en groter. De daardoor gemiste winst bij Apenkooi werd gecompenseerd door de prijs te verlagen naar € 0,05 per beker. Dit blijkt uit de facturen over 2019. Deze lagere prijs is volgens Apenkooi ook afgesproken voor 2020 omdat ook dat jaar geen bekers konden worden geleverd van € 0,20.

Cupking stelt dat deze afspraak alleen 2019 betreft en dat voor 2020 de prijs van € 0,06 uit de overeenkomst geldt. De rechtbank is van oordeel dat Apenkooi onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat voor 2020 een andere prijs is afgesproken dan in de overeenkomst staat vermeld. De facturen over 2019 vormen geen aanwijzing dat de gewijzigde afspraak tevens voor 2020 geldt. Ook overige aanwijzingen daarvoor ontbreken. De rechtbank passeert het bewijsaanbod, omdat Apenkooi al eerder gelegenheid heeft gehad om haar stelling op dit punt te onderbouwen en daarvan gebruik heeft gemaakt. De rechtbank blijft daarom bij haar beslissing in het tussenvonnis dat als prijs per beker € 0,06 geldt.

2.12.

Voor wat betreft de kosten gaat de rechtbank uit van de bedragen die Cupking hanteert. Cupking heeft haar kosten en de besparingen daarvan onderbouwd met facturen en rekeningen. De blote betwisting van de hoogte daarvan door Apenkooi c.s. is onvoldoende aanleiding om af te wijken van de door Cupking genoemde bedragen en percentages. In het licht van de onderbouwde stellingen van Cupking, lag het op de weg van Apenkooi c.s. om haar betwisting toe te lichten en te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Dat heeft zij niet gedaan. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van het volgende:

-

de kosten van het reinigen van de bekers bedraagt gemiddeld € 0,003 per beker;

-

30% van de bekers komt schoon retour, er wordt dus rekening gehouden met de kosten van het reinigen van 70% van de bekers;

-

de vaste kosten per beker bedragen € 0,017912.

2.13.

Cupking stelt dat zij uit overheidssteun een vergoeding heeft ontvangen voor 75% van de vaste kosten. Apenkooi c.s. betwist dit. Volgens haar dekt de vergoeding 100% van de vaste kosten voor de bekers. Dit blijkt uit het feit dat Cupking op basis van de NOW-regelingen in 2020 € 66.517,- uitgekeerd heeft gekregen van de overheid, aldus steeds Apenkooi c.s. Ter onderbouwing verwijst zij naar www.now-inzichtelijk.nl.

Gelet op deze gemotiveerde betwisting houdt de rechtbank het ervoor dat alle vaste lasten van de bekers voor Cupking zijn vergoed. Het lag op de weg van Cupking om een toelichting en concrete onderbouwing te geven op haar stelling ten aanzien van de overheidssteun. Dat heeft zij niet gedaan. Er wordt daarom rekening gehouden met een volledige vergoeding van de vaste kosten van Cupking.

2.14.

Cupking stelt dat rekening dient te worden gehouden met misgelopen opbrengsten uit verloren bekers. Apenkooi c.s. betwist dat. De rechtbank is met Apenkooi c.s. van oordeel dat er geen aanleiding is om rekening te houden met een vergoeding voor fictief verloren bekers. Immers de vergoeding is bedoeld om de bekers te vervangen en dat is nu niet nodig. Door Cupking is onvoldoende onderbouwd dat deze vergoeding een wezenlijk onderdeel is van haar verdienmodel van Cupking. Met name is niet concreet toegelicht wat de netto opbrengst voor haar is, omdat Cupking alleen de vergoeding vermeldt. Om tot een berekening te komen van het nadeel dat Cupking heeft geleden wat betreft verloren bekers dient de kostprijs bekend te zijn. Ook is van belang wat de consequentie van verloren bekers voor haar lasten is (o.a. uitgespaarde reinigingskosten). Cupking heeft deze informatie niet verstrekt. De rechtbank houdt dus geen rekening met misgelopen opbrengsten van verloren bekers.

Apenkooi

2.15.

De rechtbank becijfert het nadeel voor wat betreft niet verhuurde bekers aan Apenkooi als volgt.

De gemiste omzet bedraagt 1.572.059 x € 0,06 = € 94.323,54.

De kosten voor het reinigen van 70% van de bekers bedragen € 3.301,32 (70% van € 0,003 x 1.572.059). De vaste kosten per beker bedragen € 0,017912, dus in totaal 1.572.059 x 0,017912 = € 28.158,72. De bespaarde kosten bedragen dus € 3.301,32 plus € 28.158,72= € 31.460,04.

Het nadeel bedraagt daarmee € 94.323,54 minus € 31.460,04 = € 62.863,50.

Apenkooi dient de helft van dit nadeel aan Cupking te vergoeden, zijnde € 31.431,75.

ID&T

2.16.

De rechtbank becijfert het nadeel voor wat betreft niet verhuurde bekers aan ID&T als volgt.

De gemiste omzet bedraagt 690.000 x € 0,06 = € 41.400,-.

De kosten voor het reinigen van 70% van de bekers bedragen € 1.449,- (70% van € 0,003 x 690.000). De vaste kosten per beker bedragen € 0,017912, dus in totaal 690.000 x 0,017912 = € 12.359,28. De bespaarde kosten bedragen dus € 1.449,- plus € 12.359,28= € 13.808,28.

Het nadeel bedraagt daarmee € 41.400,- minus € 13.808,28 = € 27.591,72

ID&T dient de helft van dit nadeel aan Cupking te vergoeden, zijnde € 13.795,86.

2.17.

Cupking heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke handelsrente over de toe te wijzen bedragen. Dit zal worden toegewezen.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.18.

Cupking maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat Cupking voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom toegewezen voor zover het overeen komt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.

Ook wordt Apenkooi c.s. veroordeeld in de over buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke rente zoals in de beslissing is vermeld.

Proceskosten

2.19.

Partijen hebben deels gelijk en deels ongelijk gekregen. De rechtbank bepaalt daarom dat ieder de eigen proceskosten moet betalen.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt Apenkooi om aan Cupking te betalen een bedrag van € 31.431,75 (eenendertigduizend vierhonderdeenendertig euro en vijfenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,

3.2.

veroordeelt Apenkooi om aan Cupking te betalen een bedrag van € 1.089,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,

3.3.

veroordeelt ID&T om aan Cupking te betalen een bedrag van € 13.795,86 (dertienduizend zevenhonderdvijfennegentig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,

3.4.

veroordeelt ID&T om aan Cupking te betalen een bedrag van € 913,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,

3.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.6.

compenseert de proceskosten zodat ieder de eigen proceskosten betaalt,

3.7.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.